ECLI:NL:RBAMS:2022:541

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
13-251116-21 (A), 13-282602-21 (B), 13-145896-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake bedreiging met een mes en poging tot zware mishandeling

Op 21 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere bedreigingen en een poging tot zware mishandeling. De zaak betreft vier bedreigingen, waarvan twee met een mes en één door met een auto op een persoon in te rijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 en 17 september 2021 bedreigingen heeft geuit aan verschillende personen, waarbij hij een mes gebruikte en met een auto op een slachtoffer inreed. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder getuigenverklaringen en camerabeelden, en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar heeft de bedreigingen met een mes en de bedreiging met de auto bewezen verklaard. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard vanwege psychische problemen en alcoholmisbruik. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 180 dagen opgelegd, waarvan een deel voorwaardelijk, en daarnaast een taakstraf van 80 uur. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn psychische problemen. De rechtbank heeft de in beslag genomen auto en het mes verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13-251116-21 (A), 13-282602-21 (B) (ter terechtzitting gevoegd) en 13-145896-20 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 21 januari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres [adres 1] , [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 december 2021 en 7 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. van den Berg en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. R.S. van Es naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
In zaak A:
1. bedreiging van [persoon 1] op 16 september 2021, door terwijl hij voor [persoon 1] stond, met een mes een flesje water open te snijden en/of stekende bewegingen te maken met een mes in de richting van [persoon 1] ;
2. bedreiging van [persoon 2] op 17 september 2021, door met een mes in zijn hand op [persoon 2] af te lopen/rennen en met het mes stekende bewegingen te maken in de richting van [persoon 2] ;
3. poging tot zware mishandeling van [persoon 3] op 17 september 2021, door in een personenauto plotseling met hoge snelheid in de richting van [persoon 3] te rijden, terwijl die [persoon 3] zich vlak voor de personenauto bevond.
Als dit niet bewezen kan worden, is dit (subsidiair) ten laste gelegd als een bedreiging;
In zaak B:
bedreiging van [persoon 4] op 7 mei 2021, door die [persoon 4] dreigend de woorden toe te voegen “Jullie moeten allemaal dood” en/of “ik schiet jullie allemaal dood”.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.De voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Voor de ten laste gelegde bedreigingen in zaak A onder 1 en 2 geldt telkens dat het feit kan worden bewezen op grond van de aangifte, een verklaring van een getuige en de camerabeelden.
De in zaak A onder 3 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan worden bewezen op grond van de aangifte en de stills van de camerabeelden die zijn opgenomen in het dossier. Uit deze stills blijkt dat verdachte met een auto naar rechts stuurt en op de aangever inrijdt. De kans dat hij, ook bij een lage snelheid, aangever zwaar lichamelijk letsel had toegebracht als hij hem had geraakt, is aanzienlijk. Aangever was immers een onbeschermde voetganger en als de auto van verdachte hem had geraakt, zou er een grote kans zijn op botbreuken en andere verwondingen.
De ten laste gelegde bedreiging in zaak B kan worden bewezen op grond van de aangifte en de verklaring van getuige [getuige 1] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de in zaak A onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging van [persoon 1] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar betoogd dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het onderdeel stekende bewegingen met een mes.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de in zaak A onder feit 2 ten laste gelegde bedreiging van [persoon 2] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar betoogd dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het maken van stekende bewegingen. De raadsvrouw merkt over de in zaak A onder 2 ten laste gelegde bedreiging van [persoon 2] op dat de aangifte op het punt van de stekende bewegingen met een mes geen steun vindt in het dossier. Verdachte heeft ontkend stekende bewegingen te hebben gemaakt richting de aangever en dit is evenmin te zien op de camerabeelden. Verder moet de rechtbank de rol van aangever meewegen bij de beoordeling van dit feit. Aangever heeft niet bijgedragen aan de-escalatie integendeel; hij is zich gaan bemoeien met de situatie en komt na de vermeende bedreiging door verdachte terug met een betonboor in zijn handen.
De raadsvrouw vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 3 in zaak A. Verdachte heeft geen (voorwaardelijk) opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Verdachte wilde het voertuig de garage in rijden en stuurde daarom naar rechts. Op de camerabeelden is te zien dat hij op de rem trapt om een aanrijding met aangever te voorkomen op het moment dat hij aangever voor zijn auto ziet lopen. Verdachte heeft ook geen opzet gehad aangever te bedreigen. Het dossier bevat contra-indicaties voor een bedreiging, namelijk dat aangever in de veronderstelling was dat verdachte zou wegrijden, dat er geen verbale uitingen zijn gedaan door verdachte tegen aangever voor of tijdens het wegrijden en dat verdachte eerder aan omstanders heeft gevraagd aangever en hem te helpen.
