ECLI:NL:RBAMS:2022:5383

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
13-115841-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben en binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben en binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne. De verdachte, geboren in 1971 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd op 8 mei 2022 in Tilburg aangehouden met 1,017 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen, ondanks de verdediging die aanvoerde dat de verdachte zich niet in het arrondissement Amsterdam bevond op het moment van aanhouding. De rechtbank oordeelde dat de inverzekeringstelling in Amsterdam als een begin van de vervolging kan worden gezien, waardoor de rechtbank Amsterdam relatief bevoegd was.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte opzettelijk 951 gram cocaïne heeft ingevoerd en voorhanden heeft gehad. De verdediging voerde aan dat er geen redelijk vermoeden van schuld was, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de verdenking. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking met anderen. De inbeslaggenomen goederen, waaronder geldbedragen en verdovende middelen, werden behandeld in de uitspraak, waarbij de rechtbank besloot de verdovende middelen te onttrekken aan het verkeer en de geldbedragen aan de verdachte terug te geven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-115841-22 (Promis)
Datum uitspraak: 16 augustus 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en zijn raadsman mr. P. Jeeninga naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1: het op 8 mei 2022 te Tilburg tezamen en in vereniging, althans alleen, binnen het grondgebied van Nederland brengen van 1,017 kilogram cocaïne;
Feit 2: het op 8 mei 2022 te Tilburg tezamen en in vereniging, althans alleen, voorhanden hebben van 1,017 kilogram cocaïne.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Bevoegdheid tot kennisneming van het tenlastegelegde

3.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich niet bevond in het arrondissement Amsterdam op het moment dat de vervolging tegen hem werd aangevangen en de rechtbank Amsterdam om die reden niet bevoegd is. De plaats van aanhouding, het verhoor en de inverzekeringstelling is volgens de verdediging geen grond voor de relatieve bevoegdheid. Verdachte is na de inverzekeringstelling overgebracht naar het Detentiecentrum Schiphol, waar hij middels een videoverbinding is voorgeleid aan de rechter-commissaris van de rechtbank Amsterdam. De raadsman heeft bepleit dat dit het moment is dat de vervolging is aangevangen en verdachte zich op dat moment dus niet in het arrondissement Amsterdam bevond. De rechtbank Amsterdam is ook niet bevoegd op grond van artikel 5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) omdat hij in Tilburg is aangehouden of op grond van artikel 6 lid 1 Sv, omdat er geen sprake is van deelneming aan hetzelfde strafbare feit als [naam] . Daarom is de verdediging van oordeel dat de rechtbank onbevoegd is.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank Amsterdam
bevoegd is op grond van artikel 2 lid 1 Sv, omdat de rechtbank binnen welk rechtsgebied de verdachte zich bevindt wanneer de vervolging wordt aangevangen, bevoegd is. In deze zaak is de rechtbank Amsterdam relatief bevoegd omdat de vordering tot inbewaringstelling in Amsterdam is gedaan en het bevel tot bewaring is afgegeven door de rechter-commissaris van de rechtbank Amsterdam.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling of de bevoegdheid van de rechtbank kan worden gebaseerd op het derde
aanknopingspunt dat artikel 2 Sv daarvoor aanreikt (‘die binnen welker rechtsgebied de verdachte zich bevindt’), gaat het erom waar de verdachte zich bevindt op het tijdstip waarop de vervolging tegen hem is begonnen. [1] Dit wetsartikel heeft niet tot doel de competentie van verschillende rechtbanken uit te sluiten, maar voorkomt vooral dat geen rechtbank bevoegd is. De rechtbank stelt vast dat verdachte op 8 mei 2022 is aangehouden in Tilburg. Vervolgens is verdachte door de hulpofficier van justitie in Amsterdam in verzekering gesteld. De rechtbank vindt dat de inverzekeringstelling – die in Amsterdam heeft plaatsgevonden - kan worden gezien als een begin van vervolging.
