ECLI:NL:RBAMS:2022:5529

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
AMS 21/6078
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om WOZ-beschikking voor 2015 en beroep op vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een eigenaar van een onroerende zaak in Amsterdam, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiser had verzocht om een WOZ-beschikking voor het belastingjaar 2015, maar dit verzoek werd door de heffingsambtenaar op 5 oktober 2021 afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk in de uitspraak op bezwaar van 5 november 2021. Eiser ging hiertegen in beroep.

Tijdens de zitting op 16 augustus 2022 werd de zaak behandeld. Eiser voerde aan dat hij ten onrechte niet gehoord was in de bezwaarfase en dat de heffingsambtenaar niet had mogen afzien van het horen. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar dit wel mocht doen, omdat hij voldoende had toegelicht waarom het bezwaar niet-ontvankelijk was. Eiser stelde verder dat hij recht had op een medebelanghebbendebeschikking op grond van artikel 28 van de Wet WOZ, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen recht had op een dergelijke beschikking, omdat hij al eerder een WOZ-beschikking voor 2015 had ontvangen.

Eiser deed ook een beroep op het vertrouwensbeginsel, verwijzend naar e-mails van ambtenaren van de gemeente die hem zouden hebben verzekerd dat hij recht had op een nieuwe WOZ-beschikking. De rechtbank oordeelde echter dat deze ambtenaren niet bevoegd waren om dergelijke toezeggingen te doen en dat eiser niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op hun mededelingen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/6078

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. A. Bakker),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

(mr. N.M. Kell).

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft het verzoek van eiser om een voor bezwaar vatbare WOZbeschikking voor het belastingjaar 2015 voor de onroerende zaak [adres] in Amsterdam (hierna: de woning) op 5 oktober 2021 afgewezen.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 5 november 2021
(de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar nietontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 16 augustus 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar is verschenen in de persoon van mr. N.M. Kell, en werd vergezeld door taxateur [naam 1] .

