Op 8 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Szczecin, Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 5 april 2022 en betreft een vrijheidsstraf van 1 jaar en 2 maanden die de opgeëiste persoon nog moet ondergaan. Tijdens de openbare zitting op 25 mei 2022 werd de zaak behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk. De rechtbank constateerde dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat leidde tot de conclusie dat er geen grondslag meer was voor gevangenhouding.
De rechtbank onderzocht de identiteit van de opgeëiste persoon en bevestigde dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De raadsvrouw voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting die leidde tot het vonnis in Polen. De officier van justitie betoogde echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat zijn verdedigingsrechten niet waren geschonden. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen, hij op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure en dat hij niet zorgvuldig was geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank besloot de overlevering toe te staan, waarbij de toepasselijke wetsbepalingen werden genoemd, waaronder artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW. De uitspraak werd gedaan door mr. M.E.M. James-Pater als voorzitter, samen met mrs. R. Godthelp en D.A. Segbedzi, en werd uitgesproken in het openbaar.