Over de inbewaringstelling die op 11 mei 2022 door de rechter-commissaris in Amsterdam is bevolen overweegt de rechtbank nog als volgt. Het verhoor van verdachte, naar aanleiding van de vordering tot inbewaringstelling, is door de rechter-commissaris via telehoren gedaan. Verdachte zat op dat moment nog in het detentiecentrum Schiphol, kennelijk omdat hij daar nog bolletjes moest “produceren”. Op grond van het geldende Besluit Videohoren, waarin extra verhoorfaciliteiten worden beschreven, moet dit verhoor en de daaropvolgende inbewaringstelling worden aangemerkt als binnen het arrondissement Amsterdam. Nu de rechtbank haar bevoegdheid afleidt uit artikel 2 Sv, is de vraag of er sprake is van deelneming of gelijktijdige vervolging met verdachte [naam] niet van belang. Daarbij merkt de rechtbank op dat verdachte is aangehouden naar aanleiding van een in Amsterdam lopend grootschalig drugsonderzoek met de naam [naam onderzoek] op bevoegdheid van een Amsterdamse officier van justitie. Het voorgaande brengt mee dat in dit geval de rechtbank Amsterdam bevoegd is tot kennisneming van de aan verdachte tenlastegelegde strafbare feiten, omdat de verdachte zich binnen het rechtsgebied van die rechtbank bevond ten tijde van de inverzekering- en inbewaringstelling.

4.Beoordeling

4.1
Sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv?
4.1.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs.
Hij vindt dat het binnentreden ter aanhouding en de daarop volgende aanhouding onrechtmatig was, omdat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld dat verdachte een strafbaar feit zou hebben begaan. Deze onherstelbare vormverzuimen hebben op grond van artikel 359a Sv tot gevolg dat het bewijs dat ziet op (het aantreffen van) de cocaïne dient te worden uitgesloten.
4.1.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er sprake was van een rechtmatige verdenking. In het onderzoek [naam onderzoek] verklaart getuige [getuige] dat verdachte [naam] rijk is geworden door het smokkelen van drugs. In het proces-verbaal van verdenking ten aanzien van [naam] is deze verklaring opgenomen. Daarnaast bevindt zich in het dossier een uitgeschreven telefoongesprek waaruit blijkt dat [naam] met een ander spreekt over het slikken van druiven. Vervolgens is gebleken dat [naam] een retourvlucht heeft geboekt van Parijs naar Frans-Guyana. Het is algemeen bekend dat dit een smokkelroute is. Dit is voldoende voor een redelijk vermoeden dat [naam] zich schuldig maakt of heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Uit de vluchtgegevens van de vlucht van [naam] blijkt dat er vijf personen, waaronder verdachte [verdachte] , op de betreffende vlucht bij [naam] zitten en op dezelfde data heen- en terugreizen. De officier van justitie vindt dat hieruit ook ten aanzien van [verdachte] een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. Daarnaast is verdachte op 26 maart 2022 gezien op Schiphol waarbij hij een bovengemiddelde interesse had voor passagiers uit bronlanden voor verdovende middelen. De officier van justitie merkt hierbij op dat ook als (nog) niet vaststaat dat een strafbaar feit plaatsvindt of heeft plaatsgevonden, sprake kan zijn van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Verder is het redelijk vermoeden van schuld getoetst door de rechter-commissaris in het kader van de bijzondere opsporingsbevoegdheden.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
In het proces-verbaal “Aanvraag bevel onderzoek telecommunicatie ex. Art 126m Sv” van 10 mei 2022 (zie BOB-dossier) staat het redelijk vermoeden van schuld tegen [verdachte] beschreven. Dit is voor de rechter commissaris voldoende geweest om machtigingen tot het inzetten van bijzondere opsporingsmiddelen te kunnen verstrekken.
