ECLI:NL:RBAMS:2022:5604

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
13.279981.21 (A), 13.159042.21 (B) en 13.665288.18 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake witwassen en harddrugsbezit

Op 22 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder witwassen en het bezit van harddrugs. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 8 september 2022 gehouden. De verdachte werd beschuldigd van het samen met anderen verkopen van harddrugs op 15 oktober 2021, het witwassen van € 2.020,- en € 3.635,- op respectievelijk 27 april 2021 en 28 maart 2018, en diefstal met geweld en met valse sleutel. De officier van justitie heeft bewezenverklaring van de feiten gevorderd, maar de verdediging heeft vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet bewezen kon worden dat de verdachte betrokken was bij de verkoop van harddrugs, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het aanwezig hebben van harddrugs en het witwassen van € 3.635,-. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken en een taakstraf van 88 uren, met inachtneming van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geld van € 3.635,- gelast en de benadeelde partij in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13.279981.21 (A), 13.159042.21 (B) en 13.665288.18 (C) (gevoegd)
Parketnummer vordering tul: 13.252907.19
Datum uitspraak: 22 september 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende op het adres: [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 september 2022. Het tenlastegelegde feit in zaak B was eerst aangebracht onder parketnummer 13.114253.21. Dit feit is 7 mei 2021 door de politierechter afgesplitst en is onder een nieuw parketnummer 13.159042.21 aangebracht bij de politierechter op 6 januari 2022. Deze heeft het feit ter behandeling verwezen naar de meervoudige strafkamer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, en van wat verdachte en zijn raadslieden, mr. E.G.S. Roethof en mr. M.J. Bouwman, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank op de zitting de getuige [getuige 1/ medeverdachte] en deskundige [getuige 2] gehoord.