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank verdachte vrij te spreken van de bedreiging van [persoon 4] , zoals ten laste is gelegd in zaak B. Reden hiervoor is dat verschillende getuigen hebben verklaard geen bedreiging te hebben gezien of gehoord en dat bij de fouillering van verdachte niets is aangetroffen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A feit 1
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde bedreiging van [persoon 1] bewezen kan worden, ook voor wat betreft de stekende bewegingen met een mes. De rechtbank leidt dit af uit de verklaring van getuige [getuige 2] , die voldoende wordt ondersteund door de verklaring van [persoon 1] ter plaatse, en uit de beschrijving van de camerabeelden door de politie. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de bevindingen van de politie met betrekking tot deze camerabeelden.
Zaak A feit 2
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte aangever [persoon 2] heeft bedreigd door met een mes op hem af te rennen. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het maken van stekende bewegingen met dit mes, nu dit niet op de camerabeelden is waar te nemen. De rechtbank zal het tenlastegelegde op dat punt dan ook niet bewezen verklaren, omdat de aangifte onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Zaak A feit 3
De rechtbank is van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft op de camerabeelden waargenomen dat verdachte in een personenauto stapt, achteruit rijdt en vervolgens flink gas geeft terwijl hij naar rechts stuurt. Op het moment van het naar rechts sturen, loopt aangever voor de auto van verdachte langs. Vervolgens is echter te zien dat verdachte remt terwijl aangever zich voor de auto bevindt. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever zou aanrijden en zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
De rechtbank leidt uit het in de richting van aangever sturen en gas geven wel af dat verdachte aangever schrik wilde aanjagen. De rechtbank vindt op grond van deze waarneming, de verklaring van [persoon 2] en de aangifte van [persoon 3] bewezen dat verdachte aangever heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en dat hij hier ook opzet op had. De verklaring van verdachte dat hij aangever niet gezien heeft en enkel heeft geprobeerd om de auto in de garage te rijden, acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank wijst daarbij op het feit dat aangever duidelijk voor de auto van verdachte liep en dat verdachte onbelemmerd zicht had op aangever. Verder wijst de rechtbank op het feit dat verdachte eerst achteruit reed, vervolgens flink gas gaf en een stuurbeweging maakte in de richting van aangever voordat hij remde.
Zaak B
De rechtbank vindt de in zaak B ten laste gelegde bedreiging van [persoon 4] ook bewezen. De aangifte vindt voldoende steun in de verklaring van getuige [getuige 1] . In de overtuiging van de rechtbank weegt mee dat andere getuigen de situatie die aangever en [getuige 1] schetsen bevestigen, namelijk dat verdachte boos was, tegen [persoon 4] schreeuwde en dat dit zeer dreigend overkwam. Dat de andere getuigen de bedreiging niet hebben gezien of de geuite bewoordingen niet hebben gehoord, doet hier niet aan af.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II weergegeven bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in zaak A met parketnummer 13-251116-21:
1.
op 16 september 2021 te Amsterdam, [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door, terwijl hij voor voornoemde [persoon 1] stond, met een mes een flesje water open te snijden en terwijl hij een mes vasthield, met dit mes stekende bewegingen te maken in de richting van voornoemde [persoon 1] ;
2.
op 17 september 2021 te Amsterdam, [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door met een mes in zijn hand op voornoemde [persoon 2] af te rennen;
3. subsidiair
op 17 september 2021 te Amsterdam, [persoon 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door
- in een personenauto (voorzien van kenteken [kenteken] ) te stappen en
- een stukje achteruit te rijden en
- plotseling het stuur naar rechts te draaien, en
- plotseling met hoge snelheid vooruit te rijden in de richting van voornoemde [persoon 3] , terwijl voornoemde [persoon 3] zich vlak voor de voornoemde personenauto bevond;
In zaak B met parketnummer 13-282602-21:
op 7 mei 2021 te Amsterdam [persoon 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
door die [persoon 4] dreigend de woorden toe te voegen "Jullie moeten allemaal dood" en "ik schiet jullie allemaal dood”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
De eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan
62 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd ten behoeve van de schorsing van de voorlopige hechtenis, dit met uitzondering van de voorwaarde van het dragen van een alcoholmeter.
