8.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich vier keer schuldig gemaakt aan een bedreiging van een persoon met enig misdrijf tegen het leven gericht. Verdachte heeft daarbij twee slachtoffers bedreigd met een mes. Eén slachtoffer heeft hij bedreigd door met zijn auto op hem in te rijden. Drie van die bedreigingen, waaraan verdachte voorafgaand veel alcohol had gedronken, vonden bovendien plaats binnen 24 uur van elkaar. Verdachte was in alle gevallen heel boos en hij had zijn boosheid niet onder controle. De situatie was telkens zodanig heftig dat de slachtoffers bang waren voor fysiek geweld. Alle slachtoffers hebben de bedreiging als zeer angstig ervaren. Op de camerabeelden heeft de rechtbank ook gezien hoe bedreigend verdachte overkwam. Verdachte heeft zich hiermee aan ernstige strafbare feiten schuldig gemaakt, waarop niet anders dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden gereageerd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 14 december 2021. Hieruit blijkt dat verdachte zich eerder heeft schuldig gemaakt aan soortgelijk feiten en dat hij eerder is veroordeeld tot TBS met voorwaarden (welk traject hij positief heeft afgerond). Blijkbaar hebben deze eerdere veroordelingen alsmede de maatregel TBS met voorwaarden hem er niet van weerhouden om opnieuw in de fout te gaan.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf naast de ernst van de feiten rekening met de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
Er is onderzoek gedaan naar de persoon van verdachte. De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van GZ-psycholoog drs. M.L. de Groot van 30 november 2021 dat is opgemaakt in zaak A. Uit het rapport blijkt - voor zover hier van belang - het volgende:
Er is bij betrokkene diagnostisch gezien sprake van een stoornis in alcoholgebruik, een stoornis in cannabisgebruik en van lachgasmisbruik. Onderliggend is sprake van een
meervoudig getraumatiseerde man bij wie PTSS klachten niet langer op de voorgrond staan, maar die zich wel sneller in een hoek gedreven, vernederd en onveilig voelt dan andere mensen. Zijn traumatische voorgeschiedenis lijkt sporen te hebben nagelaten in de persoonlijkheidsontwikkeling van betrokkene, in de vorm van borderline persoonlijkheidskenmerken. De kwetsbaarheden die worden waargenomen zijn: een instabiel zelfgevoel, moeite hebben om boosheid te beheersen en stressgerelateerde achterdocht. Het problematische middelengebruik kan worden gezien als een inadequate emotionele copingstrategie om spanningsgevoelens te dempen.
Van deze psychische stoornissen was ook sprake ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. Geadviseerd wordt om betrokkene de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. Betrokkene was vanwege de doorwerking van het instabiele zelfgevoel, zijn gebrek aan overzicht en vermoedelijk wat achterdochtige inkleuring van gebeurtenissen bij oplopende spanning, evenals problemen in de emotieregulatie en impulscontrole, beperkt in zijn gedragskeuzes. Het excessieve alcoholgebruik heeft vermoedelijk een verder ontremmende invloed gehad op de emoties en het gedrag van betrokkene. Het alcoholmisbruik van betrokkene vloeit voort vanuit de persoonlijkheidsproblematiek en zijn beperkte emotionele copingsvaardigheden.
Indien betrokkene zonder behandeling terugkeert in de maatschappij, dan wordt de kans op recidive in verbaal geweld als matig tot hoog ingeschat. De kans op fysiek geweld wordt op basis van onderhavig onderzoek als laag tot matig ingeschat; betrokkene is vooral geneigd om zich in conflictsituaties (verbaal) groot te maken en mensen door bedreigingen te laten zien dat er niet over hem heen te lopen valt.
Om de kans op recidive te verlagen is het noodzakelijk dat betrokkene gerichte behandeling krijgt op het verbreden en versterken van gezonde emotieregulatievaardigheden in de vorm van psychomotore therapie (PMT) en eventueel aansluitend een behandeling gericht op het problematische middelengebruik. Deze behandelinterventies dienen bij voorkeur binnen een ambulante forensische setting plaats te vinden. Daarnaast is begeleiding op het gebied van wonen en dagbesteding c.q. werk nodig, zoals nu wordt geboden door Exodus. Geadviseerd wordt om de hierboven omschreven ambulante behandeling (PMT en eventueel een verslavingsgerichte behandeling), evenals een voortzetting van de begeleiding door Exodus als bijzondere voorwaarde op te leggen bij een deels voorwaardelijke straf.
De rechtbank neemt het advies van de psycholoog over en zal de bewezen verklaarde feiten in zaak A in verminderde mate aan verdachte toerekenen vanwege de bij hem vastgestelde stoornissen.
Voor wat betreft de geadviseerde bijzondere voorwaarden is ook het advies van de reclassering van belang. De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van 7 december 2021 en de aanvulling daarop van 4 januari 2022 van GGZ Reclassering Inforsa.
Er is geadviseerd verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden om zo de woning van verdachte en de bijbehorende woonbegeleiding vanuit Exodus te kunnen behouden, hetgeen van groot belang is en als beschermde factoren worden gezien.
De rechtbank zal de adviezen van de psycholoog en de reclassering volgen en verdachte een deels voorwaardelijke straf opleggen met de geadviseerde bijzondere voorwaarden om zo het risico van recidive zo veel mogelijk te beperken.
De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 180 dagen. Deze straf is hoger dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat de hoeveelheid en de ernst van de bedreigingen (tweemaal met een mes en éénmaal met een auto) een dergelijke straf rechtvaardigen.
De rechtbank zal hiervan echter een groot deel voorwaardelijk opleggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf gelijk zal zijn aan het voorarrest, zodat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. Verdachte heeft zo de mogelijkheid de reeds gestarte ambulante behandeling voort te zetten en zijn woning te behouden.
De rechtbank zal verdachte naast deze gevangenisstraf een werkstraf voor de duur van 80 uren op leggen. De rechtbank zal deze straf opleggen in plaats van de door de officier van justitie gevraagde voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, omdat de rechtbank een werkstraf gelet op de aard van de feiten een meer passende straf vindt.