2.De beschuldiging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van:
Zaak A:
Het samen met anderen verkopen van harddrugs;
Het samen met anderen aanwezig hebben van harddrugs;
Het samen met anderen witwassen van € 2.020,-;
alle drie de feiten gepleegd op 15 oktober 2021 te Amsterdam.
zaak B:
Het witwassen van € 3.635,- op 27 april 2021 te Amsterdam;
zaak C:
Het samen met anderen stelen van een iPhone, creditcard en/of € 450,- met geweld tegen [slachtoffer] ;
Het samen met anderen stelen van € 150,- en/of € 300,- van [slachtoffer] met valse sleutel;
beide feiten gepleegd op 28 maart 2018 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I van dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
3.1.1.
Zaak A, feit 1: Het samen met anderen verkopen van harddrugs
De officier van justitie vindt dat het tenlastegelegde kan worden bewezen. Op 15 oktober 2021 wordt door een verbalisant in burger een drugsdeal waargenomen die wordt gepleegd vanuit een auto die bij de politie bekend staat als een auto van waaruit wordt gedeald. Gezien wordt dat de bijrijder, verdachte, aan een man die komt aanlopen nadat het voertuig heeft geclaxonneerd iets overgeeft en dat de man iets teruggeeft. Onder de stoel van verdachte is één wikkel aangetroffen met daarin 0,72 gram cocaïne en één zakje met 0,5 gram MDMA. Daarom gaat de officier van justitie ervan uit dat verdachte een hoeveelheid MDMA of een hoeveelheid cocaïne heeft verkocht.
3.1.2.
Zaak A, feit 2: Het samen met anderen aanwezig hebben van harddrugs
De officier van justitie vindt dat het tenlastegelegde kan worden bewezen, behalve ten aanzien van de drugs die in de onderbroek van de bestuurder zijn aangetroffen.
3.1.3.
Zaak A, feit 3: Het witwassen van € 2.020,-
De officier van justitie vindt dat het tenlastegelegde kan worden bewezen. Naast de verdovende middelen is bij verdachte een geldbedrag aangetroffen van € 2.020,-. Ten aanzien van dit geld bestaat een witwasindicatie. Het aantreffen van cashgeld in diverse coupures kan duiden op de handel in verdovende middelen. Daarnaast is er een deal waargenomen en zijn er bij verdachte drugs aangetroffen. Ook is verdachte eerder veroordeeld voor de handel in verdovende middelen. Dit betekent dat er een terechte witwasverdenking is zonder concreet gronddelict. Het is dan aan verdachte om een min of meer concrete en verifieerbare verklaring te geven voor de herkomst van het geld. Verdachte verklaart dat hij toen bij zijn vader in de autohandel zat, maar onderbouwt dit verder niet. Uit de ICOV bevraging in het dossier met parketnummer 13.159042.21 (zaak B) blijkt dat verdachte geen legaal werk heeft dat is opgegeven bij de Belastingdienst. Daarom kan het niet anders dan dat het geld afkomstig is van enig misdrijf.
3.1.4.
Zaak B: Het witwassen van € 3.635,-
De officier van justitie vindt dat het tenlastegelegde kan worden bewezen.
3.1.5.
Zaak C, feit 1: De diefstal met geweld
De officier van justitie heeft, zoals zij aan het begin van de zitting al had aangegeven, vrijspraak gevorderd van de tenlastegelegde diefstal met geweld. Zij vindt dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen.
3.1.6.
Zaak C, feit 2: De diefstal met valse sleutel
De officier van justitie vindt dat het tenlastegelegde kan worden bewezen. Op 28 maart 2018 is om 9:32 uur met de gestolen creditcard van aangever [slachtoffer] een geslaagde betaling gedaan bij de AKO, [filiaal] , voor drie paysafekaarten. Op camerabeelden van het Centraal Station en station Sloterdijk zijn verdachte en zijn medeverdachten te zien. Medeverdachte [medeverdachte] is degene die daadwerkelijk pint met de gestolen creditcard van het slachtoffer. Hij koopt bij de AKO drie paysafekaarten van € 50,- en deelt die met medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte, die buiten op hem staan te wachten. Daarna volgt nog een betaling bij de AKO in de west tunnel van het Centraal Station van € 300,-, waarvan ook camerabeelden zijn. Verdachten worden op de camerabeelden herkend. Verdachte had het oogmerk om te stelen. Verdachten beschikten gezamenlijk over een creditcard die volgens de tenaamstelling van de kaart aan geen van hen drieën toebehoorde, maar aan een slachtoffer dat enkele uren daarvoor van zijn spullen was beroofd. De creditcard is afkomstig van een Canadese bank en de aangekochte paysafekaarten werden direct na de twee aankopen onderling verdeeld. Verdachte moet hebben geweten dat de aan hem verstrekte paysafekaart was gekocht met een gestolen creditcard. Verdachten hebben nauw en bewust samengewerkt. Op de camerabeelden is te zien dat zij samen het Centraal Station binnenlopen, samen doorreizen naar Amsterdam Sloterdijk, dat één van de verdachten de twee AKO’s binnengaat, terwijl de andere twee op hem wachten en dat zij samen delen in de buit.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
