ECLI:NL:RBAMS:2022:5605

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
13.144169.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en ontvoering van slachtoffer door twee mannen met vrijspraak van poging tot doodslag

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 22 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen die beschuldigd werden van ontvoering en poging tot zware mishandeling van een slachtoffer. De feiten vonden plaats op 10 juni 2022 in Uithoorn, waar de verdachten het slachtoffer van zijn fiets trokken, in een auto meesleuren en hem naar een afgelegen plek brachten. Tijdens deze ontvoering werd het slachtoffer mishandeld, waarbij hij meerdere klappen en trappen tegen zijn hoofd en lichaam kreeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten het slachtoffer wederrechtelijk van zijn vrijheid hebben beroofd en dat zij samen hebben gehandeld, wat leidt tot de conclusie van medeplegen.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachten met de intentie om te doden handelden. De rechtbank sprak de verdachten vrij van deze aanklacht, maar vond hen wel schuldig aan de andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf maanden op, waarbij de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar meegewogen werden. De rechtbank benadrukte dat de geweldshandelingen en de ontvoering ernstige inbreuken op de integriteit van het slachtoffer vormden en bijdroegen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.144169.22
Datum uitspraak: 22 september 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 september 2022. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Neij, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. de Goede, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – van het navolgende beschuldigd.
1. Het samen met een ander op 10 juni 2022 te Uithoorn
ontvoeren van [slachtoffer] door hem van een fiets te trekken, in een auto te trekken en naar een industrieterrein te rijden.
2. Poging tot doodslag op [slachtoffer] eveneens op 10 juni 2022 te Uithoorn door hem samen met een ander meermalen tegen het gezicht en hoofd te slaan, te stompen en te trappen. Voor het geval poging tot doodslag niet kan worden bewezen is dit (meer) subsidiair tenlastegelegd als poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht en als hier ingelast geldt.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het onder 1 en onder 2 primair tenlastegelegde kan worden bewezen. Het geweld, bestaande uit meermalen slaan dan wel trappen tegen het hoofd door twee mannen, levert naar het oordeel van het Openbaar Ministerie een poging tot doodslag op. Het is een algemene ervaringsregel dat het hoofd dusdanig kwetsbaar is dat, indien daartegen met kracht wordt geslagen en/of geschopt met geschoeide voet, de aanmerkelijke kans bestaat dat daardoor zodanig ernstig schedel- en hersenletsel ontstaat dat dit de dood van het slachtoffer veroorzaakt. Het slachtoffer heeft zulke harde klappen of trappen gekregen dat hij van zijn fiets af viel en op de grond terecht kwam. Er is doorgegaan met slaan en/of trappen toen het slachtoffer al op de grond lag. Dat het slachtoffer daarbij met kracht is geslagen en/of geschopt tegen zijn hoofd volgt onder meer uit het bij aangever geconstateerde letsel, in het bijzonder een bult aan de rechterzijde boven de slaap. Verdachte en medeverdachte hebben aldus bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou kunnen overlijden, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood. Bovendien levert het slaan/schoppen tegen het hoofd een poging tot doodslag op, nu dat slaan/schoppen naar de uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als te zijn gericht op voltooiing van het voorgenomen misdrijf.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte van beide tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken. Verdachte stelt dat hij niet aanwezig is geweest op de plaats waar de mishandeling heeft plaatsgevonden en dat hij nooit gereden heeft in de Citroën Xsara met kenteken [nummer] . De verklaringen van aangever over de herkenning van verdachte en [medeverdachte] als daders zijn merkwaardig en wisselend. De persoon op de camerabeelden lijkt volstrekt niet op verdachte. Bovendien zijn de stills in het dossier van slechte kwaliteit. Een herkenning op grond van deze beelden is onzinnig, sterker nog, op basis van deze onduidelijke beelden lijk het juist niet om verdachte te gaan. De trui van de bestuurder op de beelden lijkt op de bij verdachte aangetroffen trui van het merk Street Autonomy. Dit is een Pools merk dat zeer populair is onder Poolse mannen.