Uit dat proces-verbaal blijkt onder meer dat in het onderzoek [naam onderzoek] naar de in- en uitvoer van verdovende middelen het vermoeden is ontstaan dat verdachten vanuit Nederland naar Orly in Parijs (Frankrijk) reizen om vervolgens een vlucht naar Cayenne in Frans-Guyana te nemen en daarna naar Suriname te reizen. Deze route staat bekend als een smokkelroute omdat de vlucht van Frans-Guyana naar Parijs als binnenlandse vlucht wordt gezien en daardoor de controles op het Europese vasteland minder streng zijn. Uit het onderzoek [naam onderzoek] is – op de door de officier van justitie uiteengezette gronden- richting verdachte [naam] de verdenking ontstaan dat hij zich schuldig zou maken aan de in- en/of uitvoer van verdovende middelen. Het onderzoek wijst uit dat verdachte [naam] een vlucht op 30 april 2022 naar Cayenne in Frans-Guyana heeft geboekt vanuit Parijs. De retourvlucht van Frans-Guyana naar Parijs was op 7 mei 2022. Naar aanleiding van deze korte reis van [naam] heeft de politie onderzoek gedaan naar andere Nederlanders die dezelfde route op dezelfde data zouden afleggen. Hieruit kwamen vijf andere Nederlanders naar voren, waarvan drie personen – waaronder [verdachte] – antecedenten hadden op grond van de Opiumwet. Gelet op de ongebruikelijke route naar Suriname, waarvan bekend is dat dit een smokkelroute kan zijn, de korte reisduur en de relatief hoge kosten en de antecedenten van [verdachte] , is de rechtbank van oordeel dat tegen [verdachte] voldoende verdenking is gerezen dat hij zich schuldig zou maken aan een strafbaar feit in het kader van de Opiumwet
De rechtbank vindt dat bovengenoemde feiten en omstandigheden voldoende zijn voor het kunnen aannemen van een redelijk vermoeden dat de verdachte zich had schuldig gemaakt aan een overtreding van de Opiumwet, zodat dit verweer van de raadsman moet worden verworpen.
4.2
Waardering van het bewijs
4.2.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten bewezen. Verdachte is in een afgesloten badkamer aangetroffen met bolletjes cocaïne. Na de aanhouding heeft [verdachte] nog meer bolletjes cocaïne geproduceerd. Uit de vluchtgegevens blijkt dat [verdachte] de cocaïne eerder die dag heeft ingevoerd naar Nederland. De officier van justitie vindt dat verdachte samen met de medeverdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Hij is samen met de medeverdachte via een omslachtige route naar Suriname gereisd en zij zijn samen aangetroffen op het woonadres van de medeverdachte. Daarbij hebben de verdachte en de medeverdachte een langdurige relatie en zijn zij eerder gezien op Schiphol waarbij zij uitzonderlijke interesse hadden in passagiers afkomstig uit bronlanden van verdovende middelen. Dit is voldoende om te spreken van medeplegen.
4.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, los van het hierboven genoemde formele verweer, geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat – gelet op de wettige bewijsmiddelen - verdachte 951 gram cocaïne Nederland heeft ingevoerd en voorhanden heeft gehad.
Vrijspraak medeplegen
Voor medeplegen is noodzakelijk dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen gericht op het voltooien van het delict.
Op basis van het procesdossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte het feit met een ander of anderen heeft gepleegd. Om die reden wordt verdachte partieel vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
Partieel vrijspraak 66 gram cocaïne
Uit het procesdossier volgt dat het gewicht van de aangetroffen cocaïne 951 gram was. Er is echter 1.017 kilogram tenlastegelegd. Om die reden gaat de rechtbank uit van het invoeren en voorhanden hebben van 951 gram aan cocaïne en spreekt vrij van het overige.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 8 mei 2022 te Tilburg, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal (te weten 951 gram) cocaïne;
Feit 2
op 8 mei 2022 te Tilburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal (te weten 951 gram) cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om – als aan verdachte een straf wordt opgelegd - rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte verkeert door zijn echtscheiding in financiële moeilijkheden. De raadsman stelt dat de eis van de officier van justitie te hoog is en hij verzoekt een lagere straf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer en het voorhanden hebben van 951 gram cocaïne. Gelet op de hoeveelheid moet de cocaïne bestemd zijn geweest voor de handel. Het voorhanden hebben van een dergelijke hoeveelheid drugs, kennelijk bestemd voor de handel in harddrugs, en in het verlengde daarvan het gebruik ervan, betekenen een bedreiging van de volksgezondheid, zorgen voor onrust in de samenleving en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit. In het licht van deze omstandigheden bezien, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden.
