ECLI:NL:RBAMS:2022:5385

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
13/346377-21 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door psychotische verdachte op zijn vader

Op 16 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 33-jarige man, die beschuldigd werd van de doodslag op zijn 84-jarige vader. De feiten vonden plaats tussen 26 en 27 december 2021, toen de verdachte zijn vader in diens woning opzettelijk om het leven bracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een discussie met zijn vader, hem heeft gewurgd en/of gesmoord. De verdachte belde zelf de hulpdiensten en verklaarde dat hij zijn vader had gewurgd. Tijdens de rechtszaak werd de psychische toestand van de verdachte uitvoerig besproken. Deskundigen concludeerden dat de verdachte leed aan een ernstige psychotische stoornis, waardoor hij niet in staat was om de draagwijdte van zijn daden te begrijpen. De rechtbank oordeelde dat het bewezen geachte feit niet aan de verdachte kon worden toegerekend vanwege zijn geestelijke toestand. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging, maar er werd wel een terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden opgelegd, zodat hij de nodige behandeling kan krijgen. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor affectieschade aan de kinderen van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/346377-21 (Promis)
Datum uitspraak: 16 september 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ter lande,
thans gedetineerd in het [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 september 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van der Willigen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr . S. van den Berg naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de vorderingen en spreekrechtverklaringen van de benadeelde partijen en wat door mr. Korver naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 26 december 2021 tot en met 27 december 2021 te Amsterdam
[slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer]
- te wurgen, door de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen, althans dicht te drukken en/of (vervolgens) dichtgeknepen, althans dichtgedrukt te houden en/of
- te smoren, door samendrukkend geweld op de neus en/of de mond van die [slachtoffer] toe te passen, althans de ademhaling van die [slachtoffer] gedurende enige tijd te beletten en /of te belemmeren , ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 27 december 2021 komt een wijkverpleegkundige bij de woning van [slachtoffer] . Zij treft daar zijn zoon, verdachte, die tegen haar zegt dat ze niet naar binnen moet gaan omdat er iets ergs is gebeurd. Verdachte belt vervolgens 112. Verdachte zegt in het 112-gesprek dat er iemand is vermoord en dat hij zijn vader heeft gewurgd. Als de politie ter plaatse komt wordt het levenloze lichaam van [slachtoffer] in de woonkamer aangetroffen .
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat doodslag bewezen kan worden. Voorbedachte rade kan niet bewezen worden. Verdachte heeft bekend tijdens het gesprek met 112. Uit het sectieverslag blijkt dat het overlijden van het slachtoffer kan worden verklaard door wurging en/of smoren. Er zijn DNA sporen van verdachte aangetroffen op beide zijden van de hals van de trui van het slachtoffer en in het gezicht van het slachtoffer zijn vezels van de trui van verdachte aangetroffen. Deze sporen passen bij wurgen en smoren. Ondanks de psychische gesteldheid van verdachte, kan opzet bewezen worden. Op 26 december 2021 komt verdachte op verbalisanten, die ter plaatse komen nadat het slachtoffer de politie heeft gebeld, kalm en rustig over. Tijdens het gesprek met 112 kan verdachte normaal communiceren en hij wil de wijkverpleegkundige behoeden voor het aanzicht van het slachtoffer. Hieruit blijkt dat verdachte wel enig inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair integrale vrijspraak bepleit in verband met het ontbreken van opzet. Verdachte heeft geen enkele herinnering aan wat er is gebeurd tussen het moment dat hij zijn vader in zijn hand beet en het wakker worden, deze hele periode is voor hem een
black-out. In de Pro Justitia rapportages wordt geadviseerd het tenlastegelegde in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen. Er was in de periode van
black-outgeen sprake van vrije wil, verdachte werd door zijn psychotische belevingen in beslag genomen. Verdachte was ten tijde van het feit van ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan verstoken, zodat opzet niet bewezen kan worden. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw, evenals de officier van justitie, om vrijspraak van het impliciet primair tenlastegelegde moord, nu geen sprake was van voorbedachte raad.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak van moord
Met de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet primair ten laste gelegde moord, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
4.4.2
Het oordeel over de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij op 26 december 2021 bij zijn vader, het slachtoffer, thuis was. Er ontstond volgens de verdachte een discussie, verdachte stapte op het slachtoffer af en gaf hem met twee vingers een tik op het hoofd. Verdachte verklaart dat het slachtoffer hem hierop in zijn vingers beet en dat verdachte terugbeet in de hand van het slachtoffer. Vervolgens viel verdachte voorover bovenop het slachtoffer, terwijl het slachtoffer in een stoel zat. Verdachte verklaart hierna een
black-outte hebben gehad. Als hij even later wakker wordt, is hij wazig in zijn hoofd, drinkt hij wat water en gaat naar bed. De volgende ochtend ziet hij pas dat zijn vader levenloos op de grond ligt.
