Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[eiseres] , te Amstelveen, eiseres
mr. G.N.N. Kamphuis),
Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
een dergelijk gerechtvaardigd belang kan bijvoorbeeld aanwezig zijn wanneer sprake is van een relevante en passende verhouding tussen de betrokkene en de verwerkingsverantwoordelijke”.Verweerder leest dit zo dat wordt bedoeld dat het verwerken van persoonsgegevens van personen die dat niet redelijkerwijs zouden hoeven te verwachten, niet gebaseerd kan zijn op een gerechtvaardigd belang. Het moet gaan om een vooraf kenbaar belang van de verwerkingsverantwoordelijke waar de betrokkene rekening mee kan houden. Een belang dat niet een gerechtvaardigd belang is en dus niet een ‘tot de wet behorend, wet zijnd, in de wet vastgelegd’ belang, is niet voldoende kenbaar op voorhand. Verweerder meent steun voor deze uitleg te vinden in het standpunt van de Europese Raad (de Raad) bij de eerste lezing van de AVG. Daarin overweegt de Raad dat:
“het bestaan van een gerechtvaardigd belang moet worden aangetoond, waarbij onder meer moet worden nagegaan of een betrokkene op het tijdstip en in het kader van de verzameling van de persoonsgegevens redelijkerwijs kan verwachten dat verwerking ter behartiging van dat belang kan plaatsvinden. De verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van direct marketing [4] kan worden beschouwd als uitgevoerd met het oog op een gerechtvaardigd belang. De verwerking van persoonsgegevens door overheidsinstanties in het kader van de uitvoering van hun taken is niet gebaseerd op de rechtsgrond van het gerechtvaardigd belang, omdat het de nationale wetgever is die de rechtsgrondslag voor de verwerking van persoonsgegevens door overheidsinstanties vaststelt.”. [5]
“de verwerking van persoonsgegevens moet ten dienste van de mens staan. Het recht op bescherming van persoonsgegevens heeft geen absolute gelding, maar moet worden beschouwd in relatie tot de functie ervan in de samenleving en moet conform het evenredigheidsbeginsel tegen andere grondrechten worden afgewogen. Deze verordening eerbiedigt alle grondrechten alsook de vrijheden en beginselen die zijn erkend in het Handvest zoals dat in de Verdragen is verankerd, met name de eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, woning en communicatie, de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, de vrijheid van meningsuiting en van informatie, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, en het recht op culturele, godsdienstige en taalkundige verscheidenheid (…).”.Het belang van de bescherming van persoonsgegevens kan op gespannen voet komen te staan met andere door het recht erkende algemene beginselen en/of rechten van anderen. In dat geval moet er volgens verweerder een afweging plaatsvinden, waarbij het Handvest en de AVG een concreet afwegingsmechanisme bieden in de vorm van artikel 6, eerste lid aanhef en onder f van de AVG, gelezen in combinatie met artikel 52 van het Handvest. Een belang in de zin van artikel 6, eerste lid aanhef en onder f van de AVG moet (vanwege de beperking die het oplevert met het grondrecht op de bescherming van persoonsgegevens) gelet op het Handvest op zijn minst doelstellingen van algemeen belang raken die worden erkend door de Unie of nodig zijn om rechten en vrijheden van anderen te beschermen. Doelstellingen van algemeen belang zijn ‘tot de wet behorende, wet zijnd, in een wet vastgelegde’ belangen, en rechten en vrijheden van anderen zijn dat ook. Het moet gaan om belangen die door de Unie of nationale wetgever als beschermingswaardig worden aangemerkt. Zij hebben een maatschappelijk gewicht en van eenieder mag worden verwacht dat zij in het maatschappelijk verkeer rekening houdt met deze belangen.
"a legitimate interest (…), might not be specifically foreseen in a legal instrument, but in any case has to be in accordance with the law, in the sense that it does not violate the law” [6] en naar de conclusie van advocaat-generaal [naam 1] bij het arrest van het HvJ inzake [bedrijf 3] [7] . Daarin overweegt hij dat, mits op zichzelf wettig, er geen type van belang bestaat dat per se uitgesloten is.” Ook verwijst eiseres naar rechtspraak van het HvJ waarin sprake is van een gerechtvaardigd belang, maar geen sprake is van/niet wordt verwezen naar een fundamenteel recht of rechtsbeginselen [8] . Daarnaast verwijst zij naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van [datum 5] , waarin wordt aangenomen dat bij vaststelling van een gerechtvaardigd belang sprake is van een negatieve toets [9] . Verweerder heeft volgens eiseres ten onrechte geconcludeerd dat geen sprake is van een gerechtvaardigd belang, omdat het belang dat eiseres met de verwerking nastreeft niet kan worden teruggevoerd op een grondrecht of een rechtsbeginsel. De strenge normuitleg van verweerder gaat volgens eiseres in tegen de strekking van de verordening, het coherentiemechanisme en de marktwerking die met de AVG is beoogd.
acte éclairé, aangezien het antwoord op deze vraag kan niet worden gevonden aan de hand van vaste rechtspraak van het HvJ in vergelijkbare gevallen. Daarnaast is ten aanzien van deze vraag evenmin gebleken van een
acte clair, nu artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f van de AVG geen uitsluitsel geeft over de definitie en reikwijdte van het begrip ‘gerechtvaardigd belang’. De bepaling is bovendien niet dusdanig helder geformuleerd dat gezegd kan worden dat redelijkerwijs geen twijfel over de uitleg of het toepassingsbereik hiervan kan bestaan.
Volgens [naam 1] is dit begrip tamelijk flexibel en open van aard en hij verwijst daarvoor naar zijn eigen conclusie in het arrest van het HvJ inzake [naam 2] , [12] waarin hij de arresten van het HvJ inzake [naam 3] en [naam 4] , [13] en [naam 5] [14] noemt(…). Mits op zichzelf wettig, bestaat er volgens [naam 1] geen type belang dat per se uitgesloten is. [naam 1] baseert deze conclusie onder andere op de opinie van de Werkgroep artikel 29 (WP29, de voorloper van de European Data Protection Board (EDPB)). In haar opinie uit 2014, [15] heeft de WP29 geschreven dat het gerechtvaardigd belang moet worden geïnterpreteerd als een begrip waar een scala aan verschillende belangen onder kan vallen, of het nu gaat om triviale of dwingende belangen, en of deze nu evident of meer controversieel zijn, mits het een werkelijk en aanwezig (en dus niet speculatief) belang is. Niet alleen juridische, maar ook allerhande feitelijke, economische en ideële belangen kunnen dus als gerechtvaardigd belang kwalificeren.” [16] Dit lijkt het standpunt van eiseres te ondersteunen dat elk belang, dus ook een zuiver commercieel belang, een gerechtvaardigd belang kan zijn.