ECLI:NL:RBAMS:2022:5632

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
AMS 21/1916
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht in rekening gebrachte kosten voor afvalverwerking door gemeente Uithoorn

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 30 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw, eiseres, en de gemeente Uithoorn, verweerder. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de gemeente waarbij kosten in rekening werden gebracht voor het afvoeren van een doos restafval die onterecht bij het grofvuil was aangeboden. De gemeente had eiseres als overtreder aangemerkt op basis van het feit dat haar naam en adres op de doos waren aangetroffen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres behandeld op 20 september 2022, waarbij zowel eiseres als de gemachtigde van de gemeente aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat eiseres de doos daadwerkelijk had aangeboden. De rechtbank stelde vast dat de vereisten voor het bewijsvermoeden, zoals vastgelegd in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, niet waren nageleefd. De rechtbank merkte op dat de rapportage van de toezichthouder niet voldeed aan de eisen, omdat het besluit automatisch was aangemaakt en niet ondertekend. Eiseres had bovendien aannemelijk gemaakt dat zij op de dag van de constatering niet in de gemeente was en dat de afstand tot haar woning te groot was om de doos daar te hebben neergezet.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het beroep gegrond was, vernietigde het bestreden besluit van de gemeente en herstelde het primaire besluit. Dit betekende dat eiseres de kosten voor het afvoeren van de doos niet hoefde te betalen en dat de gemeente het reeds betaalde bedrag moest terugbetalen. Tevens werd bepaald dat de gemeente het griffierecht aan eiseres moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1916

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn(verweerder)
(gemachtigde: mr. W. Harhangi).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de last onder bestuursdwang en het verhaal van de kosten hiervan op eiseres. [1]
1.2.
Met het bestreden besluit van 18 februari 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder, tegen het advies van de bezwaarschriftencommissie in, bij dat besluit gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.
2.1.
Eiseres woont aan de [adres] . Op 10 augustus 2020 hebben toezichthouders van verweerder geconstateerd dat ter hoogte van de [flat] op de openbare weg afvalstoffen ter inzameling zijn aangeboden anders dan via de aangewezen inzamelvoorziening, een ondergrondse container. Het betreft een doos restafval, waarop de naam en adresgegevens van eiseres zijn vermeld. De doos is aangetroffen bij een stapel grofvuil.
2.2.
Verweerder heeft eiseres als overtreder aangemerkt en heeft in het belang van de volksgezondheid spoedeisende bestuursdwang toegepast (het afval afgevoerd) en de kosten hiervan verhaald op eiseres. Uit de verklaring en foto’s van de toezichthouder blijkt dat op de doos de naam- en adresgegevens van eiseres zijn aangetroffen. Op grond van vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [2] , de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), mag er in dat geval van worden uitgegaan dat dit afval door eiseres op onjuiste wijze ter inzameling is aangeboden en dat zij overtreder is, tenzij zij het tegendeel aannemelijk maakt. Volgens verweerder is niet volgens deze maatstaf bewezen dat eiseres niet aangemerkt dient te worden als overtreder. Dat eiseres niet aanwezig was in Uithoorn, sluit niet uit dat zij op een andere dag of tijdstip het afval vóór 10 augustus 2020 heeft aangeboden. De kosten bedragen totaal € 120,-, zijnde € 50,- voor het onderzoek ter plaatse en het afvoeren van het afval en € 70,- voor de administratieve verwerking.

