In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 maart 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van voornamen. De verzoeker, die in het verleden een misdrijf heeft gepleegd, verzoekt de rechtbank om zijn voornaam te wijzigen omdat hij in zijn dagelijks leven hinder ondervindt van zijn huidige naam. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het verzoek van de verzoeker en het standpunt van het Openbaar Ministerie (OM). Tijdens de mondelinge behandeling op 8 februari 2022 zijn zowel de verzoeker als een reclasseringsambtenaar gehoord.
De rechtbank overweegt dat voor toewijzing van een verzoek tot voornaamswijziging vereist is dat de verzoeker een zwaarwichtig belang heeft bij de wijziging, dat boven het algemeen belang van het ongewijzigd blijven van namen in de registers van de burgerlijke stand prevaleert. De verzoeker heeft aangegeven dat zijn huidige voornaam hem herinnert aan zijn verleden en dat dit leidt tot spanningsklachten en psychische problemen. Het OM heeft bezwaar gemaakt tegen de wijziging, stellende dat het algemeen belang zwaarder weegt.
De rechtbank oordeelt echter dat het belang van de verzoeker om zijn verleden achter zich te laten en een nieuw leven op te bouwen, zwaarder weegt dan het belang van het OM. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker zijn straf heeft uitgezeten en dat hij grote inzet toont in zijn reclasseringstraject. De rechtbank besluit daarom om het verzoek tot wijziging van de voornamen toe te wijzen, met uitzondering van andere verzoeken die zijn gedaan. De beschikking is gegeven door rechter H.M. Patijn en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier I.H.H. Krajenbrink.