ECLI:NL:RBAMS:2022:5630

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
13.268405.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht, medeplichtigheid aan poging doodslag, openlijke geweldpleging, medeplegen poging zware mishandeling en wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die zich schuldig heeft gemaakt aan verschillende strafbare feiten, waaronder medeplichtigheid aan poging doodslag, openlijke geweldpleging en wapenbezit. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 11 augustus 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.D. Braber, de vordering heeft ingediend. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij een Samurai zwaard had gekregen van een vriend en dit had meegenomen naar een incident op 17 september 2021, waarbij hij betrokken was bij een steekincident met een medeverdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het zwaard aan de medeverdachte heeft aangeboden, die vervolgens het slachtoffer heeft aangevallen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger van de poging doodslag, maar wel als medeplichtige, omdat hij opzettelijk behulpzaam is geweest bij de uitvoering van het misdrijf. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen twee andere slachtoffers op 15 september 2021. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, en een leerstraf van 50 uren, met bijzondere voorwaarden ter voorkoming van recidive. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij een first offender is.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.268405.21
Datum uitspraak: 25 augustus 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende op het adres [adres verdachte] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek met gesloten deuren op de terechtzitting van 11 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.D. Braber en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Kuijpers, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [naam 2] namens William Schrikker Stichting (hierna: WSS), mevrouw [naam 3] namens Indaad en de moeder van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
poging doodslag in vereniging van [slachtoffer 1] op 17 september 2021 te Amsterdam;
subsidiair ten laste gelegd als medeplichtigheid aan poging doodslag;
meer subsidiair ten laste gelegd als poging zware mishandeling in vereniging van [slachtoffer 1] ;
meest subsidiair ten laste gelegd als medeplichtigheid aan poging zware mishandeling;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
een openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] op 15 september 2021 te Amsterdam;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
zware mishandeling in vereniging van [slachtoffer 2] op 15 september 2021 te Amsterdam;
subsidiair ten laste gelegd als een poging zware mishandeling in vereniging van [slachtoffer 2] ;
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
het dragen van een wapen van categorie IV onder 2 van de Wet wapens en munitie en/of het voorhanden hebben van een wapen van categorie IV onder 7 van de Wet wapens en munitie.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsman van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair alsook het subsidiair ten laste gelegde nu geen sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood en ook geen sprake van medeplegen. Er is immers geen sprake van een substantiële rol en ook geen opzet op het gronddelict Ook van het meer subsidiaire en meest subsidiaire dient verdachte te worden vrijgesproken, omdat er geen sprake is van opzet op het gronddelict en geen sprake is van medeplegen. Mocht de rechtbank desondanks komen tot een bewezenverklaring dan kan hoogstens een bewezenverklaring volgen voor medeplichtigheid aan poging zware mishandeling.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Op 17 september 2021 heeft een steekincident plaatsgevonden bij de [naam school] gelegen aan de [adres school] te Amsterdam, waarbij aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) op zijn been is geslagen met een Samurai zwaard. Op grond van de camerabeelden van 17 september 2021 van het incident en de in het dossier opgenomen ondersteunende verklaringen stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) met zowel een mes als een Samurai zwaard, met veel intensiteit, meerdere keren een ongecontroleerde zwaaiende en stekende beweging in de richting van het lichaam van aangever heeft gemaakt, terwijl voornoemde medeverdachte op korte afstand van aangever stond.
Verdachte heeft - na meerdere wisselende verklaringen en confrontatie met de beelden ter zitting - verklaard dat hij net voor het incident van een vriend een Samurai zwaard had gekregen. Hij heeft dit in zijn broek gestoken om het te bewaren voor een vriend. Hij is toen naar het plein gegaan waar het incident zich afspeelde omdat hij commotie hoorde. Uit de camerabeelden valt af te leiden dat vlak vóórdat verdachte zich bij het incident voegt medeverdachte [medeverdachte] met een mes meerdere keren een zwaaiende en stekende beweging in de richting van het lichaam van aangever heeft gemaakt. Vervolgens is op de camerabeelden te zien dat verdachte het Samurai zwaard uit zijn broek haalt, het zwaard uit de hoes haalt en het zwaard aan medeverdachte [medeverdachte] aanbiedt. [medeverdachte] pakt het zwaard in eerste instantie niet aan. Even later is te zien dat verdachte nogmaals het zwaard aan [medeverdachte] aanreikt. Medeverdachte [medeverdachte] pakt dit zwaard nu wel aan.