Bij de strafoplegging heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat de bewezen geachte feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De officier van justitie heeft verder geëist dat verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid (OBM) wordt opgelegd voor de duur van 12 maanden, omdat verdachte met een voertuig is ingereden op een persoon.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke straf. In dat geval kan verdachte zijn woning behouden en zijn reeds ingezette ambulante behandeling voortzetten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich vier keer schuldig gemaakt aan een bedreiging van een persoon met enig misdrijf tegen het leven gericht. Verdachte heeft daarbij twee slachtoffers bedreigd met een mes. Eén slachtoffer heeft hij bedreigd door met zijn auto op hem in te rijden. Drie van die bedreigingen, waaraan verdachte voorafgaand veel alcohol had gedronken, vonden bovendien plaats binnen 24 uur van elkaar. Verdachte was in alle gevallen heel boos en hij had zijn boosheid niet onder controle. De situatie was telkens zodanig heftig dat de slachtoffers bang waren voor fysiek geweld. Alle slachtoffers hebben de bedreiging als zeer angstig ervaren. Op de camerabeelden heeft de rechtbank ook gezien hoe bedreigend verdachte overkwam. Verdachte heeft zich hiermee aan ernstige strafbare feiten schuldig gemaakt, waarop niet anders dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden gereageerd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 14 december 2021. Hieruit blijkt dat verdachte zich eerder heeft schuldig gemaakt aan soortgelijk feiten en dat hij eerder is veroordeeld tot TBS met voorwaarden (welk traject hij positief heeft afgerond). Blijkbaar hebben deze eerdere veroordelingen alsmede de maatregel TBS met voorwaarden hem er niet van weerhouden om opnieuw in de fout te gaan.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf naast de ernst van de feiten rekening met de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
Er is onderzoek gedaan naar de persoon van verdachte. De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van GZ-psycholoog drs. M.L. de Groot van 30 november 2021 dat is opgemaakt in zaak A. Uit het rapport blijkt - voor zover hier van belang - het volgende:
Er is bij betrokkene diagnostisch gezien sprake van een stoornis in alcoholgebruik, een stoornis in cannabisgebruik en van lachgasmisbruik. Onderliggend is sprake van een
meervoudig getraumatiseerde man bij wie PTSS klachten niet langer op de voorgrond staan, maar die zich wel sneller in een hoek gedreven, vernederd en onveilig voelt dan andere mensen. Zijn traumatische voorgeschiedenis lijkt sporen te hebben nagelaten in de persoonlijkheidsontwikkeling van betrokkene, in de vorm van borderline persoonlijkheidskenmerken. De kwetsbaarheden die worden waargenomen zijn: een instabiel zelfgevoel, moeite hebben om boosheid te beheersen en stressgerelateerde achterdocht. Het problematische middelengebruik kan worden gezien als een inadequate emotionele copingstrategie om spanningsgevoelens te dempen.
Van deze psychische stoornissen was ook sprake ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. Geadviseerd wordt om betrokkene de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. Betrokkene was vanwege de doorwerking van het instabiele zelfgevoel, zijn gebrek aan overzicht en vermoedelijk wat achterdochtige inkleuring van gebeurtenissen bij oplopende spanning, evenals problemen in de emotieregulatie en impulscontrole, beperkt in zijn gedragskeuzes. Het excessieve alcoholgebruik heeft vermoedelijk een verder ontremmende invloed gehad op de emoties en het gedrag van betrokkene. Het alcoholmisbruik van betrokkene vloeit voort vanuit de persoonlijkheidsproblematiek en zijn beperkte emotionele copingsvaardigheden.
Indien betrokkene zonder behandeling terugkeert in de maatschappij, dan wordt de kans op recidive in verbaal geweld als matig tot hoog ingeschat. De kans op fysiek geweld wordt op basis van onderhavig onderzoek als laag tot matig ingeschat; betrokkene is vooral geneigd om zich in conflictsituaties (verbaal) groot te maken en mensen door bedreigingen te laten zien dat er niet over hem heen te lopen valt.
