ECLI:NL:RBAMS:2022:5606

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
99-000441-21 13-670983-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering uitstel voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 september 2022 uitspraak gedaan over de vordering van het Openbaar Ministerie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) van de veroordeelde. De rechtbank heeft de vordering toegewezen, waarbij is vastgesteld dat er een gemiddeld tot hoog recidiverisico aanwezig is indien de veroordeelde in vrijheid wordt gesteld voordat er een plaats beschikbaar is bij een instelling voor begeleid of beschermd wonen. De veroordeelde, die sinds 30 april 2021 gedetineerd is, heeft een gevangenisstraf van acht jaar ondergaan, met een strafrestant van 91 dagen. De rechtbank heeft in haar beoordeling rekening gehouden met de omstandigheden van de veroordeelde, waaronder zijn bereidheid om zich aan voorwaarden te houden en zijn wens om via begeleid wonen een zelfstandige woning te bereiken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de v.i. kan worden uitgesteld op basis van artikel 6:2:12 (oud) van het Wetboek van Strafvordering, omdat het recidiverisico niet kan worden ingeperkt zonder een plaats bij de instelling. De beslissing om de v.i. uit te stellen is genomen na het horen van de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsvrouw, en is gebaseerd op de noodzaak om de veiligheid van de samenleving te waarborgen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
VI-zaaknummer: 99-000441-21
Parketnummer: 13-670983-11
Uitspraakdatum: 22 september 2022
Beslissing op de vordering van het Openbaar Ministerie ex artikel 6:2:12 (oud) van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tot uitstel of achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) van
[veroordeelde](hierna: de veroordeelde),
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 september 2022.
De rechtbank heeft onder meer kennisgenomen van de volgende stukken:
  • De vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie van 31 augustus 2022;
  • De beslissing tot volledige herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2021;
  • Het reclasseringsadvies van 24 augustus 2022;
  • Het v.i.-advies van 17 augustus 2022.
De rechtbank heeft verder de officier van justitie, mr. N. Neij, en verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.M. Rupert, gehoord.

2.De procesgang

Bij onherroepelijk geworden arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam van 15 mei 2014 (onder parketnummer 23-000644-13) is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd van acht jaar, met aftrek van de tijd die de veroordeelde in voorarrest heeft doorgebracht. De tenuitvoerlegging van deze straf is met ingang van 5 november 2011 gestart. Veroordeelde zou volgens de v.i.-regeling op 4 maart 2017 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld, maar de rechtbank heeft op 9 maart 2017 beslist dat de invrijheidstelling van veroordeelde met 120 dagen wordt uitgesteld, waardoor de feitelijke invrijheidstelling plaatsvond op 5 juli 2017. Op 23 januari 2018 en op 5 december 2019 heeft de rechtbank de v.i. herroepen. In beide gevallen met 120 dagen. Op 11 maart 2020 heeft de rechtbank de proeftijd van de v.i. verlengd met 356 dagen. Op 29 juni 2021 heeft de rechtbank de v.i. volledig herroepen, met de toevoeging op hoeveel dagen de herroeping ziet. Daarbij is abusievelijk een aantal van 523 dagen genoemd in plaats van het toepasselijke aantal van 614 dagen. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat nu nog 91 dagen v.i. waardige straf resteren. De begindatum van de huidige detentie (door herroeping) van veroordeelde was 30 april 2021. De voorlopige v.i. datum is (thans) 5 oktober 2022. In geval van een invrijheidstelling bedraagt het strafrestant 91 dagen.
Op 31 augustus 2022 is op de griffie van de rechtbank de hiervoor vermelde vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie binnengekomen.

3.De inhoud van de vordering

De vordering van het Openbaar Ministerie strekt ertoe dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld. De grond waarop de vordering berust houdt – kort gezegd – in dat het recidiverisico niet kan worden ingeperkt door het stellen van voorwaarden. Veroordeelde is geplaatst bij het [instelling] (hierna: [instelling] ), maar daar is vooralsnog geen plaats beschikbaar voor hem. Deze voorwaarde is echter essentieel en onmisbaar om het recidiverisico afdoende te beperken. Zodra er een plaatsingsdatum bekend is zal de reclassering bezien of eventuele bijzondere voorwaarden noodzakelijk zijn.