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om een WOZ-beschikking voor een medebelanghebbende met betrekking tot de woning voor het belastingjaar 2015. Deze WOZ-waarde is voor eiser relevant voor het berekenen van de hoogte van de canon voor de overstap naar eeuwigdurende erfpacht. De heffingsambtenaar heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser, als eigenaar, al eens eerder een voor bezwaar vatbare WOZbeschikking voor de woning voor het belastingjaar 2015 heeft ontvangen. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Schending hoorplicht
2. Eiser voert aan dat hij ten onrechte niet gehoord is in de bezwaarfase. Het dictum van de uitspraak op bezwaar is namelijk “niet-ontvankelijk” en niet “kennelijk niet-ontvankelijk”, zodat de heffingsambtenaar niet aan eisers verzoek om gehoord te worden voorbij mocht gaan.
3. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar van het horen van eiser kon afzien. De heffingsambtenaar heeft in de uitspraak op bezwaar onder “Beoordeling van uw bezwaar” toegelicht waarom het bezwaar volgens hem
kennelijkniet-ontvankelijk is, en dat eiser om die reden niet wordt gehoord. Dat vervolgens onder “Conclusie” alleen vermeld staat dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar, doet daar niet aan af en is ook niet onjuist. ‘Kennelijk’ is tenslotte een vereiste voor het gebruik van de bevoegdheid om van het horen af te zien [1] , en er is geen rechtsregel die de heffingsambtenaar verplicht om in dat geval ook het woord ‘kennelijk’ op te nemen als een onderdeel van de conclusie van de uitspraak op bezwaar, zoals eiser kennelijk meent.
De beroepsgrond slaagt niet.
Recht op medebelanghebbendebeschikking
4. Eiser voert verder aan dat hij op grond van artikel 28 van de Wet WOZ recht heeft op een medebelanghebbendebeschikking voor het belastingjaar 2015.
5. De rechtbank oordeelt dat eiser geen recht heeft op een medebelanghebbendebeschikking op grond van artikel 28 van de Wet WOZ, alleen al omdat volgens het eerste lid voor afgifte daarvan vereist is dat aan de aanvrager niet al een waardebeschikking is toegezonden op de voet van de artikel 24, derde tot en met zesde en achtste lid, Wet WOZ. Tussen partijen is niet in geschil dat aan eiser al eens een WOZ-beschikking is toegezonden met betrekking tot de woning voor het belastingjaar 2015, zodat eiser niet kan worden aangemerkt als medebelanghebbende in de zin van artikel 28 van de Wet WOZ. [2]
6. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad van 18 oktober 2019. [3] Daaruit bleek dat een erfgenaam recht had op subjectmutatiebeschikkingen [4] op haar eigen naam voor een aantal geërfde objecten, ondanks dat door de executeur testamentair voor datzelfde jaar en voor dezelfde objecten eerder al “namens de erven” bezwaar was gemaakt tegen de WOZ-beschikkingen die ten name van de erflater gegeven waren. Volgens de gemachtigde van eiser betekent dit dat ook in het geval van eiser moet worden overgegaan tot het afgeven van een WOZ-beschikking, omdat eiser op 7 februari 2020 in de plaats is getreden van de voormalig medeeigenaar van de woning, mevrouw [naam 2] .
7. De rechtbank overweegt dat de uitspraak waar eiser naar verwijst ziet op een wezenlijk andere situatie dan waar hij zelf in verkeert. Het afgeven van een subjectmutatiebeschikking strekt ertoe een nieuwe genotsgerechtigde een rechtsingang te bieden met betrekking tot de ten aanzien van hem geldende waarde. Daartoe neemt de heffingsambtenaar, nadat daarom is verzocht, wederom een beschikking op de voet van artikel 22 van de Wet WOZ, maar nu ten aanzien van die nieuwe genotsgerechtigde. Eiser was echter in 2015 zelf – naast [naam 2] – de andere mede-eigenaar van de woning. Eiser heeft destijds al een voor bezwaar vatbare WOZ-beschikking op de voet van artikel 22 van de Wet WOZ ontvangen zodat voor hem reeds een rechtsingang heeft opengestaan.
De beroepsgrond slaagt niet.
Vertrouwensbeginsel
8. Eiser doet tot slot een beroep op het vertrouwensbeginsel. In een e-mailwisseling tussen eiser en de gemeente Amsterdam, hebben twee verschillende ambtenaren gezegd dat eiser recht heeft op een nieuwe WOZ-beschikking voor 2015.
9. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel met de verwijzing naar de emailwisseling niet. De ambtenaren die de toezeggingen - voor zover daarvan sprake is - zouden hebben gedaan, zijn namelijk werkzaam bij “Team Klantvragen” van de afdelingen “Erfpacht en Uitgifte” en “Grond en Ontwikkeling”. Dit is bijvoorbeeld te zien aan de handtekeningen van de ambtenaren in de emails. Dat betekent dat hun mededelingen, behoudens hier niet aan de orde zijnde uitzonderingen, niet kunnen worden opgevat als uitlatingen van de heffingsambtenaar, die ter zake beslissingsbevoegd is. Bovendien blijkt uit de tekst van de e-mails niet dat de ambtenaren ervan op de hoogte waren dat eiser al een WOZ-beschikking voor 2015 had ontvangen, en geven zij eiser slechts algemene informatie over de weg waarlangs een WOZ-beschikking voor 2015 kan worden aangevraagd. Algemene informatieverstrekking kan niet worden opgevat als een toezegging dat in het specifieke geval van eiser in strijd met de wet een tweede WOZ-beschikking over hetzelfde jaar zal worden afgegeven.
Eiser kon dus aan de e-mails geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen voor het afgeven van een medebelanghebbendebeschikking .
10. Ook voor zover het beroep op het vertrouwensbeginsel ziet op de brief van 19 mei 2021, slaagt het niet. In die brief staat: “De hoogte van de erfpachtcanon in uw aanbieding is berekend op basis van de WOZ-waarde 2015 of 2016. U hebt nog geen WOZbeschikking met deze WOZ-waarde ontvangen. Daarom kunt u nu alsnog een WOZ-beschikking 2015 of 2016 aanvragen.” De rechtbank overweegt dat eiser had kunnen weten dat de informatie uit de brief onjuist was, omdat hij al wel een WOZ-beschikking voor 2015 had ontvangen. De rechtbank vindt dan ook dat eiser er niet gerechtvaardigd van uit kon gaan dat de mededeling in de brief op zijn situatie van toepassing was.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk.
12. Bij die uitkomst is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.J. Harten, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Camps, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 september 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Voetnoten

1.Artikel 7:3, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Dit blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 11 juli 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2442, overweging 5.3.7.
4.Dit soort beschikking kan worden afgegeven op grond van artikel 26 van de Wet WOZ.