Persoon van verdachte
Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 27 juni 2022 is hij meerdere malen veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor het overtreden van de Opiumwet, te weten de invoer van verboden middelen. Verdachte heeft dit feit gepleegd tijdens de proeftijd van een veroordeling voor het overtreden van de Opiumwet, wederom de invoer van verdovende middelen. Deze veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren. Dit weegt de rechtbank ten nadele van de verdachte mee bij de strafoplegging.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 19 juli 2022, opgesteld door [reclasseringsmedewerker] , reclasseringswerker. Hieruit volgt dat verdachte niet openstaat voor hulpverlening. De reclassering ziet geen mogelijkheid om met interventies of toezicht risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Een voorwaardelijke straf wordt dan ook niet aanbevolen.
Strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk door rechtbanken voor dezelfde feiten ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf voor de bewezen verklaarde feiten gekeken naar deze oriëntatiepunten. Voor het in- en uitvoeren van harddrugs van tussen de 500 en 1000 gram, is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes tot acht maanden. Ook heeft verdachte 951 gram cocaïne voorhanden gehad, maar omdat er sprake is van een eendaadse samenloop tussen het invoeren van de cocaïne en het voorhanden hebben hiervan neemt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes tot acht maanden als uitgangspunt.
Gelet op de genoemde oriëntatiepunten en de recidive van verdachte acht de rechtbank een gevangenisstraf van tien maanden passend en geboden. Deze straf wijkt enigszins af van de eis van de officier van justitie. Dit komt omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van het medeplegen. Daarnaast heeft de officier van justitie bij haar strafeis aansluiting gezocht bij de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Deze vallen over het algemeen hoger uit dan de oriëntatiepunten van de rechtbank. Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van het voorarrest passend.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
  • een bedrag van € 345,- (G6184071);
  • een bedrag van € 20,- (G6184092);
  • 45 STK Verdovende middelen (G6184101);
  • 2 STK Kantoorbenodigdheden (G6184093).
9.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de inbeslaggenomen geldbedragen en de kantoorbenodigdheden samenhangen met de invoer van de verdovende middelen, en om die reden verbeurd moeten worden verklaard. Mocht de rechtbank hier niet in meegaan dan verzoekt de officier van justitie om de inbeslaggenomen geldbedragen als geldboete aan verdachte op te leggen. Ten aanzien van de verdovende middelen heeft de officier van justitie gevorderd deze te onttrekken aan het verkeer.
9.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat de geldbedragen niet in samenhang kunnen worden bezien met de invoer van verdovende middelen waardoor de geldbedragen niet in aanmerking komen voor verbeurdverklaring. De raadsman heeft verzocht de geldbedragen aan verdachte terug te geven.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat de inbeslaggenomen geldbedragen retour kunnen aan verdachte nu niet kan worden vastgesteld dat deze ten gevolge van het onder feit 1 en/of feit 2 ten laste gelegde zijn verkregen. De inbeslaggenomen kantoorbenodigdheden kunnen eveneens retour aan verdachte. De rechtbank ziet in deze beslissing geen aanleiding een geldboete op te leggen.
De verdovende middelen worden onttrokken aan het verkeer, nu het bewezen geachte met betrekking tot deze drugs is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemene belang.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 28 juni 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 15-181792-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 22 juli 2021 van de politierechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Badhoevedorp, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht en een proeftijd van 2 jaren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 3 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ook bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De raadsman heeft gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf moet worden afgewezen.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen
36b, 36c, 55 van het Wetboek van Strafrecht,
2, 10, 13a van de Opiumwet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
eendaadse samenloop van
1.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
2.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
tien maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
45 STK verdovende middelen met goednummer G6184092
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • een bedrag van € 345,- met goednummer G6184071;
  • een bedrag van € 20,- met goednummer G6184092;
  • 2 STK kantoorbenodigheden met goednummer G6184093.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis met parketnummer 15-181792-21 van 22 juli 2021 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf van 3 maanden. Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mr. A.J.R.M. Vermolen en mr. B.G.L. van der Aa rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek en mr. J.S.J.H. Spronk, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 augustus 2022.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[…]

Voetnoten

1.HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009: B14030