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of het handelen van de medeverdachte kan worden gekwalificeerd als een poging doodslag, zware mishandeling of een poging zware mishandeling.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft medeverdachte [medeverdachte] met zijn handelen het risico genomen dat aangever door zijn handelen dood zou gaan, ook al was dat niet zijn bedoeling. Door roekeloos te zwaaien en stekende bewegingen te maken met een mes en zwaard in de richting van een lichaam (en dat ook daadwerkelijk te raken) is de kans dat de persoon daardoor fataal letsel oploopt aanmerkelijk. Daarmee heeft hij dus willens en wetens aanvaard dat aangever zou kunnen overlijden en is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever. De rechtbank acht daarom bewezen dat sprake is van een poging tot doodslag.
Vervolgens is de vraag of verdachte een rol heeft gespeeld bij deze poging tot doodslag en of dit is te kwalificeren als medeplegen of medeplichtigheid.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de rol van verdachte niet kan worden gekwalificeerd als medeplegen. De rechtbank kan niet vaststellen dat sprake was van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] die was gericht op het grondfeit, zodat verdachte van het primair ten laste gelegde medeplegen van de poging doodslag moet worden vrijgesproken. Het enkele chatgesprek dat is gevonden op de telefoon van verdachte is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat verdachte wist dat [medeverdachte] aangever zou aanvallen met een mes en zij een plan hadden waarbij verdachte het Samurai zwaard aan [medeverdachte] zou geven.
De rechtbank acht echter wel bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest aan de poging doodslag. Zij overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige, maar ook dat zijn opzet – al dan niet in voorwaardelijke vorm – was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Het opzet van de medeplichtige hoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid is voldoende dat de verdachte een bijdrage aan het misdrijf heeft geleverd die het misdrijf daadwerkelijk heeft bevorderd of gemakkelijk heeft gemaakt. De verleende hulp hoeft niet onontbeerlijk te zijn voor de uitvoering van het misdrijf of daarvan een adequate oorzaak te zijn, maar moet het wel ondersteund hebben.
Verdachte stelt dat hij niet goed wist wat hij met het zwaard moest dat hij net van iemand anders had gekregen, daarom het zwaard vast had en het toen van hem is afgepakt. De rechtbank gaat hier niet in mee, omdat dit niet overeenkomt met de camerabeelden die ter zitting zijn getoond. Daarop is duidelijk te zien dat verdachte het zwaard aanbiedt aan de medeverdachte. Bovendien heeft verdachte geen verklaring voor het feit dat hij het Samurai zwaard, toen hij bij het incident stond, uit zijn broek haalde en uit de hoes en vervolgens een eerste keer aanbiedt aan de medeverdachte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij de uitvoering van het misdrijf door de medeverdachte. De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte, door het zwaard aan te bieden aan medeverdachte terwijl de medeverdachte al zwaaiende bewegingen met een mes richting het slachtoffer maakte, op zijn minst de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dodelijk letsel aan het slachtoffer zou worden toegebracht door de medeverdachte.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan een poging tot doodslag.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De raadsman heeft ten aanzien van de bewezenverklaring geen verweer gevoerd. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen aangever [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Op basis van de bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat er sprake was van groepsgeweld in het openbaar, te weten op het schoolplein, waaraan verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Uit de bewijsmiddelen volgt onvoldoende dat ook sprake is geweest van het gebruik van een fietsketting (of soortgelijk voorwerp). Verdachte zal van dat deel van de tenlastelegging vrijgesproken worden.