ECLI:NL:RBAMS:2022:5534

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
13/072926-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel; weigeringsgrond artikel 12 OLW

Op 8 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Szczecin, Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 5 april 2022 en betreft een vrijheidsstraf van 1 jaar en 2 maanden die de opgeëiste persoon nog moet ondergaan. Tijdens de openbare zitting op 25 mei 2022 werd de zaak behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk. De rechtbank constateerde dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat leidde tot de conclusie dat er geen grondslag meer was voor gevangenhouding.

De rechtbank onderzocht de identiteit van de opgeëiste persoon en bevestigde dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De raadsvrouw voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting die leidde tot het vonnis in Polen. De officier van justitie betoogde echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat zijn verdedigingsrechten niet waren geschonden. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen, hij op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure en dat hij niet zorgvuldig was geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank besloot de overlevering toe te staan, waarbij de toepasselijke wetsbepalingen werden genoemd, waaronder artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW. De uitspraak werd gedaan door mr. M.E.M. James-Pater als voorzitter, samen met mrs. R. Godthelp en D.A. Segbedzi, en werd uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/072926-22
RK nummer: 22/1980
Datum uitspraak: 8 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 november 2021 door
the Regional Court Szczecin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Önemli, advocaat te Utrecht, als waarnemer voor mr. R. Zilver, ook advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final and non-appealable judgement of the District Court Szczecin-Centrum of Szczecinvan 17 april 2019 met referentienummer IV K380/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 2 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Deze straf dient de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd op basis van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon was niet aanwezig op de zitting die tot dit vonnis heeft geleid, terwijl ook geen sprake was van één van de in artikel 12 onder a tot en met d OLW genoemde omstandigheden. De oproeping is naar een adres gestuurd, maar onbekend is naar welk adres van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon heeft niet geprobeerd zich aan het proces of aan de betekening van de stukken te onttrekken. Dit betekent dat de opgeëiste persoon niet van zijn verdedigingsrechten gebruik heeft kunnen maken, omdat hij niet op de hoogte is geweest van een proces. Ter zitting heeft de opgeëiste persoon zelf een kopie van een aan hem gerichte envelop overgelegd met het in het EAB genoemde referentienummer van het vonnis. Op die envelop staat het in het EAB onder a11) genoemde adres. Dit terwijl hij bij de politie een ander adres zou hebben opgegeven. Volgens de opgeëiste persoon volgt hieruit dat de oproep voor de zitting niet aan het door hem bij de politie opgegeven adres is verstuurd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich voordoet, maar dat er redenen zijn om af te zien van de bevoegdheid om deze weigeringsgrond toe te passen. De opgeëiste persoon was op de hoogte van de procedure, is verhoord ten aanzien van het feit, heeft een adres opgegeven en is geïnstrueerd over de verplichting om een eventuele adreswijziging door te geven. Verder is de oproep naar het door hem opgegeven adres verstuurd. Zijn verdedigingsrechten zijn daarom niet geschonden, aldus de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op basis van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van deze bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 9 mei 2022 volgt dat de opgeëiste persoon in deze strafzaak als verdachte is verhoord en derhalve op de hoogte was van de verdenking en de in te stellen strafrechtelijke procedure. Verder is van belang dat de opgeëiste persoon blijkens de aanvullende informatie is geïnstrueerd over zijn rechten en plichten als verdachte, in het bijzonder de wijze waarop hij bereikbaar voor justitie moest blijven. Hij is daarbij expliciet gewezen op de omstandigheid dat hij bereikbaar moest blijven op zijn adres voor oproepingen van justitie, dat hij eventuele adreswijzigingen moest doorgeven en hij is gewezen op de consequenties van het niet voldoen aan deze verplichtingen. Hij heeft deze instructie schriftelijk ondertekend. Blijkens het EAB is de oproep voor de zitting naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd. De rechtbank gaat, gelet op het vertrouwensbeginsel, uit van de juistheid van deze informatie. De ter zitting door de opgeëiste persoon overgelegde envelop doet hieraan niet af, nu daaruit niet blijkt welke informatie (in die envelop) aan de opgeëiste persoon is verstuurd op het in het EAB onder a11) genoemde adres. Bovendien valt niet uit te sluiten dat het bedoelde adres door de opgeëiste persoon zelf is opgegeven (nadat hij de adresinstructie had getekend).
Hieruit volgt dat de opgeëiste persoon niet alleen op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure, maar ook dat hij er op zijn minst rekening mee moest houden dat hij op het door hem opgegeven adres officiële correspondentie over (het vervolg van) die procedure kon ontvangen. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot zijn veroordeling heeft geleid, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court Szczecin(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.