3.3Oordeel van de rechtbank
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of sprake is van ‘belaging’ als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster van belang.
Feit 1 (belaging [slachtoffer 1] )
De rechtbank stelt vast dat verdachte tussen 15 april 2021 en 19 juli 2021 veelvuldig telefonisch contact heeft opgenomen met aangeefster. Het eerste contact vond plaats medio april 2021 en er volgden vervolgens enkele gesprekken naar aangeefster tijdens kantooruren. Tijdens het telefoongesprek op 30 april 2021 heeft aangeefster aangegeven dat verdachte moest stoppen met bellen. Vanaf dat moment namen de telefonische contacten echter in frequentie toe. Uit de bellijsten van de periode 3 mei 2021 tot en met 7 mei 2021 blijkt dat verdachte aangeefster gedurende die periode 31 keer heeft gebeld. Het bellen stopt uiteindelijk nadat het telefoonnummer van aangeefster voor (een tweede maal voor) verdachte wordt geblokkeerd. Op 19 juli 2021 wordt aangeefster wederom door verdachte gebeld.
Verdachte kent aangeefster – die werkzaam is als strafrechtadvocaat – niet, maar heeft tijdens zijn detentie haar naam en telefoonnummer in de ‘gevangeniskrant’ gezien. Uit het dossier blijkt dat verdachte amoureuze dan wel seksuele uitlatingen doet in de telefoongesprekken met of voicemailberichten voor aangeefster.
Met voorgaande gedragingen heeft verdachte aangeefster herhaaldelijk lastiggevallen.
Verdachte is – ondanks dat aangeefster op 30 april 2021 heeft aangegeven dat het contact moest stoppen – aangeefster blijven bellen. Uit de verklaring van aangeefster komt naar voren dat de gedragingen van verdachte een grote impact op haar hebben gehad. Gelet op het voorgaande is de rechtbank, anders dan door de raadsman betoogd, van oordeel dat de gedragingen van verdachte als wederrechtelijk en stelselmatig zijn te kwalificeren.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster [slachtoffer 1] , met het oogmerk haar te dwingen de hiervoor omschreven ongewenste contactmomenten met verdachte te dulden.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank feit 1 bewezen.
Feit 2 (belaging [slachtoffer 2] )
De rechtbank stelt vast dat verdachte tussen 12 november 2019 en 14 juli 2020 veelvuldig contact heeft gezocht met aangeefster [slachtoffer 2] . Aangeefster was beeldend therapeut in de PI waar verdachte verbleef.
Op 12 november 2019 heeft verdachte aangeefster in [naam PI] opgezocht en ten huwelijk gevraagd. Daarna is hij langs geweest om te vragen of aangeefster hem muziekles kon geven, zijn er in de cel van verdachte liefdesverklaringen, kleurplaten en seksueel getinte uitingen aan het adres van aangeefster aangetroffen heeft verdachte de naam van aangeefster op zijn arm laten tatoeëren en heeft verdachte – ondanks een contactverbod in de PI - nog meermalen geprobeerd om in de buurt te komen van aangeefster. Hij is meerdere malen door toezichthouders bij de afdeling van aangeefster weggestuurd. Ook nadat verdachte in verband met die incidenten wordt overgeplaatst naar [naam PI] , blijft verdachte contact zoeken met aangeefster. Op 21 januari 2020 zijn er zeven enveloppen, versierd met vele hartjes, voor aangeefster naar [naam PI] gestuurd en op 31 maart 2020 en 14 april 2020 ontvangst aangeefster wederom brieven van verdachte. Vervolgens heeft verdachte op 14 juli 2020 tweemaal geprobeerd om aangeefster te bellen.
Met voorgaande gedragingen heeft verdachte aangeefster veelvuldig en op zeer ongepaste wijze lastiggevallen. Aangeefster heeft al op 12 november 2019 aangegeven dat het contact moest stoppen. Ook is vanuit de PI met hem besproken dat zijn gedrag moest stoppen en is hij om die reden in december 2019 overgeplaatst naar een andere PI. Verder heeft er op 5 februari 2020 een gesprek met de politie plaatsgevonden waarbij duidelijk is gemaakt dat verdachte moest stoppen met contact zoeken. Verdachte wist dan ook dat zijn gedrag ongewenst was, maar is desondanks doorgegaan met het zoeken van contact met aangeefster. Uit de verklaring van aangeefster volgt dat het gedrag van verdachte grote impact op haar heeft gehad. Aangeefster denkt sindsdien vaak aan een rampscenario waarbij verdachte ineens voor haar staat. Ze weet niet wat ze kan verwachten en dat maakt haar bang.
Door zo te handelen heeft verdachte een stelselmatige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster [slachtoffer 2] met het oogmerk haar te dwingen de hiervoor omschreven ongewenste contactmomenten met verdachte te dulden.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank feit 2 bewezen.
De rechtbank vindt, met de officier van justitie, niet bewezen dat verdachte zich vóór 12 november 2019 schuldig heeft gemaakt aan belaging. Pas vanaf 12 november 2019, toen aangeefster zijn huwelijksaanzoek afwees en hem vertelde geen contact meer te kunnen hebben, werd duidelijk voor verdachte dat zijn gedrag ongewenst was. Evenmin acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich na 14 juli 2020 nog schuldig heeft gemaakt aan belaging. Hij heeft weliswaar op 2 juli 2021 in een verhoor bij de politie verklaard dat hij een kindje met aangeefster wil, maar hij heeft in de daaraan voorafgaande periode van bijna een jaar geen contact meer met aangeefster gezocht. Verdachte zal in zoverre worden vrijgesproken.