Om de kans op recidive te verlagen is het noodzakelijk dat betrokkene gerichte behandeling krijgt op het verbreden en versterken van gezonde emotieregulatievaardigheden in de vorm van psychomotore therapie (PMT) en eventueel aansluitend een behandeling gericht op het problematische middelengebruik. Deze behandelinterventies dienen bij voorkeur binnen een ambulante forensische setting plaats te vinden. Daarnaast is begeleiding op het gebied van wonen en dagbesteding c.q. werk nodig, zoals nu wordt geboden door Exodus. Geadviseerd wordt om de hierboven omschreven ambulante behandeling (PMT en eventueel een verslavingsgerichte behandeling), evenals een voortzetting van de begeleiding door Exodus als bijzondere voorwaarde op te leggen bij een deels voorwaardelijke straf.
De rechtbank neemt het advies van de psycholoog over en zal de bewezen verklaarde feiten in zaak A in verminderde mate aan verdachte toerekenen vanwege de bij hem vastgestelde stoornissen.
Voor wat betreft de geadviseerde bijzondere voorwaarden is ook het advies van de reclassering van belang. De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van 7 december 2021 en de aanvulling daarop van 4 januari 2022 van GGZ Reclassering Inforsa.
Er is geadviseerd verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden om zo de woning van verdachte en de bijbehorende woonbegeleiding vanuit Exodus te kunnen behouden, hetgeen van groot belang is en als beschermde factoren worden gezien.
De rechtbank zal de adviezen van de psycholoog en de reclassering volgen en verdachte een deels voorwaardelijke straf opleggen met de geadviseerde bijzondere voorwaarden om zo het risico van recidive zo veel mogelijk te beperken.
De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 180 dagen. Deze straf is hoger dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat de hoeveelheid en de ernst van de bedreigingen (tweemaal met een mes en éénmaal met een auto) een dergelijke straf rechtvaardigen.
De rechtbank zal hiervan echter een groot deel voorwaardelijk opleggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf gelijk zal zijn aan het voorarrest, zodat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. Verdachte heeft zo de mogelijkheid de reeds gestarte ambulante behandeling voort te zetten en zijn woning te behouden.
De rechtbank zal verdachte naast deze gevangenisstraf een werkstraf voor de duur van 80 uren op leggen. De rechtbank zal deze straf opleggen in plaats van de door de officier van justitie gevraagde voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, omdat de rechtbank een werkstraf gelet op de aard van de feiten een meer passende straf vindt.

9.Het beslag

De rechtbank zal de in beslag genomen personenauto en het mes, die aan verdachte toebehoren, verbeurd verklaren. Deze voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat de strafbare feiten met deze voorwerpen zijn begaan.
De rechtbank zal de in beslag genomen kentekenplaat of -platen laten bewaren ten behoeve van de rechthebbende(n).

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 21 december 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13-145896-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 12 juni 2020 van de politierechter in Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de proeftijd met één jaar te verlengen. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen, subsidiair de proeftijd met één jaar te verlengen.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank zal echter niet de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf gelasten vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank vindt het van belang dat verdachte de gestarte ambulante behandeling voortzet en dat hij zijn woning behoudt om zo het recidiverisico in te perken. De rechtbank zal daarom de proeftijd met één jaar verlengen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het onder 3 primair ten laste gelegde in zaak A niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde in zaak A en het ten laste gelegde in zaak B heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 subsidiair in zaak A en het feit in zaak B:
telkens: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
92 (tweeënnegentig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet houdt aan de hierna vermelde voorwaarden:
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich volgens reeds lopende afspraken bij reclassering Inforsa. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door Inforsa FACT Oost of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen zoals Antabus of andere antitrekmedicatie kan onderdeel zijn van de behandeling.
-
Drugsverbod
Veroordeelde gebruikt geen harddrugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
-
Alcoholverbod
Veroordeelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
-
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de slachtoffers in onderhavige zaak, te weten [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
-
Locatieverbod(zonder elektronische monitoring)
Veroordeelde bevindt zich niet bij de garage [persoon 3] , [adres 2] , [plaats 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
-
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
-
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en harddrugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
-
Verbod voertuig besturen (gedrag veroordeelde)
Veroordeelde mag geen voertuig besturen, zolang hij daarvoor niet een in Nederland geldig rijbewijs heeft.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 80 (tachtig) uur, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen.
Verklaart verbeurd: 1 STK Personenauto (G3861019) en 1 STK mes (G6099484).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van 1 of 2 kentekenpla(a)t(en) (G6099515).
De rechtbank verlengt in de zaak met parketnummer 13-145896-20 de proeftijd met 1 (één jaar).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Eggink, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en P.B. Spaargaren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 januari 2022.