ECLI:NL:RBAMS:2022:549

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
9567500 WM 21-3836
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake parkeerboete voor onterecht geparkeerde scooter met beroep op verhuur

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan een B.V. wegens het verkeerd parkeren van een scooter. De sanctie was opgelegd op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en betrof een incident dat plaatsvond op 16 augustus 2020. De gemachtigde van de B.V. voerde aan dat de scooter ten tijde van de overtreding verhuurd was en dat de huurder verantwoordelijk was voor de gedraging. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gemachtigde bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat de scooter op het moment van de constatering was verhuurd. De kantonrechter oordeelde dat de sanctie niet aan de verhuurder kon worden opgelegd, omdat de huurovereenkomst en de bijbehorende ritgegevens aantonen dat de scooter niet meer in gebruik was door de verhuurder op het moment van de overtreding. De kantonrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de inleidende beschikking en kende een proceskostenvergoeding toe aan de gemachtigde van de B.V. van € 75,90. De beslissing benadrukt het belang van bewijsvoering in gevallen van administratieve sancties en de verantwoordelijkheden van verhuurders in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
kantonrechter: mr. M.W. van der Veen
zaaknummer: 9567500 WM VERZ 21-3836
beslissing van: 18 januari 2022
func.: 925
Afschrift van de aantekening in het proces-verbaal van de openbare zitting van 18 januari 2022 inzake het beroep ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (verder: de Wahv) van:

[gemachtigde]

(verder: gemachtigde)

welk beroep is ingesteld bij verzoekschrift, ingekomen bij de CVOM te Utrecht op 24 juni 2021 en is gericht tegen de beslissing van 18 mei 2021 van de
officier van justitie(verder: verweerder) ten aanzien van betrokkene.

[betrokkene] B.V.

[adres]
(verder: betrokkene)

CJIB-nummer: [nummer]

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Aan betrokkene is bij beschikking van 23 september 2020 (verder: de inleidende beschikking) een sanctie in het kader van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) opgelegd. Gemachtigde heeft tegen de inleidende beschikking beroep ingesteld bij verweerder. Deze heeft dat beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing heeft de gemachtigde vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende gegevens overgelegd. Het beroep is behandeld op de openbare zitting van 18 januari 2022. Partijen zijn voor deze zitting opgeroepen.
Gemachtigde is ter zitting verschenen.
Ter zitting heeft verweerder gereageerd op de inhoud van het beroepschrift. Verweerder heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

1. Aan betrokkene is bij de inleidende beschikking wegens een verkeersgedraging een administratieve sanctie opgelegd ingevolge de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Betrokkene wordt verweten een bromfiets plaatsen waar dat niet mag (bord E3, verbod (brom)fietsen te plaatsen). De gedraging is op 16 augustus 2020 om 11:49 uur aan de [locatie] te Amsterdam geconstateerd.
2. Het beroep is tijdig ingesteld.
3. Gemachtigde voert tegen de beslissing van verweerder aan dat het voertuig ten tijde van de gedraging verhuurd was. Bij verweerder heeft de gemachtigde al uitleg gegeven over de facturen van betrokkene en dat deze onjuiste verhuurtijden aangeeft. Verweerder heeft het beroep ongegrond verklaard nu de vermeende gedraging niet zou hebben plaatsgevonden ten tijde van de verhuur. Gemachtigde legt een tweede bestand over, zijnde ritgegevens, met de exacte begin- en eindtijd. De factuur zelf bevat geen kenteken maar de bijlage welke is meegestuurd wel. Het voertuig is tussentijds niet verhuurd en daarom is er sprake van een voortgezette handeling. De laatste huurder is dan ook aansprakelijk voor de opgelegde sanctie. Gelet op het vorenstaande verzoekt de gemachtigde de kantonrechter het beroep gegrond te verklaren en de inleidende beschikking te vernietigen. Voorts verzoekt de gemachtigde om proceskostenvergoeding.
4. Ter zitting heeft de gemachtigde aangevoerd dat het in dit geval een parkeerboete betreft. Daarbij is van belang dat de huurperiode en de tijd waarop de boete is opgelegd niet overeen hoeven te komen. De huurder plaatst de scooter namelijk op de verkeerde plek, waarna een handhaver of een agent die de scooter aantreft constateert dat deze verkeerd geparkeerd staat en een boete wordt opgelegd.
5. Het volgende wordt overwogen.
6. Op grond van artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving (Wahv) wordt de sanctie opgelegd aan de kentekenhouder als is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven en niet aanstonds is vastgesteld wie de bestuurder is. Hiervan is in dit geval sprake. De kentekenhouder is dan aansprakelijk voor de sanctie ongeacht de vraag wie het motorrijtuig bestuurde.
7. Artikel 8 sub b Wet administratiefrechtelijke handhaving (Wahv) stelt dat indien de verhuurder een huurovereenkomst overlegt waaruit blijkt wie ten tijde van de gedraging de huurder van het voertuig was, de boete niet aan de verhuurder kan worden opgelegd.
De gedraging wordt in dit geval verricht op het moment dat de scooter verkeerd wordt geparkeerd, en niet wanneer de agent of de buitengewoonopsporingsambtenaar de gedraging constateert. Dat gebeurt bij parkeergedragingen per definitie altijd nadat de vermeende gedraging is verricht. [betrokkene] heeft de bewijsstukken van de huurder aangeleverd die de scooter als laatst heeft gehuurd voor het moment van constatering.
8. Verweerder heeft niet gevraagd om andere stukken vanwege het feit dat de pleegtijd en de huurtijd niet overeenkomen. Het had op de weg van verweerder gelegen om, als hij van mening was dat sprake is van een verzuim, nadere stukken op te vragen die dat verzuim kunnen herstellen. Het had daarnaast ook op de weg van verweerder gelegen om hierover vragen te stellen op de hoorzitting, maar dit is niet gebeurd.
9. Betrokkene heeft een factuur met ritgegevens overgelegd, waaruit blijkt dat de scooter ten tijde van de gedraging was verhuurd aan een klant. Uit deze ritgegevens en factuur blijkt dat de scooter op 16 augustus 2020 van 09:04:17 uur tot en met 09:23:00 uur verhuurd was aan een klant en voorafgaand aan de constatering niet meer is verplaatst.
De kantonrechter verklaart het beroep gegrond.
De kantonrechter constateert dat in 15 zaken die behandeld worden op deze zitting, sprake is van nagenoeg identieke zaken en werkzaamheden. Voor de hoeveelheid werk van de gemachtigde maakt het niet of nauwelijks uit of de gemachtigde één of meer van deze zaken doet. Er is dus samenhang als bedoeld in artikel 3 Besluit proceskosten bestuursrecht.

