In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben en binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne. De verdachte, geboren in 1971 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd op 8 mei 2022 in Tilburg aangehouden met 1,017 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen, ondanks de verdediging die aanvoerde dat de verdachte zich niet in het arrondissement Amsterdam bevond op het moment van aanhouding. De rechtbank oordeelde dat de inverzekeringstelling in Amsterdam als een begin van de vervolging kan worden gezien, waardoor de rechtbank Amsterdam relatief bevoegd was.
De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte opzettelijk 951 gram cocaïne heeft ingevoerd en voorhanden heeft gehad. De verdediging voerde aan dat er geen redelijk vermoeden van schuld was, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de verdenking. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking met anderen. De inbeslaggenomen goederen, waaronder geldbedragen en verdovende middelen, werden behandeld in de uitspraak, waarbij de rechtbank besloot de verdovende middelen te onttrekken aan het verkeer en de geldbedragen aan de verdachte terug te geven.