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsman van verdachteheeft bepleit dat verdachte voor het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De raadsman heeft zich voor het subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van de subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling tegen [slachtoffer 2] , gelet op de verklaringen van verdachte, de camerabeelden en de overige bewijsmiddelen in het dossier. Het primaire kan niet worden bewezen, omdat uit de stukken niet volgt dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsman van verdachteheeft zich gerefereerd ten aanzien van het ten laste gelegde met uitzondering van het voorhanden hebben van een keukenmes.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Op basis van het wapenrapport en de verklaringen van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte een Samurai zwaard bij zich heeft gedragen en dat aan de medeverdachte heeft overgedragen. Nu de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen niet met voldoende mate van zekerheid kan vaststellen dat verdachte een keukenmes voorhanden heeft gehad en verdachte dit ook heeft ontkend, zal de rechtbank verdachte van dit bestanddeel van de tenlastelegging vrijspreken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
[medeverdachte] op 17 september 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door [medeverdachte] voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- meermalen met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] en
- met een zwaard op voornoemde [slachtoffer 1] af is gerend en vervolgens zwaaiende en hakkende bewegingen heeft gemaakt met een zwaard in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en
- met een zwaard op het linker bovenbeen heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 17 september 2021 te Amsterdam, opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door
- het zwaard uit de schede te halen en vervolgens het zwaard aan [medeverdachte] te geven;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 15 september 2021 te Amsterdam openlijk, te weten het terrein van de [naam school] aan de [adres school] in Amsterdam, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , welk geweld bestond uit
- meermalen met kracht met de vuist slaan en schoppen van voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] tegen het hoofd en lichaam en
- het vastpakken en vasthouden van het gezicht en/of de haren, van voornoemde [slachtoffer 2] en vervolgens
- het naar de grond werken van voornoemde [slachtoffer 2] terwijl voornoemde [slachtoffer 2] in het gezicht wordt geslagen en geschopt en
- het meermalen met geschoeide voet schoppen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] , terwijl voornoemde [slachtoffer 2] op de grond ligt en
- het meermalen met de vuist slaan in het gezicht van voornoemde [slachtoffer 2] , terwijl voornoemde [slachtoffer 2] op de grond ligt;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 15 september 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer 2]
- meermalen met kracht met de vuist tegen het hoofd en lichaam heeft geslagen en geschopt en
- bij het gezicht en/of de haren heeft vastgepakt en vastgehouden en vervolgens
- naar de grond heeft gewerkt terwijl voornoemde [slachtoffer 2] in het gezicht werd geslagen en geschopt en
- meermalen met geschoeide voet tegen het lichaam heeft geschopt, terwijl voornoemde [slachtoffer 2] op de grond lag en
- met de vuist in het gezicht heeft geslagen, terwijl voornoemde [slachtoffer 2] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 17 september 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging, een wapen van categorie IV, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een Samurai/Japans zwaard, heeft gedragen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde
De raadsman van verdachteheeft een beroep op noodweerexces gedaan en verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Daartoe is aangevoerd dat verdachte het gevecht juist wilde stoppen door de jongens zonder geweld uit elkaar te halen. Desondanks kreeg verdachte een klap in zijn gezicht, waarna hij pas geweld heeft gebruikt. Verdachte mocht zich tegen die aanval verdedigen. Daarbij heeft hij echter de grenzen van een noodzakelijke verdediging overschreden als een direct gevolg van een hevige gemoedsbeweging. Immers was verdachte zoals hij zelf heeft verklaard door de aanval in paniek geraakt.
De officier van justitieheeft aangevoerd dat er geen sprake was van een noodweersituatie en dat het beroep van verdachte op noodweerexces daarom niet kan slagen.
De rechtbankgaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Uit de aangiftes en de camerabeelden blijkt dat de twee aangevers samen op een trap zaten op het schoolplein. Er komt eerst een groepje van drie jongens die de aangevers aanspreken op het roken van een e-sigaret. Vervolgens probeert één van de jongens de e-sigaret af te pakken van aangever en wordt het groepje van drie personen door de aangevers weggestuurd en gaan aangevers weer zitten op de trap. Op de camerabeelden is te zien dat meerdere jongens bij de situatie worden geroepen door de groep van drie jongens, waaronder ook verdachte en dat het vrijwel meteen escaleert door de groep waar verdachte bij hoort. De groep van verdachte start direct met het uitoefenen van geweld tegen de twee aangevers en gaan daar mee door tot het moment dat buitenstaanders ingrijpen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de groep, waartoe verdachte behoorde, de confrontatie gezocht en daarmee de problemen derhalve zelf opgezocht. Verdachte heeft daar actief deel van uitgemaakt en is niet weggelopen. Van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding is dan ook geen sprake geweest. Er kan dan niet meer worden gesproken van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. Het verweer wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren, met aftrek van voorarrest, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een leerstraf, te weten So-Cool Verlengd, op te leggen voor de duur van 50 uren. De officier van justitie heeft gevorderd dat de bijzondere voorwaarden en de toezicht en begeleiding dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft gelet op de door hem bepleite vrijspraken en de persoonlijke omstandigheden verzocht geen onvoorwaardelijk taakstraf op te leggen. Voor wat betreft de leerstraf en de bijzondere voorwaarden heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, waarbij zij op de openbare weg fysiek geweld hebben gebruikt tegen personen. Er is sprake geweest van een groep jongens die zonder reden in een gevecht zijn geraakt met slechts twee andere personen. Verdachte heeft daarbij het slachtoffer [slachtoffer 2] vast gehouden, meermalen geschopt en geslagen, ook richting het hoofd van het slachtoffer [slachtoffer 2] , terwijl hij geen kant op kon. [slachtoffer 2] heeft daar ook ernstig letsel aan overgehouden. Onduidelijk is hoe het nu met hem gaat. Maar uit hetgeen slachtoffer [slachtoffer 3] heeft opgeschreven volgt dat het gebeuren erg pijnlijk, beangstigend en zeer intimiderend is geweest. Door aldus te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de psychische gesteldheid van de slachtoffers. Bovendien versterken feiten als het onderhavige gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving.
Ook heeft verdachte zich slechts twee dagen later schuldig gemaakt aan het bezit van een Samurai zwaard en is door het dragen daarvan medeplichtig aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft aan de medeverdachte een groot Samurai zwaard aangereikt waarna medeverdachte het slachtoffer met dat zwaard heeft geraakt. Verdachte heeft geen enkele reden aangevoerd om zich bij dit incident te voegen, noch het zwaard uit zijn broek te halen, uit de hoes te halen en vervolgens aan te reiken. Door zo te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van een ander en mag verdachte van geluk spreken dat het zwaard bot bleek te zijn en het niet slechter met het slachtoffer is afgelopen. Verdachte heeft zich met het voorgaande ook schuldig gemaakt aan het dragen van een Samurai zwaard.
De rechtbank rekent verdachte al het voorgaande ernstig aan.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de Amsterdamse oriëntatiepunten voor het voorhanden hebben van een steekwapen. Deze wijken af van de Landelijke Oriëntatiepunten omdat de laatste jaren veel vuurwapen- en steekwapengeweld plaatsvindt in Amsterdam. Deze afwijkende oriëntatiepunten dienen als signaal aan de samenleving dat steekwapenbezit niet wordt getolereerd en zwaar wordt bestraft.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
van 5 juli 2022 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als
first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportage, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte is opgemaakt:
  • de negatieve terugmeldrapportage van de WSS, opgemaakt op 23 juni 2022;
  • het Raadsrapport opgemaakt op 29 juli 2022.
Ter zitting heeft
de Raadgepersisteerd bij het ingediende advies dat in samenspraak met Indaad en WSS is opgesteld. De Raad heeft ter terechtzitting toegelicht dat de geadviseerde leerstraf in de vorm van de training So-Cool Verlengd in combinatie met het coachingstraject vanuit Indaad goed naast elkaar zal werken voor verdachte. Het is van belang dat verdachte leert hoe hij in bepaalde situaties andere keuzes kan maken en door voornoemde begeleiding en ondersteuning kan hij daarmee in de praktijk oefenen. Daarbij adviseert de Raad ook om de geadviseerde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren gelet op het recidiverisico.
