ECLI:NL:RBAMS:2022:5394

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
13-054169-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting met levensgevaar en gevaar voor zwaar letsel

Op 14 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzettelijke brandstichting in de woning van zijn ouders. De brand vond plaats op 1 maart 2022 en leidde tot levensgevaar voor de aanwezigen in de woning, waaronder de ouders van de verdachte en zijn neef. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op dat moment onder invloed van alcohol was, eerder had gedreigd met brandstichting en dat hij kort voor de brand in zijn slaapkamer was. De officier van justitie heeft op basis van getuigenverklaringen en forensisch bewijs betoogd dat de verdachte opzettelijk de brand heeft gesticht. De verdediging heeft aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor opzet en dat de verklaringen van de ouders niet betrouwbaar zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor opzettelijke brandstichting en dat de verdachte verantwoordelijk is voor de gevaren die zijn handelen met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden en ter beschikking gesteld met dwangverpleging, rekening houdend met zijn psychische problemen en verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de risico's voor herhaling in overweging genomen bij het opleggen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-054169-22
Datum uitspraak: 14 september 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1980 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [BRP-adres] , gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 augustus 2022. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Neij, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Eekhout, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft C.C.C. Isenia-Pronk, gz-psycholoog, als deskundige gehoord.

2.De beschuldiging

Op 1 maart 2022 was er brand in de woning van de familie [naam familie] op de [adres] in Amsterdam. De ouders van verdachte hebben aangifte van brandstichting tegen hem gedaan.
Verdachte wordt er kort gezegd van beschuldigd dat hij deze brand opzettelijk heeft gesticht of dat de brand zijn schuld is omdat hij heel onvoorzichtig is geweest, en zo de levens van zijn ouders, zijn neef en de buren in gevaar heeft gebracht.
De tenlastelegging staat in bijlage I.