Beroepsgronden van eiseres

3. Eiseres voert aan dat zij de doos niet bij de [flat] heeft neergezet. Zij was op de dag dat de doos is aangetroffen, en de drie dagen daarvoor, niet in [woonplaats] omdat zij een weekeind naar Maastricht was. Zij heeft in haar voortuin een papiercontainer waarin zij haar oud papier stopt. Het is daarom niet logisch dat zij een doos aan de andere kant van het dorp zou dumpen.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
De vaste rechtspraak van de Afdeling [3] vereist voor het bewijsvermoeden dat het afval door de betrokkene op onjuiste wijze ter inzameling is aangeboden een rapportage van de toezichthouder die het onjuist aangeboden afval heeft aangeboden met een voldoende duidelijke foto. De rechtbank stelt vast dat aan beide vereisten niet is voldaan. Verweerder heeft uiteengezet dat er geen aparte verklaring van de toezichthouder is, maar dat de constatering van de toezichthouder tezamen met de gemaakte foto’s vervat in het primaire besluit de verklaring vormt. De rechtbank overweegt echter dat uit een mededeling in het primaire besluit blijkt dat het besluit in een automatisch proces is aangemaakt en daarom niet ondertekend. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat door de toezichthouder ingevoerde informatie inderdaad via een automatisch proces in het besluit wordt opgenomen; in zoverre bevat het besluit dus wel informatie die afkomstig is van de toezichthouder. De rechtbank overweegt echter dat een dergelijke werkwijze, waarbij de toezichthouder kennelijk het automatisch aangemaakte document niet terugleest, op onjuistheden controleert en ondertekent, aanzienlijk meer ruimte openlaat voor vergissingen en onjuistheden en daarom niet voldoet aan het vereiste van een rapportage van de toezichthouder. De rechtbank acht het van belang dit te bespreken, aangezien verweerder dezelfde werkwijze is andere gevallen kennelijk ook volgt. Daarnaast is, zoals de bezwaaradviescommissie ook constateert, uit de twee overgelegde foto’s niet op te maken dat de sticker op de detailfoto hoort bij de grote doos die op het afval ligt. In de onderhavige zaak leidt dit echter niet tot problemen, nu eiseres op de zitting heeft gezegd dat zij de doos op de foto van de afvalhoop herkent als een doos die zij periodiek thuis geleverd krijgt. De rechtbank stelt dan ook op grond van de in het primaire besluit weergegeven informatie en de verklaring van eiseres op de zitting vast, dat de doos met de adressticker met de gegevens van eiseres is aangetroffen op de afvalhoop door de toezichthouder zoals in het besluit weergegeven.
4.2.
Door het bewijsvermoeden uit de vaste rechtspraak van de Afdeling wordt de bewijslast omgedraaid: eiseres moet aannemelijk maken dat zij niet degene was die het afval onjuist heeft aangeboden. Op de zitting is besproken of de drempel van aannemelijkheid is gehaald met de verklaringen van eiseres, die onder meer inhouden dat zij voorafgaand aan het aantreffen van de doos drie dagen niet in [woonplaats] was en dat de plek waar de doos is aangetroffen 2,5 km verwijderd is van haar huis. Verweerder heeft desgevraagd op de zitting gezegd dat het niet zozeer aannemelijk is dat eiseres de doos bij de [flat] heeft neergezet, maar dat het erom gaat of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij het niet heeft gedaan. Verweerder heeft gezegd dat hij twijfelt of eiseres de doos heeft neergezet, ook omdat zij een papiercontainer heeft in haar voortuin. Maar volgens verweerder is wat eiseres naar voren heeft gebracht in het licht van de vaste rechtspraak onvoldoende om aannemelijk te maken dat zij het niet heeft gedaan.
4.3.
De rechtbank vindt dat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet degene is geweest die de doos bij de [flat] heeft neergezet. De afstand tot het huis van eiseres en het feit dat zij drie dagen weg is geweest spelen daarbij een rol. Daarnaast heeft de rechtbank ook gelet op de verklaringen van eiseres (in haar bezwaarschrift, op de hoorzitting bij de bezwaarcommissie en ter zitting) dat zij de doos op de foto wel herkent, maar dat zij hem daar niet heeft neergezet en de verdere uitleg die zij daarbij heeft gegeven.
4.4.
Daarbij merkt de rechtbank nog op, dat de hierboven genoemde rechtspraak van de Afdeling over het omkeren van de bewijslast niet zo moet worden begrepen dat burgers in geval van serieuze twijfel over de vraag of zij terecht als overtreder worden aangemerkt, toch als overtreder moeten worden aangemerkt. Het in die rechtspraak genoemde bewijsvermoeden waar verweerder vanuit mag (!) gaan, neemt niet weg dat verweerder er vanaf kan zien iemand als overtreder aan te merken als hij aanleiding ziet tot twijfel over het overtrederschap. Een ondergrens bij de besluitvorming moet hoe dan ook zijn, dat verweerder er in ieder geval zelf een flinke mate van vertrouwen in heeft dat hij goed zit. Een andere opvatting zal al gauw tot onevenredige resultaten leiden.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is daarom gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 18 februari 2021 en herroept dat het primaire besluit van 10 augustus 2020. Dat betekent dat eiseres de kosten niet hoeft te betalen aan verweerder en voor zover zij al betaald heeft verweerder deze terug moet betalen aan eiseres.
6. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 18 februari 2021;
- herroept het besluit van 10 augustus 2020;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Ferdinandusse, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In het primaire besluit van 10 augustus 2020.
2.Bijv. de uitspraak van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:151
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.