ECLI:NL:RBAMS:2022:5507

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
13/142981-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met waarborg voor terugkeer naar Nederland

Op 14 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Dresden. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft, in Duitsland wordt vervolgd voor oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat er een onvoorwaardelijke terugkeergarantie is verstrekt door de Duitse autoriteiten, die waarborgt dat de opgeëiste persoon terug kan keren naar Nederland om zijn straf uit te zitten. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman, dat de medische situatie van de opgeëiste persoon een belemmering zou vormen voor de overlevering, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de medische zorg in Duitsland niet van voldoende kwaliteit zou zijn. Ook het standpunt van de raadsman dat de vervolging in Duitsland opmerkelijk was, werd niet gehonoreerd, aangezien een deel van de feiten zich in Duitsland had afgespeeld. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering kon worden toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/142981-22
RK nummer: 22/3462
Datum uitspraak: 14 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 5 mei 2022 door het
Amtsgericht Dresden(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
arrest warrant for pre-trial detentionvan 5 mei 2022, uitgevaardigd door het
Amtsgericht Dresden, met kenmerk
272 Gs 2048/22.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de
uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Staatsanwaltschaft Dresdenheeft op 5 juli 2022 de volgende garantie ten behoeve van de opgeëiste persoon gegeven:
“in reference to your e-mail of 4 July 2022 to District Court Judge Ponsold, I wish to inform you that, in the case of transfer, the party pursued may be transferred back to the Kingdom of the Netherlands to serve the sentence, insofar as a sentence of imprisonment is handed down against the party pursued or if another measure involving deprivation of liberty is imposed and the Accused wishes to be transferred back to the Kingdom of the Netherlands.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende. Eventuele twijfel over de onvoorwaardelijkheid van bovenstaande garantie wordt naar het oordeel van de rechtbank weggenomen door de originele Duitse tekst, waaruit de onvoorwaardelijkheid van die garantie ondubbelzinnig af te leiden is. Deze Duitse tekst luidt als volgt:
“…teile ich mit, dass im Falle der Überstellung der Verfolgte an das Königreich der Niederlande zur Verbüssung der Strafe zurücküberstellt werden würde”.

6.Artikel 11 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan het EAB geen gevolg mag worden
gegeven op grond van artikel 11 OLW. De raadsman heeft in dat kader aangevoerd dat de medische situatie van zijn cliënt dermate ernstig is, dat er een garantie van de Duitse autoriteiten nodig is waarin gegarandeerd wordt dat Duitsland, zowel tijdens het transport naar de betreffende gevangenis in Duitsland als tijdens de daadwerkelijke detentie aldaar, aan de opgeëiste persoon de benodigde specifieke medische zorg kan bieden. Zonder deze garantie dreigt volgens de raadsman een onmenselijke en vernederende behandeling die strijdig is met artikel 3 EVRM (de rechtbank begrijpt: artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, hierna: Handvest). Over de medische situatie van de opgeëiste persoon heeft de raadsman stukken overlegd. De raadsman verzoekt de zaak aan te houden om de bovengenoemde garantie op te vragen bij de Duitse autoriteiten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW niet van toepassing is. De gebruikelijke gang van zaken is dat er pas nadat de overlevering is toegestaan (medische) gegevens verstrekt worden aan de uitvaardigende justitiële autoriteit die van belang kunnen zijn bij de feitelijke overlevering. Het blijft daarbij enkel bij het verstrekken van informatie, er worden geen garanties gevraagd. De officier van justitie gaat er daarnaast vanuit dat de medische zorg in Duitsland van eenzelfde niveau is als in Nederland.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet, hoewel zij zich realiseert dat de medische situatie van de opgeëiste persoon ernstig is, geen aanleiding om geen gevolg te geven aan het EAB op grond van artikel 11 OLW. De rechtbank zal de zaak ook niet aanhouden om garanties op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit. Naar het oordeel van de rechtbank is er niets aangevoerd waaruit blijkt dat de medische zorg in detentie in Duitsland niet van voldoende kwaliteit zou zijn. De rechtbank beschikt ook ambtshalve niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens die duiden op een algemeen reëel gevaar dat personen die medische zorg behoeven, in Duitsland onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 Handvest. Aan de vraag of sprake is van een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon komt de rechtbank dus niet toe. [1] Tenslotte overweegt de rechtbank ten overvloede dat de gezondheid van de opgeëiste persoon mogelijk een rol kan spelen in het kader van artikel 35 OLW, welk artikel ziet op de feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan. De beslissing om de feitelijke overlevering op te schorten is in de OLW echter niet bij de rechtbank neergelegd.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het opmerkelijk is dat de vervolging in Duitsland zal plaatsvinden, terwijl de feiten in België zijn gepleegd.
Stanpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt van de raadsman opgevat als een beroep op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 13 onder b OLW. De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat artikel 13 onder b OLW niet van toepassing is, aangezien een deel van het feitencomplex zich wel degelijk in Duitsland heeft afgespeeld. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat kan worden afgezien van
weigering, nu het relevante goed is gestolen in Duitsland en de eigenaar van het gestolen goed afkomstig is uit Duitsland.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten en de omstandigheid dat in het EAB ook Dresden (Duitsland) als pleegplaats is aangeduid, is de rechtbank van oordeel dat de weigeringsgrond niet van toepassing is. Artikel 13 onder b OLW is namelijk alléén dan van toepassing, wanneer het feit gehéél buiten het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat is gepleegd.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Dresden(Duitsland), voor het feit omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vergelijk Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punt 88 e.v.