3.De waardering van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat op basis van de aangifte, de verklaringen van de vader, de moeder en de neef van verdachte, de foto’s in het dossier, de processen-verbaal van de Forensische Opsporing en de verklaringen van verdachte kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht. Uit deze stukken volgt dat de brand is ontstaan in de slaapkamer van verdachte, dat verdachte de enige is die gebruik maakt van die kamer en hij kort voor het moment dat de brand werd ontdekt in die kamer was. Verdachte heeft wisselend verklaard over de toedracht van de brand. Uit de verklaringen van zijn familieleden blijkt dat verdachte hen sinds drie weken voor de brandstichting dreigt te vermoorden en dreigt met het in brand steken van de ouderlijke woning. Verdachte heeft volgens hen twee weken voor de brand op zijn kamer met een aansteker brieven in brand gestoken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat niet kan worden bewezen dat hij de brand heeft veroorzaakt, opzettelijk of niet. Niemand heeft gezien dat verdachte brand gesticht heeft. De verklaringen van de ouders van verdachte zijn niet betrouwbaar omdat ze onderling verschillen. Bovendien kan daaruit verdachtes opzet op de brandstichting niet worden afgeleid. Hetzelfde geldt voor mogelijke eerdere bedreigingen of incidenten.
Verder blijkt uit het dossier niet dat er (levens)gevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de neef en ouders is ontstaan. Als de brand zich verder had ontwikkeld dan had de neef van verdachte het huis niet via de trap kunnen verlaten, maar had hij wel via de tuindeuren naar de binnentuin kunnen vluchten. De ouders van verdachte waren op het moment van de brand op de eerste etage, zij waren wakker en zouden het huis via de toegangsdeur op die etage hebben kunnen verlaten.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte de brand in de woning opzettelijk heeft gesticht en dat daarbij levensgevaar en gevaar voor zwaar letsel voor de in de woning aanwezigen en direct omwonenden te duchten was.
De rechtbank stelt vast dat op 1 maart 2022 in de woning van de familie [naam familie] op de [adres] in Amsterdam een brand heeft gewoed. De brand is ontstaan in de slaapkamer van verdachte. Onderzoek naar de oorzaak van de brand wijst uit dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de brand spontaan is ontstaan of een technische oorzaak had (zoals kortsluiting). Het is daarom vrijwel zeker dat de brand ontstaan is door menselijk handelen (achterlaten van vuur). Verdachte is de enige die kort voor de brand op zijn slaapkamer aanwezig was. Het dossier biedt geen aanknopingspunten dat een andere persoon betrokken zou zijn bij het ontstaan van de brand.
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat het handelen van verdachte de directe aanleiding is geweest voor de brand.
Opzettelijk
Verdachte heeft verschillende verklaringen afgelegd over wat er volgens hem gebeurd zou (kunnen) zijn, waaronder dat hij denkt dat zijn neef de brand zou hebben aangestoken en dat de brand mogelijk door roken op het bed is ontstaan. Hij heeft ook verklaard dat hij niet weet wat er is gebeurd.
Uit de processtukken blijkt het volgende. Verdachte is op 1 maart 2022 naar zijn ouderlijke woning gegaan. Hij was dronken en heeft ruzie met zijn moeder en neef gemaakt. Verdachte heeft op een gegeven moment tegen zijn moeder gezegd: “Wat kost een jerrycan benzine eigenlijk?” Toen hem gevraagd werd wat hij met benzine moest, heeft hij gezegd dat dit is om het huis in de fik te steken, aldus de verklaring van de zus van verdachte die dit heeft opgemaakt uit een gesprek met de familie van verdachte. Nadat verdachte dit had gevraagd, is hij naar zijn kamer gegaan. Enige tijd later is verdachte weggegaan. Kort nadat verdachte de woning had verlaten, belden de buren aan en vertelden zij aan de ouders van verdachte dat zij rook uit de slaapkamer zagen komen. De vader van verdachte is toen direct gaan kijken en kon de slaapkamer al niet meer in vanwege de rookontwikkeling.
De ouders en zus van verdachte hebben verklaard dat verdachte eerder heeft gedreigd met brandstichting. Zij hebben ook verklaard dat verdachte ongeveer twee weken voor het incident brieven in brand heeft gestoken in zijn slaapkamer. De rechtbank vindt deze verklaringen voldoende betrouwbaar om te gebruiken voor het bewijs en ze ondersteunen elkaar op dit punt.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat verdachte op 1 maart 2022 dronken en boos was en dat hij die dag tegenover zijn familie een opmerking heeft gemaakt over een jerrycan benzine en daarvan heeft gezegd dat die benzine zou dienen om de woning in de fik te steken. Verder blijkt dat verdachte eerder heeft gedreigd met (onder meer) brandstichting en enkele weken voor 1 maart opzettelijk een brandje in zijn slaapkamer heeft veroorzaakt. Verdachte zelf heeft uiteenlopend verklaard over wat er op 1 maart 2022 gebeurd zou (kunnen) zijn. Al het voorgaande in samenhang bezien, leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte op 1 maart 2022 opzettelijk brand heeft gesticht in zijn slaapkamer.
Gevaar voor goederen en personen
Op grond van de conclusies uit het onderzoek naar de brand, stelt de rechtbank vast dat de brand zich had kunnen verplaatsen naar aangrenzende woningen en ook voor die woningen gevaar opleverde. Ook was er levensgevaar voor personen en voor zwaar letsel. De neef van verdachte lag in een van de slaapkamers van de woning te slapen. Als de brand zich had kunnen ontwikkelen, was de hal verder gevuld met rook, hitte en vuur. Het is zeer aannemelijk dat door de inpandige houten trap de brand (met hitte en rook) verder had kunnen uitbreiden naar de eerste etage. De neef had kunnen overlijden door inademing van de rookgassen. Als de neef al wakker was geworden, dan had hij mogelijk niet meer uit de woning kunnen vluchten.
Op de eerste etage waren brandbare materialen (meubels etc.) aanwezig. Er is dus (levens)gevaar ontstaan voor de neef en er was levensgevaar te duchten voor de ouders in de woonkamer als zij niet op tijd hadden kunnen vluchten. De bewoners van de aangrenzende woningen liepen ook gevaar doordat de brand zich (al dan niet via het trapportaal) had kunnen verplaatsen naar de aangrenzende woningen of door de rookontwikkeling.
Voorwaardelijk getuigenverzoek
Het voorwaardelijk verzoek van de raadsvrouw om de ouders van verdachte te horen, wijst de rechtbank af omdat zij het horen van de vader en moeder niet noodzakelijk vindt.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 1 maart 2022 te Amsterdam, opzettelijk brand heeft gesticht in een slaapkamer van een woning op het adres [adres] , door vuur in aanraking te brengen met goederen in die slaapkamer, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor voornoemde woning en de overige woningen in het portiekgebouw, en
  • levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van en aanwezigen in voornoemde woningen,
te duchten was.

