ECLI:NL:RBAMS:2022:5414

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
AMS 22/1533
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrond beroep tegen afwijzing verlenging persoonsgebonden budget (Pgb) door de gemeente Amsterdam

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot verlenging van een persoonsgebonden budget (Pgb) op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen op 2 juli 2021, en het bestreden besluit op bezwaar van 23 februari 2022 handhaafde deze afwijzing. Eiser, die lijdt aan een dwarslaesie en chronische pijn, heeft hulp nodig bij dagelijkse taken en krijgt ondersteuning van zijn oom, die ook zijn zorgverlener is. Het Indicatie Adviesbureau Amsterdam (IAB) concludeerde dat eiser niet in staat is om het Pgb zelfstandig te beheren, wat door verweerder werd overgenomen.

De rechtbank heeft het beroep op 16 augustus 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. De rechtbank oordeelt dat het IAB-advies niet concludent is en dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat eiser niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de vraag of eiser in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen opnieuw moet worden beoordeeld. Tevens moet verweerder het griffierecht en proceskosten aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1533

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam Zuidoost, eiser

(gemachtigde: mr. E.E. Dekker),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. Smit).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser tot het verlengen van zijn persoonsgebonden budget (Pgb, een geldbedrag om zelf zorg in te huren) op grond van de Wet maatschappelijk ondersteuning 2015 (Wmo). [1]
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 2 juli 2021 (het primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit (op bezwaar) van 23 februari 2022 is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [oom van eiser] (de oom en tevens de zorgverlener van eiser) en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser heeft een dwarslaesie en hij heeft chronische pijn aan zijn linkerarm, waardoor hij half verlamd is. Vanwege zijn medische situatie heeft eiser hulp nodig bij bepaalde taken in zijn dagelijks leven. Hij krijgt ambulante ondersteuning, uitgevoerd door de [oom van eiser] .
2.2.
Verweerder heeft zijn medisch adviesorgaan, het Indicatie Adviesbureau Amsterdam (IAB), onderzoek laten doen naar eiser. Op 17 juni 2021 heeft het IAB een advies uitgebracht. Daarin wordt geconcludeerd dat eiser recht heeft op een maatwerkvoorziening voor ambulante ondersteuning en dagbesteding, maar niet in de vorm van een Pgb. Eiser heeft vanwege zijn medische omstandigheden niet de vaardigheden om het Pgb te beheren. Allereerst kan eiser door zijn lichamelijke beperkingen minder goed gebruik maken van zijn handen, waardoor hij de administratie niet zelfstandig bij kan houden. Eiser heeft verder aangegeven dat hij ondersteuning krijgt bij het contact opnemen met instanties van zijn oom. Hieruit blijkt dat eiser onvoldoende vaardig is om te communiceren met de betrokken instanties. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat eiser onvoldoende bekend is met de taken en verantwoordelijkheden die aan het Pgb verbonden zijn. Eiser moet een Pgb-vertegenwoordiger aanstellen, aldus het IAB.
2.3.
Verweerder heeft dit advies overgenomen en – zoals al gezegd – de aanvraag van eiser afgewezen. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat het in strijd is met de aangescherpte regels rondom het Pgb dat de oom van eiser hem helpt bij de Pgb-administratie, omdat hij ook de zorgverlener is van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiser tot verlenging van het Pgb terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten (de beroepsgronden) die eiser heeft aangevoerd.
3.2.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is ook te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Redelijke waardering van zijn belangen?
4.1.
Eiser heeft aangevoerd dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen. Het IAB rapport waar verweerder zich op baseert is onjuist en geenszins is duidelijk waarom wordt geconcludeerd dat eiser niet zelfstandig zijn Pgb kan beheren.
4.2.
Artikel 4.2. lid 1 aanhef en onder a van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015 (Vmo) bepaalt dat een van de voorwaarden voor toekenning van een Pgb is dat naar het oordeel van het college is vastgesteld dat “
cliënt, al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk dan wel zijn Pgb-vertegenwoordiger, in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel in staat is te achten om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren”.
4.3.
Verweerder heeft in het bestreden besluit in zijn algemeenheid verwezen naar artikel 4.2 van de Vmo, zonder te specificeren of wordt bedoeld dat eiser niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake
dan welof hij niet in staat is te achten om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren.
4.4.