4.De beoordeling

4.1.
De v.i.-regeling
Volgens de v.i.-regeling geldt als uitgangspunt dat een veroordeelde, als is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:2:10 (oud) Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld na het ondergaan van het in dit artikel omschreven deel van de gevangenisstraf. Op grond van het bepaalde in artikel 6:2:12 (oud) Sv kan de v.i. echter worden uitgesteld of achterwege blijven als één of meer van de in dat artikel limitatief opgesomde omstandigheden zich voordoen. Deze beslissing wordt genomen door de rechtbank op vordering van de officier van justitie.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering tot uitstel van de v.i. (met 91 dagen) gehandhaafd. Veroordeelde zit vast vanaf 30 april 2021. Een strafrestant van 614 dagen betekent dat verdachte op 4 januari 2023 in vrijheid moet worden gesteld. Omdat de rechtbank in haar beslissing van 29 juni 2021 een strafrestant van 523 dagen heeft opgenomen doet het Openbaar Ministerie nu deze vordering om de v.i. met 91 dagen uit te stellen.
4.3.
Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsvrouw
Veroordeelde heeft op de zitting verklaard dat hij er in detentie alles aan heeft gedaan om een beter persoon te worden en dat hij daar zijn uiterste best voor zal blijven doen. Hij is bereid zich aan eventuele bijzondere voorwaarden te houden. Als hij na vrijlating op straat moet slapen gaat het naar de inschatting van veroordeelde gegarandeerd fout. Het doel van veroordeelde is om via begeleid wonen bij het [instelling] een eerste stap naar een zelfstandige woning te zetten. Binnen de huidige detentie gaat het met veroordeelde goed. Veroordeelde krijgt medicatie en zal deze ook na vrijlating trouw blijven slikken. Hij wil dan wel met een psychiater in gesprek, vanwege de bijwerkingen van zijn medicatie. Veroordeelde gebruikt geen cannabis meer, dat wil hij niet meer. Hij ziet ook mogelijkheden om via Humanitas hulp te krijgen. Hij wil graag een band opbouwen met zijn jongste zoon.
De raadsvrouw heeft op de zitting naar voren gebracht dat veroordeelde akkoord gaat met de deskundigenadviezen en met uitstel van de v.i. met 91 dagen, zolang de einddatum van de detentie uiterlijk 4 januari 2023 is. De raadsvrouw is het eens met de vordering van het Openbaar Ministerie en heeft aangegeven dat het wenselijk is dat veroordeelde zo snel mogelijk begeleid kan gaan wonen.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat een gemiddeld tot hoog recidiverisico aanwezig is, indien verdachte in vrijheid wordt gesteld voordat er een plaats voor hem beschikbaar is bij het [instelling] . De rechtbank vindt, met de officier van justitie en de verdediging, dat veroordeelde tot die tijd in detentie moet blijven. Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie toewijzen.
De rechtbank heeft bij haar beslissing van 29 juni 2021 de v.i. volledig willen herroepen, maar in die beslissing is abusievelijk uitgegaan van een strafrestant van 523 dagen in plaats van een strafrestant van 614 dagen. De rechtbank stelt de v.i. dus uit met 91 dagen, dan wel tot de dag dat er een plaats voor veroordeelde beschikbaar is bij het [instelling] ofwel een andere passende instelling voor begeleid of beschermd wonen.

5.De beslissing

De rechtbank wijst de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe voor
91 (éénennegentig) dagen dan wel tot de dag dat er een plaats voor veroordeelde beschikbaar is bij het [instelling] ofwel een andere passende instelling voor begeleid of beschermd wonen.
Deze beslissing is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater, M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 september 2022.