3.2.1.
Zaak A, feit 1: Het samen met anderen verkopen van harddrugs
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken.
3.2.2.
Zaak A, feit 2: Het samen met anderen aanwezig hebben van harddrugs
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken, niet alleen ten aanzien van de bij de bestuurder aangetroffen drugs, maar ook ten aanzien van de buiten de auto en onder de bijrijdersstoel aangetroffen zakjes. De politie heeft geverbaliseerd dat de bestuurder een zakje naar buiten gooide. Er is niet geverbaliseerd dat verdachte dit zakje gooide, waarna de bestuurder dit oppakte en verder de auto uitgooide. De verbalisant heeft geen handelingen van verdachte omschreven die in verband te brengen zijn met dit zakje. Geverbaliseerd is dat verdachte aparte bewegingen maakte, dat verdachte een pak geld in zijn hand had, dat hij met zijn linkerhand naar de achterzijde van zijn lichaam ging om iets te verstoppen in de stoel of bij zijn lichaam en dat hij daarna met zijn linkerhand iets weggooide richting het raam van de bestuurder. Er is uitdrukkelijk niet geverbaliseerd dat de bestuurder daarna iets oppakte en weggooide. Ook is niet geverbaliseerd dat dit ‘iets’ wat verdachte gooide een zakje was, noch is er een omschrijving van dit voorwerp gegeven. Niet kan worden geconcludeerd dat het buiten de auto aangetroffen zakje met drugs door verdachte is gegooid. Bij gebreke van een drugsvergelijkend onderzoek is niet te vast te stellen dat de op straat aangetroffen drugs, de in de auto aangetroffen drugs en de in de onderbroek van de bestuurder aangetroffen drugs afkomstig zijn uit één partij. Ook zijn de drugs niet op DNA en vingerafdrukken onderzocht. Van het onder de bijrijdersstoel aangetroffen plastic zakje (met daarin een wikkel en een gripzakje) is niet bekend waar dit precies lag. Er zijn geen foto’s van de bijrijdersstoel en de plek waar dit plastic zakje is gevonden. Niet is vast te stellen of het mogelijk was om dit zakje door de stoel heen te duwen. De waargenomen beweging van verdachte kan goed passen bij het wegstoppen van een stapel geld. Verder heeft getuige [getuige 1/ medeverdachte] op de zitting onder ede verklaard dat het onder de bijrijdersstoel aangetroffen plastic zakje van hem was.
3.2.3.
Zaak A, feit 3: Het samen met anderen witwassen van € 2.020,-
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken.
3.2.4.
Zaak B: Het witwassen van € 3.635,-
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft meermalen verklaard dat hij bij zijn vader in de autohandel werkt en dat zijn vader hem contant uitbetaalt. Dit is een hele specifieke, verifieerbare en niet onaannemelijke verklaring. Het Openbaar Ministerie heeft geen nader onderzoek verricht naar deze verklaring. Verder gaat het niet om een zodanig groot bedrag of zodanig vreemde coupures dat kan worden gesteld dat dit geld alleen afkomstig kan zijn van strafbare feiten.
3.2.5.
Zaak C, feit 1: De diefstal met geweld
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken.
3.2.6.
Zaak C, feit 2: De diefstal met valse sleutel
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van zaak A, feit 1: Het samen met anderen verkopen van harddrugs
De officier van justitie heeft blijkens haar requisitoir duidelijk bedoeld de verkoop van drugs ten laste te leggen onder feit 1 en het vervoeren en/of opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs onder feit 2. Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank dat niet kan worden bewezen dat op 15 oktober 2021 een drugsdeal heeft plaatsgevonden. Weliswaar bestaat er een redelijk vermoeden dat sprake was van een drugsdeal tussen verdachte en de man die naar het voertuig kwam gelopen, maar het dossier biedt onvoldoende bewijs dat verdachte daadwerkelijk drugs heeft overgedragen. Verdachte wordt daarom van het verkopen van harddrugs vrijgesproken.
3.3.2.
Vrijspraak van zaak A, feit 3: Het witwassen van € 2.020,-
Beoordelingskader
Ook als niet meteen duidelijk is uit welk specifiek misdrijf een voorwerp afkomstig is, kan witwassen worden bewezen. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat het voorwerp van misdrijf afkomstig is. Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van het voorwerp. Zo’n verklaring moet concreet en verifieerbaar zijn, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Vervolgens ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Als uit dit onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, kan het witwassen van dat voorwerp worden bewezen.