5.De strafbaarheid van verdachte

Bij de vraag of verdachte strafbaar is, heeft de rechtbank gekeken naar de rapporten van de psychiater en de psycholoog over verdachte.
De psychiater komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken, een stoornis in het gebruik van alcohol, cannabis en gokken en een paniekstoornis, deels in remissie. Daarnaast is er een beperking in het intellectueel functioneren. Deze stoornissen en deze beperking waren ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde aanwezig. Op de middag van het tenlastegelegde was verdachte fors onder invloed van alcohol. Verdachte heeft vanuit de persoonlijkheidsstoornis beperkingen in zijn coping, emotieregulatie en impulscontrole wat, naast het verlangen vanuit de verslaving, een rol speelt in het terugvallen in alcohol en wiet (en gokken). Ook zorgt waarschijnlijk overschatting (door zijn sterkere verbale dan zijn probleemoplossende vermogens) door zichzelf en de omgeving van verdachte een rol in zijn beperkte belastbaarheid. Het gebruik van alcohol in combinatie met wiet versterkt de beperkingen in emotieregulatie en controle waardoor verdachte nog minder in staat is om agressie te reguleren en impulsen te beheersen. De psychiater adviseert het tenlastegelegde verdachte in sterk verminderde mate toe te rekenen omdat verdachte vanuit de persoonlijkheidsstoornis minder dan een gemiddeld mens in staat is zijn emoties en gedrag te reguleren, wat versterkt wordt door de verslavingsproblematiek.
De psycholoog adviseert ook verdachte het tenlastegelegde in sterk verminderde mate toe te rekenen. Zij schrijft dat de problematiek van verdachte al jaren speelt en de afgelopen jaren lijkt te zijn verergerd. Deze verergering lijkt mede het gevolg van zijn echtscheiding en daarmee het wegvallen van structuur en ondersteuning voor verdachte. De combinatie van het bestaan van de forse verslavingsproblematiek, de persoonlijkheidsproblematiek en de verminderde intellectuele capaciteiten lijkt tot gevolg te hebben dat verdachte niet in staat is een veilig bestaan voor zichzelf op te bouwen. Er is een gebrek aan adequate probleemoplossende vaardigheden en negatieve gevoelens worden bijna volledig weggehouden. Verdachte bagatelliseert en externaliseert zijn gedrag en heeft moeite verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag en zijn leven. Hij heeft de neiging zichzelf te overschatten en is vanuit zijn minder sterk ontwikkelde intellectuele vaardigheden beperkt in staat de gevolgen van zijn gedragskeuzes te overzien. De bestaande problematiek heeft ook in het tenlastegelegde een grote rol gespeeld. Verdachte heeft de overtuiging dat het alleen is misgegaan doordat hij is gaan blowen naast het drinken van alcohol. Hij toont geen inzicht in het gevaar voor zichzelf en anderen als gevolg van zijn gedragskeuzes, ook met alleen het gebruik van alcohol. Verdachte is sterk gericht op zijn eigen behoeften en er is sprake van beperkte remming op zijn gedrag. Deze remming neemt door zijn alcoholgebruik verder af, waardoor het zich onthouden van cannabisgebruik des te lastiger wordt. Verdachte lijkt deze keten aan keuzes niet te overzien en is mede daarom onvoldoende in staat om op tijd zijn gedrag bij te sturen. Het verlangen naar alcohol en zijn impulsieve behoeftebevrediging staan het maken van andere keuzes in de weg. Door de verslavingsproblematiek in combinatie met de persoonlijkheidsproblematiek en verminderende intellectuele vaardigheden is de mate van vrijheid van handelen ernstig beperkt. Vanuit de aard en ernst van de psychische stoornissen is een sterk functioneel verband gevonden tussen de beschreven psychische problematiek en het tenlastegelegde.
De rechtbank neemt de onderbouwde conclusies van de psychiater en de psycholoog over en rekent verdachte het bewezen verklaarde in sterk verminderde mate toe. Dat betekent dat verdachte beperkt strafrechtelijk verantwoordelijk te houden is voor zijn gedragingen, maar nog steeds een strafbare dader is.