Ten aanzien van proceskostenvergoeding bij de kantonrechter:

Namens betrokkene is door gemachtigde om een vergoeding van de proceskosten verzocht. De inleidende beschikking wordt in de onderhavige zaak vernietigd. Dat is aanleiding om aan betrokkene een proceskostenvergoeding toe te kennen.
De vergoeding van kosten is in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) forfaitair per proceshandeling vastgelegd. De gemachtigde heeft de volgende vergoedbare proceshandelingen verricht: het indienen van beroep bij de kantonrechter en het verschijnen tijdens de zitting van de kantonrechter. Volgens de bijlage bij het Bpb dient aan ieder van deze proceshandelingen 1 punt worden toegekend.
Voor wat betreft de proceshandelingen het indienen van beroep bij de kantonrechter en het bijwonen van de zitting van de kantonrechter stelt de kantonrechter vast dat er samenhang is met de 14 andere zaken die gelijktijdig op deze zitting zijn behandeld. Voor deze proceshandelingen zal daarom een vergoeding voor samenhangende zaken worden toegekend, zijnde 2 punten met een waarde van € 759,00. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) en factor 1,5 wegens de samenhang (vier of meer zaken) toegepast. Het voorgaande komt er op neer dat de kantonrechter in deze zaak voor de betreffende proceshandeling afgerond een bedrag van € 75,90 zal toekennen.
Gelet op het voorgaande wordt er in de onderhavige zaak aan gemachtigde een totale proceskostenvergoeding van € 75,90 toegekend.
10. Daarom wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kantonrechter:

  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing, alsmede de inleidende beschikking;
  • bepaalt dat het als zekerheid betaalde bedrag aan betrokkene wordt gerestitueerd;
- kent aan betrokkene ten laste van verweerder een kostenvergoeding toe van € 75,90, over te maken op het door de gemachtigde opgegeven bankrekeningnummer.
De griffier De kantonrechter
Datum verzending
Bent u het met deze beslissing niet eens, dan kunt u
binnen zes wekenna de hierboven vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar alleen indien de als gevolg van deze beslissing te betalen administratieve sanctie meer dan € 70,00 bedraagt. Het beroepschrift dient schriftelijk (niet per e-mail) te worden ingediend bij rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, team kanton, postbus 70515, 1007 KM, Amsterdam en dient door degene die het beroep instelt of een gemachtigde te worden ondertekend. De procedure bij het gerechtshof verloopt schriftelijk,
tenzij in het beroepschrift
uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling wordt gevraagd.