ECLI:NL:RBAMS:2022:5415

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
13-115801-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het in vereniging binnen het grondgebied van Nederland brengen en voorhanden hebben van cocaïne

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1975, die werd beschuldigd van het in vereniging binnen het grondgebied van Nederland brengen en voorhanden hebben van 1,017 kilogram cocaïne op 8 mei 2022 te Tilburg. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek ter terechtzitting op 2 augustus 2022 heeft plaatsgevonden, waarbij de officier van justitie, mr. S. Kurniawan-Ayre, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. C.J. Berghout, aanwezig waren. De verdediging stelde dat de rechtbank niet bevoegd was, omdat de verdachte zich niet in het arrondissement Amsterdam bevond op het moment dat de vervolging werd aangevangen. De rechtbank oordeelde echter dat de inverzekeringstelling in Amsterdam als een begin van de vervolging kan worden gezien, waardoor de rechtbank Amsterdam bevoegd was.

De verdediging voerde aan dat er sprake was van een vormverzuim en dat de aanhouding onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld zou zijn. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat er voldoende bewijs was voor een redelijk vermoeden van schuld aan de verdachte, onder andere door getuigenverklaringen en telefoongesprekken. De rechtbank oordeelde dat er voldoende verdenking was gerezen tegen de verdachte, maar kwam uiteindelijk tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het ten laste gelegde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen en gelastte de teruggave van in beslag genomen geldbedragen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor een veroordeling en de rol van de rechtbank in het beoordelen van de bevoegdheid en de rechtmatigheid van de aanhouding. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven en de inbeslaggenomen bedragen teruggegeven, omdat er geen grond was voor verbeurdverklaring.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-115801-22 (Promis)
Datum uitspraak: 16 augustus 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. C.J. Berghout naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1: het op 8 mei 2022 te Tilburg tezamen en in vereniging, althans alleen, binnen het grondgebied van Nederland brengen van 1,017 kilogram cocaïne;
Feit 2: het op 8 mei 2022 te Tilburg tezamen en in vereniging, althans alleen, voorhanden hebben van 1,017 kilogram cocaïne.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Bevoegdheid tot kennisneming van het tenlastegelegde