Bij verdachte is een contant geldbedrag aangetroffen van € 2.020,-. Het enkele bezit van een dergelijk niet bijzonder hoog geldbedrag levert niet zonder meer een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op. Er zijn in dit geval echter meer omstandigheden die maken dat de rechtbank vindt dat er een stevig vermoeden bestaat dat het geld uit misdrijf afkomstig is. Verdachte droeg het geld bij zich in zijn broekzak in coupures van € 50,-, € 20,- en € 10,-. Het is in het algemeen ongebruikelijk om dergelijke bedragen op die wijze bij zich te dragen, vanwege het risico op verlies of diefstal. Bovendien gaan diverse vormen van criminaliteit, waaronder het bezit en verkoop van harddrugs, gepaard met de aanwezigheid van (grote hoeveelheden) contant geld in deze coupures. Nu er ook daadwerkelijk verdovende middelen zijn aangetroffen in en rondom de auto waarin verdachte zat en er een redelijk vermoeden van een drugsdeal was, is er een gerechtvaardigd witwasvermoeden. Dat betekent dat van verdachte een verklaring over de legale herkomst van het geld mag worden verlangd. Verdachte heeft consequent verklaard dat hij het geld zwart heeft verdiend met werk in de autohandel bij het bedrijf van zijn vader, waarin veel (contant) geld zou worden verdiend. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dit een specifieke, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring is. Het is een verklaring die voldoende concrete aanknopingspunten biedt voor nader onderzoek. Verdachte heeft deze verklaring meteen bij zijn politieverhoor gegeven op 16 oktober 2021 en heeft deze herhaald bij de rechter-commissaris op 18 oktober 2021 en op de zitting van 8 september 2022. Weliswaar heeft verdachte geen gegevens van het bedrijf van zijn vader of nadere feiten over zijn werkzaamheden verstrekt, maar hier is door de politie ook niet naar gevraagd. Er is in het geheel niet op deze verklaring doorgevraagd en er is ook geen ander onderzoek naar deze verklaring gedaan. Bovendien sluit de omstandigheid dat verdachte geen legaal inkomen zou hebben – wat niet vastgesteld kan worden, omdat de ICOV-bevraging uit het dossier op de periode 1 maart 2021 tot en met 1 mei 2021 ziet – de verklaring van verdachte niet uit. Het enkel stellen dat verdachte zijn verklaring niet verder onderbouwt is onvoldoende voor een bewezenverklaring. De eisen die het beoordelingskader ten aanzien van witwassen stelt aan de verklaring van verdachte houden geen omkering van de bewijslast in. Van de kant van het Openbaar Ministerie is onvoldoende tegenover de verklaring van verdachte gesteld. Dit had wel op haar weg gelegen nu de politie tijdens de verhoren niet of nauwelijks heeft doorgevraagd en aan verdachte geen termijn is gesteld voor het nader onderbouwen van zijn verklaring. Nu nader onderzoek naar de verklaring van verdachte achterwege is gebleven, kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van € 2.020,- uit enig misdrijf afkomstig is. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
3.3.3.
Vrijspraak van zaak C, feit 1: De diefstal met geweld
Met de officier van justitie en de raadsman vindt de rechtbank het tenlastegelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.4.
Vrijspraak van zaak C, feit 2: De diefstal met valse sleutel
De rechtbank vindt dat niet is bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal met valse sleutel, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Het enige wat de rechtbank op basis van het dossier kan vaststellen is dat verdachte een paysafekaart overhandigd heeft gekregen van zijn medeverdachte. Het is verdachte [medeverdachte 2] die heeft gevraagd om te gaan pinnen en verdachte [medeverdachte] die daadwerkelijk heeft gepind met de gestolen creditcard van aangever. Dat verdachte wist met welk betaalmiddel de paysafekaart is betaald dan wel wetenschap had van de omstandigheid dat de creditcard waarmee [medeverdachte] betaalde gestolen was, is niet vast te stellen.
3.3.5.
Veroordeling voor zaak A, feit 2: het aanwezig hebben van harddrugs
Met de officier van justitie en de raadsman vindt de rechtbank niet bewezen dat verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht over de drugs in de onderbroek van zijn medeverdachte. Hij wordt ten aanzien van deze drugs vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Wel vindt de rechtbank bewezen dat verdachte de overige aangetroffen drugs aanwezig heeft gehad. Verdachte is op 15 oktober 2021 door de politie als bijrijder van een auto waargenomen op de bijrijdersstoel. Bij de doorzoeking van de auto is onder de stoel van de bijrijder een plastic zakje met een wikkel en een gripzakje met poeder en brokjes aangetroffen. Verbalisant [verbalisant 1] heeft, toen verdachte nog in de auto zat, gezien