6.De straf en maatregel

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden en hem daarnaast de maatregel van ter beschikking stelling (tbs) met dwangverpleging moet worden opgelegd, conform de adviezen van de psychiater en de psycholoog.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een veroordeling voor opzettelijke brandstichting geen tbs met dwangverpleging op te leggen, maar te kiezen voor een minder ingrijpend alternatief. Verdachte kan zich niet vinden in de adviezen van de deskundigen en de reclassering om tbs op te leggen. Die adviezen zijn mede gebaseerd op het uitgangspunt dat verdachte niet gemotiveerd is voor behandeling en begeleiding. Verdachte is daar enigszins van teruggekomen. Hij is bereid om mee te werken aan begeleiding en behandeling, maar dan in het kader van bijzondere voorwaarden en niet in het kader van een tbs-maatregel.
Het oordeel van de rechtbank
Gevangenisstraf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft opzettelijk brand gesticht in zijn slaapkamer in de woning van zijn ouders. Hij heeft daarmee hun levens in gevaar gebracht en ook dat van zijn neef die in de woning lag te slapen. Zelf is hij snel weggelopen, zonder iemand te waarschuwen. Ook de buren liepen gevaar. Brandstichting is uitermate gevaarlijk, omdat een brand zich slecht laat voorspellen en zich snel kan verspreiden. Het vuur zelf, maar ook de rook en vrijkomende gassen kunnen veel schade en overlast veroorzaken. Het had veel slechter kunnen aflopen als de brand niet tijdig was ontdekt en geblust.
De rechtbank heeft gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, rekent zij verdachte het bewezenverklaarde in sterk verminderde mate toe. De rechtbank neemt het verdachte dus wel kwalijk wat hij heeft gedaan maar houdt er ook rekening mee dat verdachte gezien zijn psychische problemen maar beperkt in staat is stil te staan bij de gevaren van zijn gedrag voor anderen. De rechtbank houdt bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf ook rekening met de omstandigheid dat zij, zie hierna, verdachte ook tbs met dwangverpleging oplegt.
Alles afwegend legt de rechtbank verdachte een gevangenisstraf van negen maanden op.
Terbeschikkingstelling
De psychiater en de psycholoog hebben vastgesteld dat verdachte lijdt aan een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken, een stoornis in het gebruik van alcohol, cannabis en gokken en een paniekstoornis. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het bewezenverklaarde feit en liggen daaraan ten grondslag.
De psychiater schat de kans op herhaling van gewelddadig gedrag, zoals brandstichting, in op hoog. De psycholoog schat de kans op herhaling in op matig tot hoog. Zowel de psychiater als de psycholoog is van mening dat verdachte om gevaar voor herhaling te beperken een langere klinische behandeling met voldoende toezicht en structuur nodig heeft, waarin hij langdurig abstinent is van middelen. Deze behandeling zou moeten plaatsvinden in een forensische kliniek gespecialiseerd in meervoudige problematiek van verslaving, persoonlijkheidsproblematiek en ook beperkte intellectuele vaardigheden. Vanwege de beperkte motivatie en het afwezige inzicht van verdachte, de ernst van zijn verslaving en zijn patroon van niet volhouden van ambulante behandeling, is behandeling in een ambulant kader niet toereikend om het gevaar voor herhaling voldoende te beperken. Omdat verdachte geen motivatie voor behandeling en geen inzicht in zijn problematiek heeft, zal er eerst tijd moeten worden genomen om de motivatie door middel van motiverende gespreksvoering te verhogen. Er kan vervolgens, afstemmend op zijn intellectuele beperking, ingezet worden op interventies gericht op de verslaving, terugvalpreventie, zijn coping en beter zicht/acceptatie van zijn ziekte en beperkingen. Tijdens de opname kan verdachte ingesteld worden op medicatie (zoals Refusal). Ook is het nodig om verdachte vanuit de klinische setting stapsgewijs te laten resocialiseren naar passende dagbesteding en een woonvorm met voldoende bescherming of begeleiding.
De deskundigen hebben geadviseerd dat de klinische behandeling plaatsvindt binnen een tbs maatregel met dwangverpleging omdat zij andere, minder ingrijpende kaders niet toereikend achten voor een succesvolle behandeling van verdachte.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en gaat daarom uit van het volgende. Bij verdachte bestond ten tijde van het bewezenverklaarde een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Verdachte heeft dringend een behandeling nodig en die behandeling heeft het meeste kans van slagen binnen de kaders van een tbs maatregel met dwangverpleging. Een minder ingrijpend kader heeft onvoldoende kans van slagen. Er is een serieus risico dat verdachte, zonder behandeling, zich opnieuw schuldig zal maken aan ernstige feiten zoals brandstichting.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen oplegging van de tbs maatregel eist. Het feit waar verdachte wordt veroordeeld laat dit ook toe omdat daarop een gevangenisstraf meer dan vier jaren is gesteld.
Verdachte zal daarom ter beschikking worden gesteld en van overheidswege worden verpleegd.
De tbs-maatregel is in dit geval niet gemaximeerd, omdat hij wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.

7.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen gevangenisstraf en tbs-maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk brandstichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking gesteld zal worden en beveelt dat hij van overheidswege verpleegd zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. J. Huber en B.G.L. van der Aa, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 september 2022.
De jongste rechter is buiten staat
dit vonnis te ondertekenen.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]