In het sectierapport van 31 maart 2022 wordt geconcludeerd dat het overlijden van het slachtoffer kan worden verklaard door wurging en/of smoren. Daarnaast worden verwondingen vastgesteld, meer passend bij toegebracht geweld zoals geslagen of getrapt worden dan bij vallen of stoten. Ook heeft het slachtoffer verwondingen die mogelijk passen bij het afweren van krachtsinwerking. Uit het NFI rapport van 12 juli 2022 blijkt dat DNA waarvan het profiel matcht met dat van de verdachte is aangetroffen op beide zijden van de hals van de trui van het slachtoffer.
Op grond van het bovenstaande, in samenhang bezien en in combinatie met de vaststelling dat verdachte alleen met het slachtoffer in de woning was en het slachtoffer in die woning is aangetroffen, stelt de rechtbank vast dat de verdachte het slachtoffer van het leven heeft beroofd door hem te smoren en/of te wurgen.
De volgende vraag is of de verdachte opzet heeft gehad op het plegen van dit feit.
Uit het Pro Justitia rapport van 20 mei 2022 blijkt dat bij verdachte een psychotische stoornis in de vorm van schizofrenie gecompliceerd met katatone verschijnselen is vastgesteld. Deze stoornis was aanwezig voorafgaand, tijdens en na de tenlastegelegde periode. Er was sprake van ernstige oordeels- en kritiekstoornissen vanwege een ernstig floride psychotisch toestandsbeeld met katatone kenmerken, waarbij verdachte zeer waarschijnlijk, volledig gehandeld heeft vanuit psychotische belevingen. Verdachte werd volledig in beslag genomen door zijn psychotische belevingen en er was geen sprake meer van vrije wil. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde niet aan verdachte toe te rekenen.
De raadsvrouw heeft betoogd dat er geen sprake was van opzet omdat verdachte van ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan verstoken was tijdens het tenlastegelegde.
De rechtbank stelt voorop dat een ernstige psychische stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van opzet in de weg kan staan indien bij de verdachte ten tijde van zijn of haar handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn of haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2009:BD2775).
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 27 december 2021 112 heeft gebeld. Tijdens dit gesprek heeft hij verklaard dat hij zijn vader om het leven heeft gebracht door hem te wurgen, met zijn eigen lichaamskracht. Uit de verklaring van de psychiater ter zitting blijkt dat het mogelijk is dat verdachte direct na het feit nog herinnering had aan hetgeen zich die nacht had afgespeeld, maar dat hij dit zich later niet meer kan herinneren. Een mogelijke verklaring hiervoor is zelfbescherming van het brein tegen de zeer traumatische ervaring. De rechtbank hecht waarde aan de uitlatingen die verdachte op 27 december 2021 in het 112-gesprek heeft gedaan, omdat verdachte toen kennelijk nog wist wat er die nacht was gebeurd. Bovendien verklaart verdachte ter zitting dat hij een discussie met zijn vader had in de nacht van 26 op 27 december 2021, dat hij het slachtoffer een tik heeft gegeven en dat er is gevochten. De rechtbank kan aan de hand van de verklaringen van getuige [getuige] en het 112-gesprek van het slachtoffer zelf op 25 december 2021 vaststellen dat het slachtoffer bang was voor verdachte en dat verdachte agressief was. Het slachtoffer heeft tegen getuige [getuige] gezegd dat de verdachte hem wilde doden. Verdachte verklaart bovendien zelf dat zijn vader bang voor hem was en om die reden de politie heeft gebeld op 25 december 2021. De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat de verdachte zich ten tijde van het ten laste gelegde in ieder geval in enige mate bewust was van zijn handelen. De rechtbank is daarom van oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het feit niet ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Het verweer van de raadsvrouw wordt daarom verworpen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 26 december 2021 tot en met 27 december 2021 te Amsterdam [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer]
- te wurgen, door de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen, dicht te drukken en dichtgedrukt te houden en/of
- te smoren, door samendrukkend geweld op de neus en de mond van die [slachtoffer] toe te passen,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Bij het beantwoorden van de vraag of de verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde heeft de rechtbank in acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 20 mei 2022. Hierin overweegt de psychiater M.M. Sprock:

Voorafgaand, tijdens en na het tenlastegelegde is er sprake geweest van een floride psychotisch toestandsbeeld passend bij schizofrenie met katatone verschijnselen.