dat verdachte met zijn kont van de zitting van de stoel omhoog kwam, zijn linkerhand naar de achterzijde van zijn lichaam bracht en iets probeerde te verstoppen in de stoel en/of zijn lichaam. Voorts is geverbaliseerd dat het plastic zakje precies onder de naad van de zittingen en de rugleuning van de bijrijdersstoel is aangetroffen. De rechtbank concludeert op basis van deze waarneming en bevindingen dat verdachte het plastic zakje met drugs onder de stoel heeft geplaatst. De rechtbank hecht geen waarde aan de door medeverdachte [getuige 1/ medeverdachte] ter zitting afgelegde getuigenverklaring dat dit zakje van hem is. [getuige 1/ medeverdachte] heeft op de zitting verklaard dat er pillen in het aangetroffen zakje zaten, terwijl dit niet het geval was. Bovendien heeft hij in zijn eerdere verklaring bij de politie verklaard dat hij geen drugs heeft gezien en dat hij op zijn telefoon zat, waardoor hij niets heeft meegekregen van wat er in de auto gebeurde. Daarom schuift de rechtbank zijn ter zitting afgelegde verklaring als ongeloofwaardig terzijde.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft ook waargenomen dat verdachte iets weggooide in de richting van het raam van de bestuurder van de auto. Verbalisant [verbalisant 2] heeft gezien dat het raam openstond en dat de bestuurder een verpakking uit het raam gooide die op straat terecht kwam. Later bleek dat er in dit zakje vier wikkels zaten, aldus [verbalisant 2] . De rechtbank gaat op basis van deze twee waarnemingen ervan uit dat het zakje met de vier wikkels cocaïne afkomstig is van verdachte. Dat [verbalisant 1] verdachte ‘iets’ zag gooien, maar dit voorwerp niet nader heeft omschreven, maakt dit oordeel niet anders. Immers, [verbalisant 2] specificeert het voorwerp dat de bestuurder gooide en dat vervolgens op straat terecht kwam wel nader en er zijn, behalve het plastic zakje onder de bijrijdersstoel, geen andere voorwerpen in of rondom de auto aangetroffen. De stoffen uit de aangetroffen zakjes en wikkels zijn positief getest op cocaïne en MDMA.
3.3.6.
Veroordeling voor zaak B: witwassen van € 3.635,-
Anders dan ten aanzien van zaak A, feit 3 vindt de rechtbank het tenlastegelegde witwassen in zaak B van € 3.635,- wel bewezen. Ook in deze zaak is sprake van een gerechtvaardigd witwasvermoeden. Op 27 april 2021 is dit geld bij verdachte aangetroffen onder verdachte omstandigheden. Het geld zat grotendeels in een pak biljetten opgevouwen in zijn schoudertas en verdachte had meerdere ponypacks, pillen, een brokje hasj in een plastic zakje en een zakje met vermoedelijk MDMA bij zich. Ook was eerder die dag een (nep)drugsdeal waargenomen, waarbij verdachte is herkend als bijrijder van degene die de drugsdeal met de koper uitvoerde. Van verdachte mag dus een verklaring worden verwacht over de herkomst van het geld. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij contant werd betaald door zijn vader voor zwart werk en dat hij dit contante geld afstortte en later weer opnam. Deze contante stortingen zouden volgens verdachte zijn gedaan in dezelfde periode als de contante opnames. Uit de opgevraagde rekeningafschriften van verdachte over de periode 1 maart 2021 tot en met 1 mei 2021 en het verhandelde ter zitting volgt dat verdachte op 24, 25, 26 en 27 april 2021 in totaal € 4.090,- contant heeft opgenomen. Uit de rekeningafschriften van verdachte in deze periode blijkt echter niets van contante stortingen. Bovendien kon verdachte op de zitting geen concrete antwoorden geven op vragen hoe en waar hij die contante geldstortingen zou hebben verricht. Het contante geldbedrag van € 3.635,- kan dus in elk geval geen contant uitbetaald loon zijn dat in diezelfde periode is afgestort. De verklaring van verdachte, die in beginsel concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onaannemelijk is, is in dit geval aantoonbaar onjuist. De verklaring van verdachte wordt in deze zaak weerlegd door de bewijsmiddelen, daarom is geen nader onderzoek naar deze verklaring van de zijde van het Openbaar Ministerie vereist. Bij deze stand van zaken vindt de rechtbank dat het niet anders kan dan dat het geldbedrag van € 3.635,- uit misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit wist.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
zaak A feit 2:
op 15 oktober 2021 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 3,06 gram cocaïne (itemnummer 6109435) en
- 0,72 gram cocaïne (itemnummer 6109439) en
- 0,50 gram MDMA (itemnummer 6109441),
zaak B:
op 27 april 2021 te Amsterdam een voorwerp, te weten een geldbedrag van 3.635,- euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk
of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

