Op 8 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regional Court in Poznań, Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 7 januari 2022 en betreft een vrijheidsstraf van zes maanden die aan de opgeëiste persoon is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in 1972 in Polen, geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en dat hij op het moment van de zitting in overleveringsdetentie verbleef.
Tijdens de openbare zitting op 25 mei 2022 werd de zaak behandeld, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank constateerde dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekent dat er geen grond meer was voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van artikel 7 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon al vier maanden in detentie had doorgebracht en er nog maar twee maanden van de opgelegde straf resteerden.
De rechtbank oordeelde echter dat de overschrijding van de beslistermijn geen weigeringsgrond vormde en dat de opgeëiste persoon niet aannemelijk had gemaakt dat er geen strafrestant meer bestond. De rechtbank verwierp de argumenten van de verdediging en concludeerde dat de overlevering moest worden toegestaan, aangezien voldaan was aan de voorwaarden van de OLW. De rechtbank wees erop dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure en dat hij niet had voldaan aan zijn verplichtingen om bereikbaar te blijven voor justitie. De rechtbank besloot uiteindelijk de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsbepalingen werden genoemd.