WSSheeft zich ter zitting aangesloten bij het advies van de Raad. Het ging een periode minder goed met verdachte waardoor een terugmelding heeft plaatsgevonden. Nu het zomervakantie is, heeft verdachte nog niet kunnen laten zien dat het beter zou gaan. Verdachte heeft aangegeven dat hij liever actief bezig is dan naar school gaat, waardoor nu gekeken wordt of een werk- leertraject, te weten School2Work-traject, passend voor hem is. Het blijft onduidelijk waarom verdachte niet naar school wil en wat er precies bij hem speelt. Het is van belang dat in de komende tijd duidelijk zicht op verdachte wordt verkregen en op zijn sociale netwerk.
Ter zitting heeft
de begeleider vanuit Indaadzich aangesloten bij het advies van de Raad. Sinds de terugmelding heeft zij een positieve verandering bij verdachte ervaren. Het is van belang dat de coaching wordt voortgezet om de geboekte vooruitgang te bestendigen en verder uit te breiden.
De moedervan verdachte heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij trots op haar zoon is. Hij blijft uit de buurt van de foute jongens in de buurt en heeft nieuwe vrienden gemaakt. De moeder hoopt dan ook dat het op deze manier met de begeleiding goed blijft gaan.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De feiten en ook de rol van verdachte zijn in beginsel ernstig genoeg om tot een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te komen. De door verdachte doorgemaakte positieve ontwikkeling binnen de geldende kaders en het feit dat hij first offender is, en de adviezen van de deskundigen, geven de rechtbank echter aanleiding om niet over te gaan tot het opleggen van een jeugddetentie, maar een werkstraf.
De rechtbank ziet aanleiding om een deel van de op te leggen straf, na aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in voorwaardelijke vorm op te leggen. De rechtbank acht gelet op de gegeven adviezen, de geadviseerde bijzondere voorwaarden van groot belang ter voorkoming van recidive en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. Anders dan de raadsman heeft bepleit, acht de rechtbank de feiten dermate ernstig dat zij het niet passend en geboden acht om geen aanvullende onvoorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte dient te beseffen dat het plegen van zulke ernstige feiten niet zonder consequenties zal blijven. De rechtbank zal – conform de eis van de officier van justitie – aan verdachte een werkstraf opleggen van 120 uren, met aftrek van voorarrest, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. Tevens zal de rechtbank overeenkomstig het advies van de Raad en de eis van de officier van justitie een leerstraf opleggen, te weten So-Cool Verlengd voor de duur van 50 uren. Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij hier aan wil deelnemen, omdat hij inziet dat hij hulp kan gebruiken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Gelet op de problematiek van verdachte is een strak en duidelijk kader nodig om recidive te voorkomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan als verdachte niet direct kan (blijven) profiteren van het strakke kader. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een formulier dat tot doel heeft om een vordering tot schadevergoeding in te dienen ingevuld, maar heeft daar geen bedrag ingevuld. Nu de benadeelde partij niets heeft ingevuld, en dus ook niets vordert, is er voor de rechtbank ook geen vordering om op te beslissen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 48, 49, 55, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3 subsidiair en feit 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde:
medeplichtigheid aan poging doodslag
Ten aanzien van het onder 2 en 3 subsidiair bewezen verklaarde:
Eendaadse samenloop van:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
en
medeplegen van poging zware mishandeling
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar
.
Veroordeelt verdachte tot een leerstraf, te weten So-Cool verlengd voor de duur van
50 (vijftig) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de leerstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
25 (vijfentwintig) dagen.
Veroordeelt verdachte tot een een werkstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) urenmet aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf groot
40 (veertig) uren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde volgens rooster naar school/stage gaat;
  • dat veroordeelde meewerkt aan de invulling van een positieve vrijetijdsbesteding;
  • dat veroordeelde meewerkt aan de begeleiding vanuit Indaad of een soortgelijke vorm van hulpverlening/begeleiding.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclasseringtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.H.W. Franssen, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. K. Oldekamp-Bakker en M. van der Kaay, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bien, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 augustus 2022.