3.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vraag of de rechtbank Amsterdam bevoegd is aangesloten bij het standpunt van de raadsman van medeverdachte [medeverdachte] . Dit komt erop neer dat zij van oordeel is dat verdachte zich niet bevond in het arrondissement Amsterdam op het moment dat de vervolging tegen haar werd aangevangen. De rechtbank Amsterdam is om die reden niet bevoegd. De plaats van aanhouding, het verhoor en de inverzekeringstelling is volgens de verdediging geen grond voor de relatieve bevoegdheid. Verdachte is na de inverzekeringstelling overgebracht naar het Detentiecentrum Schiphol, waar zij middels een videoverbinding is voorgeleid aan de rechter-commissaris van de rechtbank Amsterdam. De raadsvrouw heeft bepleit dat dit het moment is dat de vervolging is aangevangen en verdachte zich op dat moment dus niet in het arrondissement Amsterdam bevond. De rechtbank Amsterdam is ook niet bevoegd op grond van artikel 5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) omdat zij in Tilburg is aangehouden of op grond van artikel 6 lid 1 Sv, omdat er geen sprake is van deelneming aan hetzelfde strafbare feit als verdachte [naam] in het onderzoek met de naam ‘ [naam onderzoek] ’. Daarom is de verdediging van oordeel dat de rechtbank onbevoegd is.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de rechtbank Amsterdam relatief bevoegd is op grond van artikel 2 lid 1 Sv, omdat de rechtbank binnen welk rechtsgebied de verdachte zich bevindt wanneer de vervolging wordt aangevangen, bevoegd is. In deze zaak is de rechtbank Amsterdam bevoegd omdat de vordering tot inbewaringstelling in Amsterdam is gedaan en het bevel tot bewaring is afgegeven door de rechter-commissaris van de rechtbank Amsterdam.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling of de bevoegdheid van de rechtbank kan worden gebaseerd op het derde
aanknopingspunt dat artikel 2 Sv daarvoor aanreikt (‘die binnen welker rechtsgebied de verdachte zich bevindt’), gaat het erom waar de verdachte zich bevindt op het tijdstip waarop de vervolging tegen hem is begonnen. [1] Dit wetsartikel heeft niet tot doel de competentie van verschillende rechtbanken uit te sluiten, maar voorkomt vooral dat geen rechtbank bevoegd is. De rechtbank stelt vast dat verdachte op 8 mei 2022 is aangehouden in Tilburg. Vervolgens is verdachte door de hulpofficier van justitie in Amsterdam in verzekering gesteld. De rechtbank vindt dat de inverzekeringstelling – die in Amsterdam heeft plaatsgevonden - kan worden gezien als een begin van vervolging.
Over de inbewaringstelling die op 11 mei 2022 door de rechter-commissaris in Amsterdam is bevolen overweegt de rechtbank nog als volgt. Het verhoor van verdachte, naar aanleiding van de vordering tot inbewaringstelling, is door de rechter-commissaris via telehoren gedaan. Verdachte zat op dat moment nog in het detentiecentrum Schiphol, mogelijk omdat zij daar nog bolletjes moest “produceren”. Op grond van het geldende Besluit Videohoren, waarin extra verhoorfaciliteiten worden beschreven, moet dit verhoor en de daaropvolgende inbewaringstelling worden aangemerkt als binnen het arrondissement Amsterdam. Nu de rechtbank haar bevoegdheid afleidt uit artikel 2 Sv, is de vraag of er sprake is van deelneming of gelijktijdige vervolging met verdachte [naam] niet van belang. Daarbij merkt de rechtbank op dat verdachte is aangehouden naar aanleiding van een in Amsterdam lopend grootschalig drugsonderzoek met de naam [naam onderzoek] op bevoegdheid van een Amsterdamse officier van justitie. Het voorgaande brengt mee dat in dit geval de rechtbank Amsterdam bevoegd is tot kennisneming van de aan verdachte tenlastegelegde strafbare feiten, omdat de verdachte zich binnen het rechtsgebied van die rechtbank bevond ten tijde van de inverzekering- en inbewaringstelling