Mocht de rechtbank aannemen dat verdachte de bestuurder van de auto was dan moet vrijspraak volgen wegens gebrek aan opzet op de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Er is niets vast te stellen omtrent enige rol van de bestuurder ten aanzien van deze vrijheidsberoving en het is helemaal niet duidelijk geworden of de bestuurder wist dat aangever mogelijk niet vrijwillig mee zou gaan.
Ten aanzien van de geweldshandelingen verklaart aangever wisselend. De getuigen hebben niets gezien over het schoppen op het hoofd en gelet op de verschillende verklaringen is het maar de vraag of zij zeker zijn van het schoppen. Bij deze stand van zaken kan trappen tegen het hoofd niet worden bewezen en blijft alleen het slaan/stompen over. Vol opzet op zware mishandeling blijkt niet uit het dossier. Ook voor voorwaardelijk opzet op zware mishandeling is te weinig bewijs. Bij vuistslagen in het gezicht hangt het van de omstandigheden van het geval af of er sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Daarbij zijn vaststellingen over de gerichtheid en kracht van de vuistslagen van groot belang. Juist daar ontbreekt het aan in deze zaak. Niet bekend is of er met een vuist is geslagen of niet. Ook kan op basis van het letsel niet zonder meer worden geconstateerd dat met zo’n kracht is geslagen dat de slag een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijke letsel in het leven roept. Eveneens blijft onduidelijk of er sprake is geweest van een bepaalde gerichtheid.
Verdachte moet ook van het medeplegen worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Het is de vraag of de bestuurder daadwerkelijk geweldshandelingen heeft verricht.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte het onder 1 en onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
3.3.1.
De feiten
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van mishandeling door twee mannen. De mannen hebben hem op straat bij verkeerslichten van zijn fiets geschopt, in een auto getrokken en hem naar een afgelegen plek gebracht. De daders hebben zijn telefoon afgenomen en de deur van de auto geblokkeerd, zodat aangever niet kon wegrennen en gedurende de paar minuten in de auto werd er gezegd dat aangever zo zijn straf zou krijgen. De mannen hebben hem op de afgelegen plek geslagen en geschopt, dit hebben ze samen gedaan. Aangever heeft bij zijn aangifte verklaard dat hij in zijn ribben is geschopt en is geslagen op zijn hoofd. Op een ander moment verklaarde hij tegenover de politie dat hij door twee personen is geslagen en geschopt tegen zijn hoofd. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij de dader zag schoppen en slaan en dat de mededader uit de auto was gestapt en het slachtoffer ook sloeg en trapte. Zij heeft ook gezien dat het slachtoffer door de mannen in een auto werd gesleurd. Getuige [getuige 2] heeft deze verklaring bevestigd. [getuige 2] heeft ook verklaard dat zowel de bestuurder als de bijrijder het slachtoffer hebben geschopt toen hij op de grond lag en dat zij daarna nog doorgingen met schoppen. [getuige 2] kon niet verklaren of dit tegen het hoofd was of niet. De politie heeft ter plekke waargenomen dat aangever een bebloed gezicht had en zichtbaar letsel aan zijn linkeroor, dat zijn rechteroog opgezwollen was en beginnend blauw aan het worden was en dat hij een bult had aan de rechterzijde boven de slaap.
Hoewel aangever wisselend lijkt te verklaren over waar hij precies tegen het lichaam is geschopt kan de rechtbank op basis van deze verklaringen vaststellen dat hij in elk geval is geslagen en geschopt door twee mannen. Ook stelt de rechtbank vast dat aangever door de daders in een auto is getrokken en door hen naar een afgelegen plek is gebracht.
3.3.2.