5. De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De strafoplegging

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Gelet op het strafblad van verdachte en het verloop van het reclasseringstoezicht is de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) op zijn plaats, maar omdat verdachte gedurende het schorsingstoezicht niet meer in de fout is gegaan, volstaat op dit moment een gevangenisstraf. Verdachte heeft een behoorlijk strafblad waar ook verschillende Opiumwet feiten op staan. Een taakstraf is een gepasseerd station, omdat verdachte eerder al taakstraffen opgelegd heeft gekregen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat geen straf of maatregel moet worden opgelegd. In zaak B is sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn met ruim 26 maanden, die niet is te wijten aan de verdediging. Verder is het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing, vanwege meerdere eerdere strafopleggingen en moet voor deze zaak het adolescentenstrafrecht worden toegepast.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen aanleiding in het feit of in de persoon van verdachte om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van meerdere soorten harddrugs en aan witwassen. Harddrugs zijn schadelijk voor de volksgezondheid en de handel in harddrugs gaat gepaard met veel overlast en steeds zwaardere vormen van criminaliteit, vooral in de grote steden, zoals Amsterdam. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Omdat de rechtbank tot bewezenverklaring van minder feiten komt wijkt de rechtbank af van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Volgens de afspraken die rechtbanken onderling hebben gemaakt over straffen in soortgelijke zaken is het uitgangspunt voor het aanwezig hebben van harddrugs en witwassen van geld in de bewezenverklaarde hoeveelheden een gevangenisstraf voor de duur van vier tot vijf weken. Er zijn redenen om deze straf te verhogen. Het is namelijk niet de eerste keer dat verdachte is veroordeeld voor het overtreden van de Opiumwet en er is een dealerindicatie. De rechtbank houdt echter ook rekening met de zeer ruime overschrijding van de redelijke termijn van 26 maanden, die enkel aan het Openbaar Ministerie is te wijten, en met de omstandigheid dat deze zaken eerder tegelijkertijd hadden kunnen worden afgedaan bij voorgaande strafopleggingen. Daarom wordt verdachte volgens het uitgangspunt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, met aftrek van de periode die door verdachte in voorarrest is doorgebracht.

8.Het beslag

Onder verdachte is in zaak A € 2.020,- en in zaak B € 3.635,- in beslag genomen. Het in zaak A inbeslaggenomen geld moet worden teruggegeven aan verdachte. Het in zaak B inbeslaggenomen geld wordt verbeurd verklaard nu met betrekking tot dit voorwerp het onder B bewezen geachte is begaan.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en 2 en 10 van de Opiumwet.

10.De tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf

Bij de stukken bevindt zich de op 8 december 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13-252907-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis 23 oktober 2020 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen met aftrek van de periode die door verdachte in voorarrest is doorgebracht, met bevel dat een gedeelte van deze straf, groot 44 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Zoals uit de verdere inhoud van dit vonnis blijkt heeft verdachte zich gedurende de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank ziet daarom reden de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van voornoemde straf te bevelen. Omdat de rechtbank het niet wenselijk vindt dat verdachte terug de gevangenis in moet wordt de gevangenisstraf van 44 dagen omgezet in een taakstraf van 88 uren.

11.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij, [slachtoffer] , vordert € 1.288,-, bestaande uit € 788,- materiële en € 500,- immateriële schade. Hij wordt in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

12.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 3 in zaak A en het onder 1 en 2 in zaak C tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 in zaak A en het in zaak B tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A, feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
zaak B:
witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 23 oktober 2020 opgelegde voorwaardelijke straf en gelast – in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven – dat veroordeelde een
taakstrafvan
88 urenmoet verrichten. Beveelt, voor het geval dat de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
44 dagen.
Verklaart verbeurd:
1. EUR (Omschrijving: G6051052)
2. 10 EUR (Omschrijving: G6051053)
3. 1760 EUR (Omschrijving: G6051057)
4. 1850 EUR (Omschrijving: G6051059)
Verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer] ,
niet-ontvankelijkin zijn vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis per heden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater, M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 september 2022.