4.Beoordeling

4.1
Sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering?
4.1.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Zij heeft gesteld dat het binnentreden ter aanhouding en de daarop volgende aanhouding onrechtmatig was, omdat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld dat verdachte een strafbaar feit zou hebben begaan. Deze onherstelbare vormverzuimen hebben op grond van artikel 359a Sv tot gevolg dat het bewijs dat ziet op (het aantreffen van) de cocaïne dient te worden uitgesloten.
4.1.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er sprake was van een rechtmatige verdenking. In het onderzoek [naam onderzoek] verklaart getuige [getuige] dat verdachte [naam] rijk is geworden door het smokkelen van drugs. In het proces-verbaal van verdenking ten aanzien van [naam] is deze verklaring opgenomen. Daarnaast bevindt zich in het dossier een uitgeschreven telefoongesprek waaruit blijkt dat [naam] met een ander spreekt over het slikken van druiven. Ambtshalve is de politie bekend dat er door bolletjesslikkers wordt geoefend met druiven. Vervolgens is gebleken dat [naam] een retourvlucht heeft geboekt van Parijs naar Frans-Guyana. Het is algemeen bekend dat dit een smokkelroute is. Dit is voldoende voor een redelijk vermoeden dat [naam] zich schuldig maakt of heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Uit de vluchtgegevens van de vlucht van [naam] blijkt dat er vijf personen, waaronder verdachte [verdachte] , uit Nederland op de betreffende vlucht bij [naam] zitten en op dezelfde data heen- en terugreizen. De officier van justitie vindt dat hieruit ook ten aanzien van [verdachte] een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. Hierin weegt de officier van justitie mee dat verdachte op 26 maart 2022 samen met medeverdachte [medeverdachte] is gezien op Schiphol, waar zij bovengemiddelde interesse toonden in passagiers afkomstig uit bronlanden voor verdovende middelen.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
In het proces-verbaal “Aanvraag bevel onderzoek telecommunicatie ex. Art 126m Sv” van 10 mei 2022 (zie BOB-dossier) staat het redelijk vermoeden van schuld tegen onder meer [verdachte] beschreven. Dit is voor de rechter commissaris voldoende geweest om machtigingen tot het inzetten van bijzondere opsporingsmiddelen te kunnen verstrekken.
Uit dat proces-verbaal blijkt onder meer dat in het onderzoek [naam onderzoek] naar de in- en uitvoer van verdovende middelen het vermoeden is ontstaan dat verdachten vanuit Nederland naar Orly in Parijs (Frankrijk) reizen om vervolgens een vlucht naar Cayenne in Frans-Guyana te nemen en daarna naar Suriname te reizen. Deze route staat bekend als een smokkelroute omdat de vlucht van Frans-Guyana naar Parijs als binnenlandse vlucht wordt gezien en daardoor de controles op het Europese vasteland minder streng zijn. Uit het onderzoek [naam onderzoek] is – op de door de officier van justitie uiteengezette gronden – richting verdachte [naam] de verdenking ontstaan dat hij zich schuldig zou maken aan de in- en/of uitvoer van verdovende middelen. Het onderzoek wijst uit dat verdachte [naam] een vlucht op 30 april 2022 naar Cayenne in Frans-Guyana heeft geboekt vanuit Parijs. De retourvlucht van Frans-Guyana naar Parijs was op 7 mei 2022. Naar aanleiding van deze korte reis van [naam] heeft de politie onderzoek gedaan naar andere Nederlanders die dezelfde route op dezelfde data zouden afleggen. Hieruit kwamen vijf andere Nederlanders naar voren, waarvan drie personen – waaronder medeverdachte [medeverdachte] – antecedenten hadden op grond van de Opiumwet. Uit het hierboven genoemde proces-verbaal blijkt dat verdachte op 26 maart 2022 op Schiphol is gezien met een onbekende man, van wie later is gebleken dat het medeverdachte [medeverdachte] was. Gelet op de ongebruikelijke route naar Suriname, waarvan bekend is dat dit een smokkelroute kan zijn, de korte reisduur en de relatief hoge kosten en de antecedenten van een aantal medeverdachten, is de rechtbank van oordeel dat tegen [verdachte] voldoende verdenking is gerezen dat ook zij zich schuldig zou maken aan een strafbaar feit in het kader van de Opiumwet
De rechtbank vindt dat bovengenoemde feiten en omstandigheden voldoende zijn voor het kunnen aannemen van een redelijk vermoeden dat de verdachte zich had schuldig gemaakt aan een overtreding van de Opiumwet, zodat dit verweer van de raadsman moet worden verworpen.