De betrokkenheid van verdachte
Aangever heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij een van de daders herkende als [verdachte] en dat hij wist waar deze [verdachte] woont. Hij reed vervolgens met de politie naar het adres waar verdachte volgens de gemeentelijke basisregistratie personen woont. De politie heeft vernomen dat bij het incident een Citroen Xsara met kenteken [nummer] was weggereden en dat de bestuurder een zwarte sweater aan had. Op een door een getuige gemaakte filmopname is volgens de politie een man (NN2) te zien met een zwarte trui met aan de voorzijde een rode afbeelding en aan de achterzijde een wit logo. Deze trui vertoont volgens de politie zodanig sterke gelijkenissen met de trui die verdachte droeg ten tijde van zijn aanhouding dat wordt vermoed dat dit om één en dezelfde trui gaat en dat verdachte NN2 is.
Getuige [getuige 3] heeft een van de verdachten op een screenshot van voormelde filmopname herkend als [medeverdachte]
(de rechtbank begrijpt: de medeverdachte). Ook getuige [getuige 4] heeft [medeverdachte] op de foto herkend.
Verdachte heeft verklaard dat hij de eigenaar is van een Citroën Xsara met Poolse kentekenplaten en dat deze auto al twee weken op een parkeerplaats stond. De politie heeft twee dagen na het tenlastegelegde de bij het incident betrokken Citroën Xsara met kenteken [nummer] aangetroffen op een parkeerplaats naast een Citroën Xsara met Pools kenteken, waarin verdachte eerder dit jaar als bestuurder was gecontroleerd. Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij de Citroën Xsara [nummer] die op zijn naam staat op 7 juni 2022, met tussenkomst van [medeverdachte] , aan getuige [getuige 3] , de verloofde van verdachte, heeft verkocht. [getuige 3] zou een aanbetaling van € 50,- hebben gedaan, hetgeen wordt bevestigd door een screenshot van internetbankieren betreffende deze betaling die hij heeft overgelegd aan de politie.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 10 juni 2022 samen met [medeverdachte] diens vriendin ging ophalen in Hoek van Holland. Uit de analyse van de historische telefoongegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte] volgt dat de telefoon van [medeverdachte] op 10 juni 2022 om 17:37,35 uur een reisbeweging heeft gemaakt in zuidelijke richting vanuit de omgeving Aalsmeer en om 20:12,49 een reis in noordelijke richting vanuit Leidschendam naar Aalsmeer. De telefoon bevond zich om 20:50,09 in het gebied Schiphol-Rijk. De melding van de mishandeling van aangever kwam binnen rond 21:45 uur.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij niet zoals eerder door hem verklaard met [medeverdachte] naar Hoek van Holland is gegaan, omdat [medeverdachte] op enig moment was uitgestapt, dat hij alleen verder is gereden naar Hoek van Holland en dat hij pas na 22:00 uur terug was in Uithoorn, waardoor hij de mishandeling niet zou kunnen hebben gepleegd. Hij zou eerder hebben verklaard samen met [medeverdachte] te zijn om [medeverdachte] een alibi te verschaffen.
De rechtbank vindt deze verklaring van verdachte ter zitting niet geloofwaardig en gaat uit van de eerdere verklaring van verdachte bij de politie en de rechter-commissaris. Gelet op de locatiegegevens van de telefoon van [medeverdachte] in combinatie met de verklaring van verdachte bij de politie en de rechter-commissaris concludeert de rechtbank dat verdachte samen met [medeverdachte] naar Hoek van Holland is gegaan en dat zij om 20:50,09 uur terug waren in Aalsmeer. De reis naar Hoek van Holland sluit de betrokkenheid van verdachten bij het tenlastegelegde niet uit en biedt dus geen alternatief scenario.