(…)
Geconcludeerd kan worden dat er sprake is geweest van ernstige oordeels- en kritiekstoornissen vanwege een ernstig floride psychotische toestandsbeeld met katatone kenmerken waarbij betrokkene, zeer waarschijnlijk, volledig gehandeld heeft vanuit psychotische belevingen. Hoewel het delictscenario niet helemaal helder is, kan er retrospectief geconcludeerd worden dat er sprake is geweest van ernstige denkstoornissen en gedesorganiseerd gedrag waarbij primitieve reflexen zoals grommen, schreeuwen aanwezig waren wat wijst op een zeer ernstig psychotisch beeld. Hierdoor kan aangenomen worden dat betrokkene volledig in beslag werd genomen door zijn psychotische belevingen en was er geen sprake meer van een vrije wil. Derhalve wordt geadviseerd het tenlastegelegde niet aan betrokkene toe te rekenen.”
In het rapport van psycholoog F.S. van Huis van 19 mei 2022 wordt geconcludeerd:

Bij betrokkene is sprake van schizofrenie. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was dit ook zo. (…) Tegen de wijkverpleegkundige en politie gaf betrokkene vlak na het tenlastegelegde aan
dat hij met zijn vader had gevochten en dat hij zijn vader had gewurgd. Dat hij zich dit niet
herinnert, kan zowel vanuit desorganisatie verklaard worden als vanuit een (bewuste dan wel
onbewuste) vorm van zelfbescherming tegen deze traumatische herinneringen. Ondanks dit
gat in betrokkenes geheugen is het beeld dat naar voren komt duidelijk: betrokkene was ten
tijde van het ten laste gelegde ernstig verward door wanen, hallucinaties en desorganisatie.
Ook na het ten laste gelegde was nog lange tijd sprake van een floride psychotisch beeld. De
aanwezige psychopathologie heeft zijn denken en handelen ten tijde van het ten laste gelegde
volledig gestuurd. Zodoende wordt geadviseerd om hem de ten laste gelegde feiten, indien be-
wezen, niet toe te rekenen.”
Uit de rapportages komt naar voren dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde leed aan een psychose. Deze stoornis heeft het denken en handelen van verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde volledig bepaald. De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat de rapportages op deugdelijke wijze tot stand zijn gekomen. Zij kan zich verenigen met de overwegingen en de conclusies van de deskundigen en maakt deze tot de hare. Het bewezen geachte feit kan verdachte wegens ziekelijke stoornis dus niet worden toegerekend. Verdachte is niet strafbaar en de rechtbank zal de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.Oplegging van een maatregel

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden wordt opgelegd, met de voorwaarden zoals in het reclasseringsrapport omschreven en dat deze dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank, indien zij tot een bewezenverklaring komt, het advies van de psycholoog en de psychiater te volgen en aan de verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag van zijn vader. Hoewel het slachtoffer bang was voor zijn zoon, bood hij hem toch onderdak. In de eigen woning van het slachtoffer is dit hem fataal geworden. Verdachte heeft zijn vader het meest fundamentele recht ontnomen waarover een mens beschikt, te weten het recht op leven. Hiermee heeft de verdachte de andere kinderen van het slachtoffer, zijn broers en zussen, en andere nabestaanden onherstelbaar en groot leed aangedaan. Namens de kinderen van het slachtoffer is dit ter terechtzitting in hun de slachtofferverklaringen treffend verwoord.
