ECLI:NL:RBAMS:2022:5633

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
13.332768.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht, medeplegen diefstal met geweld en poging zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtelijke kwestie. De verdachte, geboren in 2004, werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder afpersing, diefstal met geweld en poging zware mishandeling, gepleegd op 11 december 2021 te Amsterdam. Tijdens de zitting op 1 juli 2022 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. B.Y. de Boer, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. W. Drummen, gehoord. De rechtbank heeft ook getuigenverklaringen van de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdbescherming Regio Amsterdam in overweging genomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de afpersing, omdat het bewijs niet wettig en overtuigend was. Echter, de rechtbank oordeelde dat de diefstal met geweld en de poging zware mishandeling wel bewezen konden worden. De verdachte had een mes getrokken en daarmee dreigend gedrag vertoond naar het slachtoffer, wat leidde tot de diefstal van een telefoon en een muts. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 112 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder toezicht en begeleiding door Jeugdbescherming Regio Amsterdam.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft besloten om de opgelegde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, gezien het risico op recidive. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.332768.21
Datum uitspraak: 15 juli 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende op het adres [adres] , [plaats]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 juli 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W. Drummen, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), de heer [naam 3] namens [locatie begeleid wonen] en de moeder van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
afpersing van een telefoon (merk iPhone XR) toebehorende aan [persoon] op 11 december 2021 te Amsterdam
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld van een muts en/of een telefoon (merk iPhone XR) toebehorende aan [persoon] op 11 december 2021 te Amsterdam
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
een zware mishandeling van [persoon] op 11 december 2021 te Amsterdam;
subsidiair een poging zware mishandeling van [persoon] op 11 december 2021 te Amsterdam;
meer subsidiair een mishandeling van [persoon] op 11 december 2021 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte, van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde afpersing niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. [persoon] heeft verklaard dat hij onder bedreiging zijn telefoon moest afgeven aan verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij de telefoon heeft afgepakt. Verdachte geeft hiermee een alternatief scenario dat niet door de beschikbare bewijsmiddelen weerlegd kan worden. De rechtbank mag het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend aannemen op grond van de verklaring van één getuige (in dit geval [persoon] ). Een verklaring van een getuige of slachtoffer moet voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, zoals bijvoorbeeld een verklaring van een andere getuige, die de verklaring ondersteunt. In dit geval is daar echter geen sprake van waardoor de rechtbank niet kan vaststellen dat [persoon] door verdachte is gedwongen tot afgifte van zijn telefoon.
Dit betekent dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat geen sprake is van het oogmerk tot toe-eigening van de spullen. Feitelijk heeft verdachte de muts van [persoon] niet gepakt, maar deze is achterbleven in de box. De telefoon heeft verdachte wel gepakt, maar niet met de intentie deze te houden. Kort na het incident heeft verdachte de spullen dan ook - via een vriend - bij [persoon] laten bezorgen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Verdachte had afgesproken om met [persoon] te chillen in de kelderbox(gang). Op enig moment heeft verdachte de telefoon van [persoon] gepakt. Om het bezit van de telefoon te verzekeren heeft verdachte een mes getrokken en daarmee stekende bewegingen richting [persoon] gemaakt. Verdachte heeft de telefoon en ook de muts in zijn bezit gehad. Dat verdachte heeft verklaard niet de intentie te hebben gehad om de spullen te houden, is onvoldoende gebleken. Van de vriend waar verdachte de spullen zou hebben achtergelaten wil verdachte geen nadere gegevens verstrekken, zodat zijn verklaring niet te verifiëren valt. Maar ook als de verklaring van verdachte op waarheid berust pleit hem dat niet vrij. Ook in het scenario van verdachte heeft hij er immers eerst met een mes voor gezorgd dat hij de telefoon in handen kreeg en vervolgens als heer en meester over die telefoon (en ook de muts) beschikt door deze mee te nemen en af te geven aan een kennis. Het slachtoffer had op dat moment geen enkele beschikkingsmacht over zijn spullen. Daarmee is sprake van een voltooide diefstal.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de onder 2 ten laste gelegde diefstal met geweld en bedreiging met geweld wettig en overtuigend kan worden bewezen gelet op de verklaringen van verdachte en [persoon] en de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] en [verbalisant 4] .
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft gerequireerde tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit. Vaststaat dat door verdachte steekletsel is toegebracht aan [persoon] . Of dit steekletsel daadwerkelijk als zwaar lichamelijk letsel gekwalificeerd kan worden, wordt niet duidelijk uit het dossier.
De subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling kan wettig en overtuigend worden bewezen.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde feit. Verdachte heeft [persoon] per ongeluk en oppervlakkig met het mes geraakt. Er is geen sprake van uiterlijke gedragingsvormen die duiden op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte, van oordeel dat de primair ten laste gelegde zware mishandeling niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu het geconstateerde letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van de verklaringen van verdachte en [persoon] , de vlak na het incident door de verbalisanten waargenomen steekwonden en de daarvan gemaakte foto’s wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling. Uit de verklaringen van zowel verdachte als van [persoon] blijkt dat sprake was van een worsteling tussen beiden, waarbij verdachte met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op de koop toe heeft genomen en heeft aanvaard. Verdachte heeft [persoon] ook daadwerkelijk geraakt met dit mes onder zijn linkerarm bij zijn rug en zijn rechterbovenbeen. Dit zijn beiden kwetsbare plekken, omdat daar pezen en spieren lopen, die ook geraakt hadden kunnen worden en dat had zwaar lichamelijk letsel met zich kunnen brengen. Daarmee is in elk geval sprake geweest van voorwaardelijk opzet op zware mishandeling.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de onder 3 subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 11 december 2021 te Amsterdam, met het oogmerk van wedderrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen
- een muts en
- een telefoon, merk Iphone XR,
toebehorende aan [persoon] , verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen voornoemde [persoon] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf aan voormeld misdrijf het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond, dat hij, verdachte opzettelijk dreigend en gewelddadig
- voornoemde [persoon] een mes heeft getoond en voorgehouden en
- met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt naar en in de richting van voornoemde [persoon] en
- voornoemde [persoon] met een mes onder zijn linkerarm in zijn rug en rechter bovenbeen heeft gestoken;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 11 december 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [persoon] met een mes, onder zijn linkerarm in zijn rug en rechterbovenbeen heeft gestoken;
voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten vorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregelen

9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, met aftrek voorarrest, waarvan 112 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals ter zitting geadviseerd door de Raad. De officier van justitie heeft gevorderd dat de bijzondere voorwaarden en de toezicht en begeleiding dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte kan zich vinden in de strafeis van de officier van justitie.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten. Hij heeft een vriend, die dacht met verdachte te gaan chillen in een kelderbox, beroofd van zijn telefoon en muts. Verdachte heeft daarbij gedreigd met een mes en die vriend daadwerkelijk met het mes gestoken. Het slachtoffer is met meerdere steekwonden uit de kelderbox gerend. Verdachte mag van geluk spreken dat het slachtoffer slechts oppervlakkige steekwonden leek te hebben en niet ernstiger gewond is geraakt. Door aldus te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op het vertrouwen en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft daarnaast door zijn handelen blijk gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen en zich niet te realiseren hoe bedreigend en beangstigend dit voor het slachtoffer is geweest.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
van 8 juni 2022 waaruit blijkt dat verdachte al eerder is veroordeeld voor diverse vermogens- en geweldsdelicten. Zo is verdachte op 24 september 2020 veroordeeld tot de gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) en is deze op 23 september 2021 met
12 maanden verlengd.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • de rapportage Pro Justitia van 20 juni 2022 opgemaakt door D. Matser, Kinder- en Jeugdpsychiater;
  • de rapportage Pro Justitia van 20 juni 2022 opgemaakt door [naam 4] , orthopedagoog-generalist;
  • het Raadsrapport opgemaakt op 30 juni 2022;
  • het rapport van JBRA opgemaakt op 30 juni 2022.
De
psychiater en de orthopedagoog-generalistadviseren om aan verdachte de tenlastegelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. Zonder intensieve begeleiding en toezicht is het risicorecidive verhoogd. Geadviseerd wordt om ambulante begeleiding en toezicht vanuit een reclasseringsmaatregel op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke jeugddetentie. Hierbij lijkt het toezicht en coaching belangrijker te zijn (en kansrijker) dan daadwerkelijke behandeling.