5.Vrijspraak

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle feiten bewezen verklaard moeten worden. Verdachte is via een omslachtige route naar Suriname gereisd. Deze route staat bekend als smokkelroute. De reis duurde slechts een week. Verdachte zat op de heen- en terugweg op dezelfde vlucht als de medeverdachte. Als verdachten terugkomen in Nederland peilen ze volgens hun telefoongegevens op hetzelfde adres uit. Vervolgens wordt de medeverdachte aangetroffen in de woning van [verdachte] terwijl hij bolletjes cocaïne aan het produceren is. Verder worden administratie en geldbedragen gevonden in de woning van verdachte. Daarnaast acht de officier van justitie de mutatie van de Koninklijke Marechaussee van 26 maart 2022 van belang. Verdachte werd op die dag samen met de medeverdachte gezien op Schiphol waar zij bovengemiddelde belangstelling hadden voor passagiers afkomstig uit bronlanden van drugssmokkel. Verdachte kent de medeverdachte al lange tijd en heeft een relatie met hem waardoor het aannemelijk is dat zij weet dat medeverdachte in het verleden meerdere gevangenisstraffen heeft uitgezeten voor het overtreden van de Opiumwet. Uit deze omstandigheden maakt de officier van justitie op dat verdachten samen aan het reizen waren en dat verdachte heeft geweten wat de medeverdachte ging doen. Door de medeverdachte mee te nemen naar haar woning zodat hij daar kon produceren heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij medeverdachte hielp om cocaïne in te voeren. Het produceren van de bolletjes cocaïne vond plaats in de woning van verdachte. Het feit dat de badkamerdeur afgesloten was staat niet in de weg aan het bewezen verklaren van het voorhanden hebben van de verdovende middelen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Verdachte was niet op de hoogte van de verdovende middelen. Dat verdachte een (lat)relatie heeft met medeverdachte betekent niet dat verdachte wist of had moeten weten dat de medeverdachte verdovende middelen bij zich had. Het doel van de reis naar Suriname was het uitstrooien van de as van haar vader. De medeverdachte heeft bovendien ontlastend verklaard over verdachte. Er was daarnaast geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte en verdachte is niet in de nabijheid van de verdovende middelen aangetroffen. Medeverdachte bevond zich achter een gesloten badkamerdeur op de bovenverdieping terwijl verdachte op de benedenverdieping was op het moment van het binnentreden van de politie.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.
Uit het procesdossier volgt dat verdachte en de medeverdachte op 7/8 mei 2022 van Suriname via Parijs naar Nederland zijn gereisd. Na aankomst in Nederland is verdachte met de medeverdachte naar haar huis gegaan waar de medeverdachte in de badkamer van verdachte bolletjes cocaïne heeft geproduceerd. Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij ten aanzien van de invoer en het voorhanden hebben van drugs medepleger is geweest. Voor medeplegen is vereist dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. Hoewel de route die verdachte en de medeverdachte van Suriname naar Nederland hebben genomen bekend staat als een smokkelroute naar Suriname en daarom opmerkelijk te noemen is, acht de rechtbank de verklaring dat verdachte deze route heeft genomen om geld te besparen niet onaannemelijk. De rechtbank kan niet vaststellen dat zij deze route heeft genomen ten behoeve van de invoer van cocaïne in Nederland. De rechtbank overweegt dat, omdat verdachte en de medeverdachte in het verleden en ook recent een relatie hebben gehad, het moeilijk te geloven is dat verdachte helemaal niet wist dat medeverdachte [medeverdachte] al eerder was veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. Dit maakt echter nog niet dat zij nu had moeten vermoeden dat de medeverdachte op 8 mei 2022 verdovende middelen Nederland zou invoeren. Toen de politie op 8 mei 2022 arriveerde in de woning van verdachte bevond de medeverdachte zich achter een gesloten deur in de badkamer op de bovenverdieping, terwijl verdachte zich op de benedenverdieping bevond, waardoor het mogelijk is dat verdachte niet heeft gezien dat de medeverdachte in de badkamer bolletjes cocaïne aan het produceren was. Ook het gegeven dat verdachte op 26 maart 2022 is gezien met de medeverdachte op Schiphol, waar zij een bovengemiddelde interesse zou hebben getoond in passagiers uit bronlanden voor verdovende middelen, is onvoldoende om betrokkenheid, in de vorm van medeplegen, van verdachte vast te stellen bij de invoer of voorhanden hebben van verdovende middelen. Kort gezegd ontbreekt bewijs van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachte bij de invoer en het aanwezig hebben van verdovende middelen. Niet blijkt van een materiële of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht aan de strafbare feiten van de medeverachte om te spreken van medeplegen.
Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Bij afzonderlijke beslissing van 2 augustus 2022 heeft de rechtbank inmiddels de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven.

6.Beslag

6.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het inbeslaggenomen geldbedrag samenhangt met de invoer van de verdovende middelen, en om die reden verbeurd moeten worden verklaard. Mocht de rechtbank hier niet in meegaan dan verzoekt de officier van justitie om de inbeslaggenomen geldbedragen als geldboete aan verdachte op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte op de heenreis op luchthaven Orly (Parijs) een bedrag van duizend euro heeft gepind. Het inbeslaggenomen geldbedrag is het restant daarvan en dient te worden teruggegeven aan verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat het inbeslaggenomen geldbedrag terug moet worden gegeven aan verdachte omdat er geen grond is voor verbeurdverklaring.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- een bedrag van € 430,- met goednummer G6184084.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mr. A.J.R.M. Vermolen en mr. B.G.L. van der Aa rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek en mr. J.S.J.H. Spronk, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 augustus 2022.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[…]

Voetnoten

1.HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009: B14030