Persoon van verdachte
In het Pro Justitia rapport van 20 mei 2022 concludeert de psychiater M.M. Sprock:
“Alsook dient niet alleen de opname in een forensische kliniek plaats te vinden, maar is forensisch denken ook van belang bij de resocialisatie om risico’s goed in te kunnen schatten. De ernst van het feit alsmede de ernst van de stoornis geven namelijk aanleiding tot een forensische aanpak. Derhalve wordt een terbeschikkingstelling geadviseerd. Ingeschat wordt dat een terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden voldoende waarborg zal bieden om betrokkene adequaat klinisch te behandelen alsmede vanuit de kliniek te resocialiseren. Hoewel zijn ziektebesef groeiende is, en inzicht beperkt is, is de indruk dat betrokkene zich zal committeren aan voorwaarden zoals medicatie inname, volgen van behandeling (psycho-educatie, psychotherapie), het betrekken van zijn steunsysteem, openheid geven over zijn financiën, en meewerken aan dagbesteding. Betrokkene is gevoelig voor autoriteit en er zijn geen aanwijzingen voor antisociale persoonlijkheidskenmerken die de samenwerking eventueel zouden kunnen beïnvloeden in negatieve zin. Een tbs met voorwaarden wordt als voldoende kader ingeschat om de recidiverisico’s goed te monitoren en te beperken.”
Psycholoog F.S. van Huis overweegt:
“Het feit dat betrokkene, zeker gedurende het laatste contact, aangeeft overal aan te willen meewerken, gemotiveerd te zijn voor medicatiegebruik en dat er sprake is van een beginnend ziektebesef, maakt dat een TBS met voorwaarden naar mening van onderzoeker voldoende mogelijkheden geeft om betrokkene effectief te behandelen en voldoende waarborgen biedt voor de maatschappelijke veiligheid.”
Volgens de psychiater en de psycholoog is langdurige medicamenteuze behandeling binnen een forensisch kader noodzakelijk. Volgens beiden is TBS met voorwaarden het meest passende kader om de verdachte effectief te behandelen. Een zorgmachtiging wordt niet opportuun geacht. De psychiater en de psycholoog achten het niet noodzakelijk TBS met dwang op te leggen. De verdachte heeft zich bereid verklaard mee te werken aan TBS met voorwaarden.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het advies van de reclassering van 10 augustus 2022, waarin het kader van TBS met voorwaarden haalbaar wordt geacht. Een intensieve behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden wordt een geschikt middel geacht om de kans op recidive te verkleinen.
Op grond van de rapportages en de behandeling ter terechtzitting is de rechtbank overtuigd geraakt van de noodzaak dat de verdachte een langdurige bij de stoornis passende behandeling en begeleiding met medicatie moet krijgen om het recidiverisico voldoende in te perken. De rechtbank vindt het noodzakelijk dat deze behandeling in een forensisch kader zal plaatsvinden nu een civielrechtelijk kader hiervoor onvoldoende mogelijkheden biedt en de psychiater het forensisch kader ook noodzakelijk acht. De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van TBS. Het bewezen verklaarde feit is een misdrijf waarop de wet een gevangenisstraf van vier jaren of meer stelt, te weten doodslag. Om deze reden en vanwege de veiligheid van anderen dient verdachte ter beschikking gesteld te worden. De rechtbank heeft onder 7 reeds geoordeeld dat ten tijde van dit feit bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan aan de verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. De rechtbank zal het advies van de deskundigen volgen en geen TBS met dwangverpleging opleggen. De externe druk van een TBS met dwangverpleging blijft als stok achter de deur in beeld, zodat alsnog een bevel tot dwangverpleging kan volgen indien verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt. De rechtbank zal aan de TBS-maatregel de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden.
Niet gemaximeerde TBS
De maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat, in het geval alsnog een bevel tot verpleging van overheidswege wordt gegeven, de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot vier jaar.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, indien hij niet zo snel mogelijk aan zijn behandeling kan beginnen. Daarom zal de rechtbank in overeenstemming met artikel 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen: zie beslaglijst (bijlage II).
