ECLI:NL:RBAMS:2022:5537

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
13/082348-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel door Rechtbank Amsterdam

Op 8 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering, die dateert van 5 april 2022, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 20 januari 2022 door de District Court in Wroclaw, Polen, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1981 in Polen, is gedetineerd in Nederland en heeft een gevangenisstraf van acht maanden opgelegd gekregen. Tijdens de openbare zitting op 25 mei 2022 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld. De verdediging stelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de opgeëiste persoon al een groot deel van zijn straf had uitgezeten. De officier van justitie betoogde echter dat de rechtbank enkel de opgelegde straf moest toetsen en dat de reststraf een Poolse aangelegenheid is. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon nog een gevangenisstraf van acht maanden moet uitzitten, wat voldoet aan de voorwaarden voor overlevering. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering kan worden toegestaan. De uitspraak werd gedaan door de rechters M.E.M. James-Pater, R. Godthelp en D.A. Segbedzi, in aanwezigheid van griffier A.M. Rus.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/082348-22
RK nummer: 22/1868
Datum uitspraak: 8 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 januari 2022 door de
District Court in Wroclaw(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1981,
opgegeven verblijfsadres: [BRP-adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaatsnaam] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 mei 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Rafik, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd. Deze verlenging heeft de rechtbank nodig om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Aan de opgeëiste persoon is een gevangenisstraf van acht maanden opgelegd. Uit het EAB volgt, volgens de raadsman, dat de opgeëiste persoon bij uitvaardiging van het EAB al zes maanden daarvan heeft uitgezeten. Omdat hij inmiddels in Nederland sinds begin april 2022 in overleveringsdetentie verblijft, zal er ten tijde van de uitspraak geen strafrestant meer bestaan. Subsidiair verzoekt de raadsman de behandeling van de zaak aan te houden zodat nadere informatie verkregen kan worden omtrent het strafrestant, omdat de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 21 april 2022 daarover onduidelijkheid schept.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank op basis van de OLW slechts de opgelegde straf dient te toetsen. Het vaststellen van de reststraf is een Poolse aangelegenheid en geen grond voor weigering van de overlevering.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB is onder rubriek c) vermeld dat aan de opgeëiste persoon een gevangenisstraf van acht maanden is opgelegd en dat deze straf nog geheel moet worden ondergaan.
Verder volgt uit artikel 2, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ (en artikel 7 OLW) dat bij de vraag of aan de voorwaarden voor overlevering is voldaan, de duur van de opgelegde vrijheidsstraf doorslaggevend is. Dat de opgeëiste persoon nog een gevangenisstraf van acht maanden moet uitzitten, wordt bevestigd in de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 21 april 2022. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze informatie te twijfelen en evenmin tot het stellen van aanvullende vragen. Nu sprake is van een opgelegde vrijheidsstraf van een langere duur dan vier maanden, is voldaan aan het vereiste van artikel 7, eerste lid, onder b OLW. Niet aannemelijk is geworden dat ten tijde van deze uitspraak geen strafrestant meer bestaat en dat het onder 4 bedoelde vonnis dus niet meer voor tenuitvoerlegging vatbaar is. De opgeëiste persoon kan zijn standpunt desgewenst in Polen aan de orde stellen. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
valid verdictdoor de
District Court for Wroclaw-Fabrycznavan 10 oktober 2019 (referentie II K 471/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
4.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid dat aan het EAB ten grondslag ligt.
Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon op de zitting van 3 oktober 2019 is verschenen en dat hij vervolgens op die zitting door de rechtbank in persoon is aangezegd om op de zitting voor 10 oktober 2019 te verschijnen. Verder is hem toen medegedeeld dat een vonnis kan worden gewezen als hij niet aanwezig zou zijn bij die zitting.
Omdat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, OLW zich voordoet, is de weigeringsgrond op dit vonnis niet van toepassing.

5.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
District Court in Wroclaw(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.