De rechtbank concludeert dat verdachte NN2 is en dat hij de man is die aangever heeft herkend als [verdachte] . De rechtbank stelt vast dat de Citroën Xsara met kenteken [nummer] bij het tenlastegelegde was betrokken en gelet op de getuigenverklaring van [getuige 4] is deze auto verkocht/daadwerkelijk ter beschikking gesteld aan de verloofde van verdachte dan wel aan [medeverdachte] . Nu [medeverdachte] ook door verschillende getuigen is herkend als een van de mannen op de filmopname en verdachte zelf heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte] was, concludeert de rechtbank dat verdachte en [medeverdachte] samen het tenlastegelegde hebben begaan.
3.3.3.
Vrijspraak van poging tot doodslag
Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachten aangever hebben geslagen en geschopt met het doel hem te doden. Dat betekent dat de rechtbank geen ‘vol opzet’ op de dood bewezen vindt. Ook als iemand voorwaardelijk opzet op de dood heeft gehad kan een poging doodslag worden bewezen. Voor voorwaardelijk opzet moet sprake zijn van een aanmerkelijke kans op de dood door de handeling(en) van verdachte en de bewuste aanvaarding van die kans door verdachte.
Met een aanmerkelijke kans op de dood wordt, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis en de rechtspraak, een niet verwaarloosbare, reële kans bedoeld, dat iemand door de handeling komt te overlijden. Het slaan en schoppen tegen het lichaam en/of hoofd is niet zonder meer geschikt om de dood van het slachtoffer te doen intreden. Dit kan anders zijn als meermalen of met kracht op bepaalde delen van het lichaam en/of hoofd wordt geslagen en/of getrapt. Op basis van dit dossier is niet vast te stellen waar op het gezicht of hoofd aangever exact is geslagen en geschopt en met welke kracht. Het door de politie geconstateerde letsel van aangever geeft hierover ook geen uitsluitsel. Aangever zelf heeft geen letselverklaring willen laten opmaken. Hij heeft tegenover de politie verklaard: “Er is vrijdag al een arts geweest die naar mijn letsel heeft gekeken. Ik heb wel pijn, maar er is niks ernstigs met mij aan de hand. Als dit zo was had ik het al wel gemerkt. Ik ga niet meer bij een arts langs om een letselverklaring op te laten maken.”
Nu niet kan worden vastgesteld dat de handelingen van verdachten een aanmerkelijke kans op de dood van aangever in het leven hebben geroepen wordt verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag.
3.3.4.
Veroordeling voor medeplegen van ontvoering en poging tot zware mishandeling
Verdachten hebben aangever een auto ingetrokken, nadat zij hem hadden mishandeld. Hierbij hebben zij aangever tegen zijn wil in de auto gehouden om hem vervolgens naar een afgelegen plek te rijden. Naar de uiterlijke verschijningsvorm kan dit niet anders worden geïnterpreteerd dan als een wederrechtelijke vrijheidsberoving. Gelet op de omstandigheden waaronder aangever is meegenomen – eerst de mishandeling, daarna het weggooien van zijn telefoon en het blokkeren van de autodeuren en vervolgens de aankondiging dat aangever zo straf zou krijgen – hadden beide verdachten vol opzet om aangever tegen zijn wil in de auto mee te nemen naar die afgelegen plek en om hem daar (verder) te mishandelen.
De rechtbank vindt dat de geweldshandelingen van verdachten een poging tot zware mishandeling opleveren. Verdachten hebben aangever op twee locaties mishandeld. Bovendien is het niet bij een enkele klap of trap gebleven. Aangever had meerdere verwondingen op zijn hoofd en pijn aan zijn lichaam. Hij is onder andere in zijn ribben getrapt, een plek waar zich vele vitale en kwetsbare organen bevinden. Zelfs toen aangever op de grond lag zijn verdachten doorgegaan met trappen. Uit de omstandigheden blijkt duidelijk dat sprake was van een gerichte actie om aangever een lesje te leren. Gelet hierop, almede op het letsel van aangever en de gedragingen en uitspraken van verdachten kan ook hier op basis van de uiterlijke verschijningsvorm worden aangenomen dat verdachten vol opzet hadden op zware mishandeling. Dat niets over de kracht van het slaan en trappen kan worden vastgesteld maakt dit oordeel niet anders.