De rechtbank bepaalt dat de voorwerpen met nummers 3 (shirt) en 4 (jas) kunnen worden teruggegeven aan verdachte en de overige voorwerpen dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

10.Vorderingen van de benadeelde partijen

De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vorderingen voor zover gevraagd geheel toe te wijzen.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de bepleite vrijspraak.
10.1
De vordering van benadeelde partij [zoon 1]
is een zoon van het slachtoffer. De benadeelde partij vordert € 17.500,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de benadeelde partij € 1500,- aan toekomstige materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade gevorderd, met het verzoek de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in deze schadeposten, met het oog op een eventueel hoger beroep.
Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk voor naasten van een door misdrijf overleden slachtoffer een schadevergoeding te vorderen in het strafproces. In artikel 6:108 lid 4 BW staan de personen genoemd die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld.
Vaststaat dat de benadeelde partij, zoon van het overleden slachtoffer, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade, conform het Besluit vergoeding affectieschade, op € 17.500,-. De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro). De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag telkens vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 december 2021.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige, zoals verzocht, niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
10.2
De vordering van benadeelde partij [zoon 2]
is een zoon van het slachtoffer. De benadeelde partij vordert € 17.500,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de benadeelde partij € 1500,- aan toekomstige materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade gevorderd, met het verzoek de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in deze schadeposten, met het oog op een eventueel hoger beroep.
Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk voor naasten van een door misdrijf overleden slachtoffer een schadevergoeding te vorderen in het strafproces. In artikel 6:108 lid 4 BW staan de personen genoemd die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld.
Vaststaat dat de benadeelde partij, zoon van het overleden slachtoffer, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade, conform het Besluit vergoeding affectieschade, op € 17.500,-. De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro). De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag telkens vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 december 2021.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige, zoals verzocht, niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
10.3
De vordering van benadeelde partij [zoon 3]
is een zoon van het slachtoffer. De benadeelde partij vordert € 17.500,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de benadeelde partij € 1500,- aan toekomstige materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade gevorderd, met het verzoek de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in deze schadeposten, met het oog op een eventueel hoger beroep.
Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk voor naasten van een door misdrijf overleden slachtoffer een schadevergoeding te vorderen in het strafproces. In artikel 6:108 lid 4 BW staan de personen genoemd die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld.
Vaststaat dat de benadeelde partij, zoon van het overleden slachtoffer, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade, conform het Besluit vergoeding affectieschade, op € 17.500,-. De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro). De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag telkens vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 december 2021.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige, zoals verzocht, niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
10.4
De vordering van benadeelde partij [dochter 1]
is een dochter van het slachtoffer. De benadeelde partij vordert € 17.500,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de benadeelde partij € 1500,- aan toekomstige materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade gevorderd, met het verzoek de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in deze schadeposten, met het oog op een eventueel hoger beroep.
De benadeelde partij heeft daarnaast € 3493,93 aan materiële schade gevorderd, bestaande uit overlijdensschade, zijnde kosten die zijn gemaakt voor de uitvaart en daarmee verband houdende kosten. De raadsman van de benadeelde partij heeft ter zitting toegelicht dat het te vorderen bedrag
€ 2760,93 moet zijn. De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat deze post onvoldoende onderbouwd is en heeft verzocht deze post in het geheel af te wijzen.
Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk voor naasten van een door misdrijf overleden slachtoffer een schadevergoeding te vorderen in het strafproces. In artikel 6:108 lid 4 BW staan de personen genoemd die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld.
Vaststaat dat de benadeelde partij, dochter van het overleden slachtoffer, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade, conform het Besluit vergoeding affectieschade, op € 17.500,-.
De rechtbank vindt de post overlijdensschade voldoende onderbouwd en zal deze geheel toewijzen, te weten een bedrag van € 2760,93.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 20.260,93,- (twintigduizend tweehonderdzestig euro en drieënnegentig cent). De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag telkens vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 december 2021.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige, zoals verzocht, niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
10.5
De vordering van benadeelde partij [dochter 2]
is een dochter van het slachtoffer. De benadeelde partij vordert € 17.500,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de benadeelde partij € 1500,- aan toekomstige materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade gevorderd, met het verzoek de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in deze schadeposten, met het oog op een eventueel hoger beroep.