Anders dan in het Raadsrapport, heeft
de Raadzich ter zitting uitgesproken over een strafadvies. Verdachte kan zich een langere periode aan de kaders houden, waarna plotseling een escalatie plaatsvindt die niemand heeft voorzien. Het tenlastegelegde is daar bij uitstek een voorbeeld van. Ondanks de lopende GBM, is verdachte de fout in gegaan. Een logische vervolgstap zou dan ook zijn om een voorwaardelijke Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) te adviseren. Desalniettemin heeft de Raad zich ter zitting aangesloten bij de adviezen van de deskundigen, gelet op de positieve ontwikkeling van verdachte. Het is onder de huidige omstandigheden niet passend om te adviseren een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
De Raad adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld. Van belang is dat verdachte mee zal werken aan behandeling bij de Waag dan wel een andere noodzakelijk geachte instantie, verdachte volgens rooster naar dag- en vrijetijdsbesteding (zoals school en werk) gaat en zich houdt aan de geldende gedragsregels aldaar, verdachte meewerkt aan plaatsing bij [locatie begeleid wonen] en de behandeling, begeleiding en geldende gedragsregels aldaar en dat verdachte meewerkt aan en zich houdt aan de aanwijzingen van de gecertificeerde instelling, te weten JBRA.
JBRAheeft ter zitting naar voren gebracht dat sinds verdachte bij [locatie begeleid wonen] verblijft sprake is van een positief beeld. Ondanks het goed gaat stelt JBRA zich op het standpunt dat het recidive risico onverminderd groot blijft. Behandeling is noodzakelijk om blijvende verandering in gang te zetten en die te kunnen bestendigen. JBRA acht het daarom van groot belang dat verdachte behandeling zal volgen bij de Waag.
De begeleider vanuit [locatie begeleid wonen]heeft ter zitting naar voren gebracht dat sprake is van een prille maar positieve ontwikkeling bij verdachte. Sinds kort is hij gestart met behandeling bij de gedragswetenschapper van [locatie begeleid wonen] . Verdachte is gemotiveerd om in behandeling bij de Waag te gaan. Het betreft dezelfde gedragswetenschapper wat de overstap klein maakt. De begeleider van [locatie begeleid wonen] heeft de hoop uitgesproken dat verdachte in deze positieve lijn blijft door gaan.
De rechtbank acht het feit dat verdachte in een lopende GBM-maatregel wederom de fout in is gegaan, ernstig genoeg om een PIJ-maatregel te overwegen. Verdachte heeft een geschiedenis met veel en diverse hulpverlening die tot nu toe niet veel hebben geholpen. De huidige begeleider van verdachte bij [locatie begeleid wonen] lijkt echter een goede invloed te hebben op verdachte en coacht hem intensief op diverse leefgebieden. Door de betrokken deskundigen is dan ook gewezen op de prille, maar positieve stappen die verdachte de afgelopen periode heeft gezet. Verdachte profiteert kennelijk van de strakke kaders binnen de geboden ambulante hulpverlening, houdt zich - weliswaar sinds kort na zijn schorsing bij [locatie begeleid wonen] - aan de gemaakte afspraken en stelt zich met kleine stappen opener op. De rechtbank acht het passend om dit traject een reële kans te geven. De rechtbank ziet hierin dan ook aanleiding om een deel van de op te leggen straf, na aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in voorwaardelijke vorm op te leggen, met daarbij geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank acht die van groot belang ter voorkoming van recidive en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte, wat ook in het belang van de maatschappij is. De rechtbank zal de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden overnemen met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank ziet gelet op de gegeven adviezen geen aanleiding om naast de deels voorwaardelijke jeugddetentie nog een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
De rechtbank zal bevelen dat de opgelegde bijzondere voorwaarden en het toezicht en de begeleiding dadelijk uitvoerbaar zijn, nu verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat gericht is tegen dan wel gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en er, blijkens het Pro Justitia rapport, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat hij wederom een dergelijk misdrijf zal begaan.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 45, 55, 77a, 77g, 77gg, 77i, 77x, 77y, 77z, 302 en 312.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslising.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 en 3 subsidiair bewezen verklaarde:
Eendaadse samenloop van:
medeplegen van diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolg van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren
en
poging zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
112 (honderd twaalf) dagen, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde een structurele positieve dagbesteding heeft, in de vorm van school, stage en werk;
  • dat veroordeelde volgens rooster naar school/stage gaat en zich houdt aan de afspraken vanuit school/stage;
  • dat veroordeelde meewerkt aan behandeling vanuit de Waag of een andere noodzakelijk geachte instantie;
  • dat veroordeelde meewerkt aan de plaatsing bij [locatie begeleid wonen] en begeleiding en zich houdt aan de regels vanuit [locatie begeleid wonen] ;
  • dat veroordeelde meewerkt aan en zich houdt aan de aanwijzingen van de gecertificeerde instelling, te weten Jeugdbescherming Regio Amsterdam.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan
Jeugdbescherming regio Amsterdamtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden voor de duur van 2 jaren.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Mireku, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. E.M. Devis en I.M. Nusselder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bien, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juli 2022.
[…]