De rechtbank benadrukt dat het hierbij om alternatieven gaat. Indien eiser door verweerder in staat wordt geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake is aan de genoemde voorwaarde voor toekenning van het Pgb voldaan. De andere mogelijkheid (‘dan wel’) is dat de betrokkene in staat is te achten om de aan een pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren. In het bestreden besluit wordt niet aan één van beide alternatieven gerefereerd, maar wordt de conclusie van het IAB overgenomen dat eiser onvoldoende bekend is met de taken en verantwoordelijkheden die aan het Pgb beheer verbonden zijn. De rechtbank begrijpt daaruit dat verweerder kennelijk eiser (ook) niet tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat acht (art 4.2. lid 1 sub a Vmo).
4.5.
De rechtbank is echter van oordeel dat het IAB-advies de conclusie dat eiser niet bekend is met de taken en verantwoordelijkheden die bij het Pgb komen kijken, niet kan dragen. Die conclusie wordt kennelijk, maar niet begrijpelijk getrokken uit de constateringen dat eiser hulp krijgt bij het voeren van de administratie en het communiceren met instanties. Die constateringen, die betrekking hebben op de hulp die de [oom van eiser] biedt door het fysiek uitvoeren van de aanwijzingen die eiser geeft, leiden echter niet logischerwijs tot de conclusie dat eiser niet bekend is met de taken en verantwoordelijkheden die bij het PGB komen kijken en ook niet tot de conclusie dat eiser niet in staat zou zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Het advies is dus niet concludent en verweerder had uit het advies niet deze conclusies mogen trekken. Het bestreden besluit is daarom niet draagkrachtig gemotiveerd en zal om die reden worden vernietigd. Verweerder dient opnieuw een besluit te nemen en zal daarbij de vraag moeten betrekken of hij eiser in staat acht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van het Pgb beheer.
4.6.
De rechtbank merkt vervolgens nog op dat verweerder ten onrechte aan eiser tegenwerpt dat de hulpverlener niet dezelfde persoon mag zijn als de Pgb-beheerder (art 4.2 lid 7 sub c Vmo). De [oom van eiser] ís echter niet de beheerder van het Pgb, dat is eiser zelf. Hij krijgt daarbij weliswaar hulp van de [oom van eiser] , in die zin dat zij samen achter de computer gaan zitten voor het doen van administratieve werkzaamheden, maar eiser is de persoon die de beslissingen neemt. Eiser geeft daarbij aanwijzingen aan de [oom van eiser] die vervolgens de gegevens fysiek invoert op de computer. Die taakverdeling is tussen partijen niet in geschil. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van zodanige bemoeienis van de [oom van eiser] bij het Pgb-beheer dat niet langer eiser, maar de zorgverlener als de beheerder moet worden beschouwd. Eiser trekt immers op inhoudelijk niveau volledig aan de touwtjes, zo hebben eiser en de [oom van eiser] verklaard. Verweerder heeft dat niet weersproken en de rechtbank heeft geen reden om aan die verklaringen te twijfelen. De rechtbank begrijpt tegen de achtergrond van de regeling (doelmatigheid en het voorkomen van oneigenlijk gebruik van Pgb-middelen) wel dat verweerder enige moeite heeft met de rol van de [oom van eiser] hierbij, maar de regelgeving verbiedt deze ondersteunende rol niet.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het beroep is dan ook gegrond.
5.2.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
5.3.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
5.4.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
5.5.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 23 februari 2022;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Ferdinandusse, rechter, in aanwezigheid van
mr.P. Tanis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo)

Artikel 2.3.6
1. Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
2. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;
c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015 (Vmo)

Artikel 4.2.
1. Het college kent in aanvulling op artikel 4.1 een persoonsgebonden budget toe als naar het oordeel van het college is vastgesteld dat:
a. cliënt, al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk dan wel zijn Pgb-vertegenwoordiger, in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel in staat is te achten om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren;
b. is gemotiveerd dat een cliënt een persoonsgebonden budget wenst;
c. is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woonruimteaanpassingen en andere maatregelen die met het persoonsgebonden budget betaald moeten worden veilig, doeltreffend en cliëntgericht zijn.
(…)
7. Een cliënt aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan diensten,
hulpmiddelen, woonruimteaanpassingen en andere maatregelen onder de volgende
voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk:
(…)
c. de persoon uit het sociaal netwerk van wie de dienst wordt betrokken zal
niet het budget beheren, behalve met toestemming van het college vanwege
bijzondere omstandigheden.

Voetnoten

1.Art. 2.3.6. lid 1 Wmo 2015