De benadeelde partij heeft daarnaast € 1226,75 aan materiële schade gevorderd, bestaande uit overlijdensschade, zijnde kosten die zijn gemaakt voor de uitvaart en daarmee verband houdende kosten. De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat deze post onvoldoende onderbouwd is en heeft verzocht deze post in het geheel af te wijzen.
Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk voor naasten van een door misdrijf overleden slachtoffer een schadevergoeding te vorderen in het strafproces. In artikel 6:108 lid 4 BW staan de personen genoemd die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld.
Vaststaat dat de benadeelde partij, dochter van het overleden slachtoffer, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade, conform het Besluit vergoeding affectieschade, op € 17.500,-.
De rechtbank vindt de post overlijdensschade voldoende onderbouwd en zal deze geheel toewijzen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 18.726,75,- (achttienduizend zevenhonderdzesentwintig euro en vijfenzeventig cent). De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag telkens vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 december 2021.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige, zoals verzocht, niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
10.6
De vordering van benadeelde partij [zoon 4]
is een zoon van het slachtoffer. De benadeelde partij vordert € 17.500,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de benadeelde partij € 1500,- aan toekomstige materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade gevorderd, met het verzoek de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in deze schadeposten, met het oog op een eventueel hoger beroep.
Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk voor naasten van een door misdrijf overleden slachtoffer een schadevergoeding te vorderen in het strafproces. In artikel 6:108 lid 4 BW staan de personen genoemd die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld.
Vaststaat dat de benadeelde partij, zoon van het overleden slachtoffer, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade, conform het Besluit vergoeding affectieschade, op € 17.500,-. De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro). De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag telkens vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 december 2021.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige, zoals verzocht, niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
10.7
De vordering van benadeelde partij [dochter 3]
is een dochter van het slachtoffer. De benadeelde partij vordert € 17.500,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de benadeelde partij € 1500,- aan toekomstige materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade gevorderd, met het verzoek de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in deze schadeposten, met het oog op een eventueel hoger beroep.
Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk voor naasten van een door misdrijf overleden slachtoffer een schadevergoeding te vorderen in het strafproces. In artikel 6:108 lid 4 BW staan de personen genoemd die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld.
Vaststaat dat de benadeelde partij, dochter van het overleden slachtoffer, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade, conform het Besluit vergoeding affectieschade, op € 17.500,-. De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro). De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag telkens vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 december 2021.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige, zoals verzocht, niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
10.8
De vordering van benadeelde partij [dochter 4]
is een dochter van het slachtoffer. De benadeelde partij vordert € 17.500,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de benadeelde partij € 1500,- aan toekomstige materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade gevorderd, met het verzoek de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in deze schadeposten, met het oog op een eventueel hoger beroep.
De benadeelde partij heeft daarnaast € 1760,75 aan materiële schade gevorderd, bestaande uit overlijdensschade, zijnde kosten die zijn gemaakt voor de uitvaart en daarmee verband houdende kosten. De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat deze post onvoldoende onderbouwd is en heeft verzocht deze post in het geheel af te wijzen.
Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk voor naasten van een door misdrijf overleden slachtoffer een schadevergoeding te vorderen in het strafproces. In artikel 6:108 lid 4 BW staan de personen genoemd die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld.
Vaststaat dat de benadeelde partij, dochter van het overleden slachtoffer, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade, conform het Besluit vergoeding affectieschade, op € 17.500,-.
