3.2Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd gelet op artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon was niet aanwezig op de zitting die tot dit vonnis heeft geleid, terwijl ook geen sprake was van één van de in artikel 12 onder a tot en met d OLW genoemde omstandigheden. Er wordt gesproken over een ex officio advocaat, maar de opgeëiste persoon heeft deze advocaat nooit gesproken. Dit wordt bevestigd in een e-mail van de Poolse advocaat. Daarom was geen sprake van een gemachtigd raadsman. De opgeëiste persoon heeft niet geprobeerd zich aan het proces te onttrekken of aan de betekening van de stukken. Dit betekent dat de opgeëiste persoon niet van zijn verdedigingsrechten gebruik heeft kunnen maken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, aangezien een gemachtigd advocaat ter terechtzitting daadwerkelijk de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd (artikel 12, aanhef en onder b, OLW). Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW weliswaar van toepassing is, maar dat kan worden afgezien van deze weigeringsgrond omdat overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Daarbij overweegt de rechtbank dat er niet zonder meer vanuit kan worden gegaan dat een verzoek om toevoeging van een raadsman en de toewijzing daarvan, een machtiging van die raadsman inhoudt om bij afwezigheid van de verdachte ter zitting zijn verdediging te voeren.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van deze bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 30 maart 2022 volgt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking en de in te stellen strafrechtelijke procedure. Hij is in deze strafzaak als verdachte verhoord en heeft zijn adres in de voorbereidende procedure als postadres opgegeven. Verder is van belang dat de opgeëiste persoon blijkens de aanvullende informatie is geïnstrueerd over zijn rechten en plichten als verdachte, in het bijzonder over de wijze waarop hij bereikbaar voor justitie moest blijven. Hij is daarbij expliciet gewezen op de omstandigheid dat hij bereikbaar moest blijven op zijn adres voor oproepingen van justitie, dat hij eventuele adreswijzigingen moest doorgeven en hij is gewezen op de consequenties van het niet voldoen aan deze verplichtingen. Hij heeft deze instructie schriftelijk ondertekend.
Hieruit volgt dat de opgeëiste persoon niet alleen op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure, maar ook dat hij er op zijn minst rekening mee moest houden dat hij op zijn adres officiële correspondentie over (het vervolg van) die procedure kon ontvangen. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot zijn veroordeling heeft geleid, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd gelet op artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon was niet aanwezig op de zitting die tot dit vonnis heeft geleid, terwijl ook geen sprake was van één van de in artikel 12 onder a tot en met d OLW genoemde omstandigheden. De opgeëiste persoon heeft niet geprobeerd zich aan het proces te onttrekken. Dat betekent dat de opgeëiste persoon niet van zijn verdedigingsrechten gebruik heeft kunnen maken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich voordoet, maar dat er redenen zijn om af te zien van de bevoegdheid om deze weigeringsgrond toe te passen. De opgeëiste persoon was op de hoogte van de procedure, is verhoord ten aanzien van het feit, heeft een adres opgegeven in de voorprocedure en is geïnstrueerd over de verplichting om een eventuele adreswijziging door te geven. De oproep is ten slotte naar het door hem opgegeven adres verstuurd. Zijn verdedigingsrechten zijn daarom niet geschonden, aldus de officier van justitie.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Om die reden kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om ook ten aanzien van dit vonnis af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 25 maart 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking en de in te stellen strafrechtelijke procedure. Uit de aanvullende informatie van 9 november 2017 blijkt verder dat de opgeëiste persoon is geïnformeerd over zijn recht op een advocaat voor de procedure. Verder is van belang dat hij in deze strafzaak als verdachte is verhoord en in de voorbereidende procedure een postadres heeft opgegeven. Bovendien is hij geïnstrueerd over zijn rechten en plichten als verdachte, in het bijzonder over de wijze waarop hij bereikbaar voor justitie moest blijven. Hij is daarbij ook gewezen op de omstandigheid dat hij eventuele adreswijzigingen moest doorgeven en hij is gewezen op de consequenties van het niet voldoen aan deze verplichtingen. Hij heeft deze instructie schriftelijk ondertekend.
Daaruit volgt dat de opgeëiste persoon niet alleen op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure, maar ook dat hij er op zijn minst rekening mee moest houden dat hij op zijn adres officiële correspondentie over (het vervolg van) die procedure kon ontvangen. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot zijn veroordeling heeft geleid, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.