Uit de verklaringen van aangever en de getuigen blijkt dat verdachten nauw en bewust hebben samengewerkt en min of meer inwisselbare rollen hadden in de gezamenlijke uitvoering van deze feiten. Daarom is sprake van medeplegen.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 10 juni 2022 te Uithoorn tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door;
- die [slachtoffer] van diens fiets te slaan en
- die [slachtoffer] vervolgens in een personenauto (Citroen Xsara met kenteken [nummer] ) te trekken en
- met die [slachtoffer] naar een industrieterrein te rijden;
feit 2:
op 10 juni 2022 te Uithoorn tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, die [slachtoffer] meerdere malen tegen zijn gezicht en/of zijn hoofd hebben geslagen en/of gestompt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De strafoplegging

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarbij zij uitgaat van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie voor poging tot doodslag met letsel en medeplegen. Daarnaast is sprake van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dit zijn zeer ernstige feiten die op grove wijze inbreuk maken op de integriteit van het slachtoffer en die bijdragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de vrijheidsberoving slechts enkele minuten betrof, waarbij de rol van de bestuurder beduidend minder prominent was dan de rol van [medeverdachte] , die als agressor werd gezien. Verder heeft verdachte geen strafblad, heeft hij altijd in Nederland gewerkt en zal hij door detentie alles kwijtraken. De raadsman heeft gewezen op een vergelijkbare zaak, waarbij een gevangenisstraf van 44 dagen en een taakstraf van 120 uur is opgelegd voor volgens de verdediging dezelfde soort feiten.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot zware mishandeling. Dit zijn ernstige misdrijven die zowel voor het slachtoffer als voor de maatschappij gevoelens van onveiligheid meebrengen. Deze feiten zijn op klaarlichte dag gepleegd op de openbare weg. Er zijn meerdere mensen getuige geweest van de mishandeling en de ontvoering. Het slachtoffer is gedurende de mishandeling en ontvoering bang geweest, zo blijkt uit zijn aangifte. Hij was machteloos, aangezien hij onverwachts werd overmeesterd door zijn aanvallers. Verdachten gingen zelfs door met schoppen toen aangever weerloos op de grond lag. Toen aangever in de auto zat kon hij geen kant op. Hij wist toen dat hij opnieuw in elkaar geslagen zou worden, omdat dit met zoveel woorden door verdachten werd aangekondigd. Na het tweede geweldsmoment was aangever nog steeds bang dat verdachten hem ergens verderop zouden opwachten. Deze minuten moeten voor aangever extra beangstigend zijn geweest. Deze omstandigheden vindt de rechtbank zwaar meewegen voor de bepaling van de hoogte van straf. De vrijheidsberoving maakt de poging tot zware mishandeling, een stuk ernstiger. Verdachte heeft totaal geen respect getoond voor de lichamelijke integriteit van aangever en geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Dat hij kennelijk zo makkelijk dit soort gewelddadige feiten pleegt en ook niet het achterste van zijn tong wil laten zien vindt de rechtbank zorgelijk.
Volgens de afspraken die rechtbanken onderling met elkaar hebben gemaakt over straffen in soortgelijke zaken is het uitgangspunt voor een zware mishandeling zonder gebruikmaking van een wapen een gevangenisstraf van drie maanden. In dit geval gaat het om een poging, waardoor de straf met een derde wordt verminderd. Er is echter ook sprake van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving en van medeplegen. De rechtbank ziet hierin en ook in de gerichtheid van de actie reden om de straf te verhogen. De rechtbank legt daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van vijf maanden.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 57, 282 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden
feit 2:
medeplegen van poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
De rechtbank beveelt opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis wanneer deze gelijk wordt aan de duur van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater, M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 september 2022.