De rechtbank vindt de post overlijdensschade voldoende onderbouwd en zal deze geheel toewijzen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 19.260,75,- (negentienduizend tweehonderdzestig euro en vijfenzeventig cent). De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag telkens vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 december 2021.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige, zoals verzocht, niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38, 38a, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
  • Betrokkene maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
  • Betrokkene werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere
in:
o Betrokkene meldt zich op afspraken bij de reclassering of op een ander door de reclassering bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
o Betrokkene laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van betrokkene vast te stellen.
o Betrokkene houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan
aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om
betrokkene te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
o Betrokkene helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar
is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
o Betrokkene werkt mee aan huisbezoeken.
o Betrokkene geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of
behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
o Betrokkene vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de
reclassering.
o Betrokkene werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties
die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht.
o Als de reclassering dat nodig acht, werkt betrokkene mee aan een time-out in een
Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een soortgelijke instelling. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de
mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken
per jaar.
o Betrokkene begeeft zich niet zonder toestemming van de reclassering buiten het
Europese deel van de landsgrenzen van Nederland. Betrokkene overlegt hierover
vooraf met de reclassering.
- Veroordeelde wordt verplicht om zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven
indicatiestelling te laten opnemen en behandelen in FPK Inforsa of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van de Divisie Individuele Zaken van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven, zolang de reclassering dat in overleg met die instelling nodig acht.
  • Veroordeelde zal zijn medewerking verlenen aan een verblijf in het kader van een overbruggingsvoorziening welke door de DIZ van het ministerie van Justitie en Veiligheid wordt bepaald.
  • Veroordeelde neemt indien voorgeschreven door de behandelaars, medicatie in, zolang als zijn
behandelaars nodig achten.
- Veroordeelde werkt mee aan een ambulant behandeltraject aansluitend aan de klinische
fase. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
  • Veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat
inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering.
- Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg
met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- Veroordeelde werkt mee aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding
(indien nodig), waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht - en last.
  • Veroordeelde geeft openheid over zijn sociale netwerk en relaties.
  • Veroordeelde geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt indien door de reclassering
geïndiceerd, mee aan een schuldsaneringstraject.
- Veroordeelde onthoudt zich gedurende de looptijd van de tbs-maatregel van het gebruik van
harddrugs, softdrugs en alcohol. Betrokkene werkt mee aan urine-, en ademanalysecontroles
indien toezichthouder dergelijke controle geïndiceerd acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 38 lid 1 Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 38 lid 2 Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen:
De vordering van benadeelde partij [zoon 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [zoon 1] toe tot een bedrag van € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 december 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [zoon 1] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [zoon 1] aan de Staat van € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 december 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering van benadeelde partij [zoon 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [zoon 2] toe tot een bedrag van € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 december 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [zoon 2] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [zoon 2] aan de Staat van € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 december 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering van benadeelde partij [zoon 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [zoon 3] toe tot een bedrag van € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 december 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [zoon 3] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [zoon 3] aan de Staat van € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 december 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering van benadeelde partij [dochter 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [dochter 1] toe tot een bedrag van € 2760,93 (tweeduizend zevenhonderdzestig euro en drieënnegentig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 december 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [dochter 1] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [dochter 1] aan de Staat € 20.260,93,- (twintigduizend tweehonderdzestig euro en drieënnegentig cent ) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 december 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 136 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering van benadeelde partij [dochter 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [dochter 2] toe tot een bedrag van € 1226, 75 (duizend tweehonderdzesentwintig euro en vijfenzeventig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 december 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [dochter 2] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [dochter 2] aan de Staat € 18.726,75,- (achttienduizend zevenhonderdzesentwintig euro en vijfenzeventig cent ) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 december 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 128 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering van benadeelde partij [zoon 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [zoon 4] toe tot een bedrag van € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 december 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [zoon 4] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [zoon 4] aan de Staat van € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 december 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering van benadeelde partij [dochter 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [dochter 3] toe tot een bedrag van € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 december 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [dochter 3] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [dochter 3] aan de Staat van € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 december 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering van benadeelde partij [dochter 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [dochter 4] toe tot een bedrag van € 1760, 75 (duizend zevenhonderdzestig euro en vijfenzeventig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 december 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [dochter 4] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [dochter 4] aan de Staat € 19260,75,- (negentienduizend tweehonderdzestig euro en vijfenzeventig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 december 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 131 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
Voorwerp 3 en 4 op de beslaglijst (bijlage II).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
Voorwerpen 1,2,5, 6,7,8,9,10,11,12,13 en 14 op de beslaglijst (bijlage II).
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en M. Bakhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 september 2022.