Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
2 [verweerder sub 2] ,
1.De procedure
- het verzoekschrift van 12 juli 2021 met producties;
- het verweerschrift;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift, gehouden op 7 december 2021.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 6 januari 2022 uitspraak gedaan in een deelgeschil naar aanleiding van een verkeersongeval dat plaatsvond op 23 april 2019. De verzoeker, die een gebroken enkel had opgelopen, verzocht de rechtbank te verklaren dat de verweerster, UVM Verzekeringsmaatschappij N.V., en de tweede verweerder, die betrokken was bij het ongeval, aansprakelijk waren voor de door hem geleden schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de enkelbreuk van de verzoeker is veroorzaakt doordat de tweede verweerder met zijn auto over de voet van de verzoeker is gereden. De rechtbank oordeelde dat de aansprakelijkheid van UVM en de tweede verweerder op grond van artikel 185 van de Wegenverkeerswet 1994 bestaat, omdat het motorrijtuig betrokken was bij het ongeval.
De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de verzoeker met aan opzet grenzende roekeloosheid heeft gehandeld door naast de auto van de tweede verweerder te blijven staan, terwijl deze de motor startte en zich voorbereidde om weg te rijden. Hierdoor is de 50%-regel, die normaal gesproken van toepassing zou zijn, niet van toepassing verklaard. De rechtbank heeft de schadevergoedingsplicht vastgesteld op 50% voor beide partijen, omdat zowel de verzoeker als de tweede verweerder bijgedragen hebben aan de aanrijding. De verzoeker had niet voldoende onderbouwd waarom hij recht had op een voorschot op de immateriële schade, en dit verzoek werd afgewezen. De kosten van het deelgeschil werden begroot op € 4.804,00, waarvan de helft door UVM en de tweede verweerder moest worden vergoed. De rechtbank heeft de wettelijke rente toegewezen over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na de beschikking tot de dag van volledige betaling.