ECLI:NL:RBAMS:2022:5355

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
C/13/712525 / HA ZA 22-53
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uithuisplaatsing van kinderen door jeugdzorginstelling

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit een vader en zijn minderjarige kinderen, schadevergoeding van de WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING (WSS) wegens onrechtmatig handelen bij de uithuisplaatsing van de kinderen. De kinderen waren eerder onder toezicht gesteld door de kinderrechter, en de WSS had op basis van zorgen over de opvoedsituatie en de veiligheid van de kinderen een verzoek tot uithuisplaatsing ingediend. De rechtbank oordeelde dat de WSS in redelijkheid kon concluderen dat de situatie van de kinderen ernstig was en dat uithuisplaatsing noodzakelijk was. De rechtbank stelde vast dat de WSS niet onrechtmatig had gehandeld door de kinderrechter om een machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken. De rechtbank oordeelde ook dat de wijze van uitvoering van de uithuisplaatsing niet onrechtmatig was, ondanks de aanwezigheid van de politie. De rechtbank wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 7 september 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/712525 / HA ZA 22-53
Vonnis van 7 september 2022
in de zaak van
1.
[eiser 1], tevens als wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige kinderen:
- [kind 1],
- [kind 2],
- [kind 3],
2.
[eiser 2],
allen wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. H. de Jong te Burgum,
tegen
de stichting
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. Bruidegom te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eisers] (afzonderlijk [eiser 1] , [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [eiser 2] ) en WSS worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 januari 2022 met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het tussenvonnis van 4 mei 2022, waarbij een mondelinge behandeling is gelast, en
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 14 juli 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] is getrouwd geweest met mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ), met wie hij vier kinderen heeft: [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [eiser 2] (hierna ook: de kinderen). Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden op 18 juli 2012.
2.2.
Op verzoek van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna: de kinderrechter) is de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) op 17 juni 2016 een onderzoek gestart naar de gezinssituatie van de kinderen. De Raad concludeert, voor zover relevant:

(…) Bij alle vier de kinderen lijkt sprake te zijn van een gespleten loyaliteit (kinderen kunnen niet openlijk loyaal zijn aan beide ouders en kiezen uiteindelijk voor één ouder, ten koste van de andere).(…)
Het gesloten gezinssysteem maakt dat er geen volledig zicht te krijgen is op hoe het werkelijk toe gaat qua met name opvoeding door vader, ook school bevestigt dit. Het feit dat dit moeilijk bespreekbaar is met vader, maakt dat het moeilijk te veranderen is. (…)
De Raad acht het van belang dat er meer zicht komt op de opvoedingssituatie bij vader en zijn pedagogische aanpak richting de kinderen, zodat, mocht dit inderdaad een aandachtspunt zijn, hier hulp op ingezet kan worden (en tevens bij moeder).
De bereidheid om hulp te accepteren in het gezin bij vader, is niet aanwezig op dit moment en hiermee zullen de zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen blijven bestaan (…) Een gezinsvoogd dient de ontwikkeling van de ontwikkeling van de kinderen te volgen en beslissingen te nemen die in hun belang zijn (…)
2.3.
Bij brief van 29 juli 2016 heeft de Raad de kinderrechter verzocht om de kinderen onder toezicht te stellen van WSS, omdat de kinderen volgens de Raad ernstig werden bedreigd in hun ontwikkeling: “
(…). De ernstig bedreigde ontwikkeling (…) is gelegen in de conflictueuze situatie tussen de ouders, waarin de kinderen geen contact met moeder hebben en haar volledig uit hun leven hebben verbannen en de nu al zichtbare invloed die dit heeft op de sociaal- emotionele en identiteitsontwikkeling. Tevens is het noodzakelijk dat er zicht komt op de veiligheid in de thuissituatie bij beide ouders (…)”.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 7 september 2016 de kinderen onder toezicht van WSS gesteld voor de duur van één jaar. Mevrouw [naam 2] en de heer
[naam 3] zijn als jeugdzorgwerkers van WSS bij het gezin betrokken geweest.
2.5.
Op 8 februari 2017 heeft Veilig Thuis WSS benaderd vanwege een anoniem gedane melding over de kinderen, waarbij zorgen zijn gemeld over hun ontwikkeling en opvoedsituatie.
2.6.
Op 24 februari 2017 heeft WSS een schriftelijke aanwijzing als bedoeld in artikel 1:263 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan [eiser 1] gestuurd. WSS heeft [eiser 1] aangegeven dat hij op respectvolle en niet bedreigende wijze moest samenwerken met de jeugdzorgwerker van WSS. Aanleiding hiervoor waren een aantal (telefoon)gesprekken tussen enerzijds [eiser 1] en anderzijds [naam 2] of [naam 3] , waarin [naam 2] en [naam 3] [eiser 1] als dreigend hebben ervaren.
2.7.
Op 28 februari 2017 was een mondelinge behandeling gepland over de omgang tussen [naam 1] en de kinderen, waar onder andere [eiser 1] , [naam 1] , [naam 3] en andere bij het gezin betrokken hulpverleners aanwezig waren. Volgens de aantekeningen van [naam 3] in het gezinsdossier heeft [eiser 1] zich bij deze ontmoeting bedreigend opgesteld tegenover [naam 1] en een aantal hulpverleners.
2.8.
Op dezelfde dag heeft een overleg plaatsgevonden tussen WSS en verschillende instanties, waaronder de politie en meerdere jeugdhulpinstellingen, waarbij deze instanties gezamenlijk hebben besloten om een spoedmachtiging uithuisplaatsing van de kinderen te verzoeken. Ook hebben zij besloten dat voortaan het Landelijke Expertise Team Jeugdbescherming (hierna: LET) de betrokken jeugdzorginstelling zou worden.
2.9.
Op 3 maart 2017 heeft de kinderrechter op verzoek van WSS een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor de duur van vier weken verleend. De kinderen zijn dezelfde dag van school gehaald door de politie. [eiser 2] is door politieagenten in uniform van school opgehaald. De kinderen hebben vervolgens allen op een andere plek verbleven.
2.10.
Op 22 maart 2017 heeft de kinderrechter op verzoek van LET de machtiging uithuisplaatsing verlengd tot 7 september 2017. De kinderrechter heeft, voor zover relevant, geoordeeld:
“(…) Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken, concludeert de kinderrechter dat de vader [
[eiser 1] , de rechtbank] zich gedurende de ondertoezichtstelling dusdanig heeft gedragen dat in ieder geval de gezinsvoogd [
van WSS, de rechtbank] zich door de vader bedreigd heeft gevoeld. Hierdoor was het voor de WSS niet mogelijk om de ondertoezichtstelling goed uit te voeren en zicht te krijgen op de kinderen en evenmin zicht te krijgen op de veiligheid van de kinderen. Mede gelet op het agressieve en dwingende gedrag van de vader zijn de zorgen van de WSS over de veiligheid van de kinderen toegenomen. De kinderrechter onderschrijft deze zorgen over de kinderen. De zorgen maken het noodzakelijk dat de kinderen uit huis geplaatst worden. Er zijn bovendien ernstige zorgen over het feit dat de kinderen al lange tijd geen contact hebben met de moeder en met name, omdat alle kinderen ieder voor zich stellig blijven in hun mening ook in de toekomst geen enkel contact meer met de moeder te willen hebben. Het is gedurende de ondertoezichtstelling de gezinsvoogd/hulpverlening niet gelukt om meer zicht te krijgen op de opvoedingssituatie van de kinderen bij de vader en om in gesprek te gaan met hen. Het is daarom nog steeds onduidelijk of de kinderen vrij zijn om hun mening te geven over of zij wel of niet omgang met de moeder willen of dat zij hierin beïnvloed zijn door de vader. (…) Er zijn grote zorgen over het feit dat alle kinderen hun moeder categorisch afwijzen. De kinderrechter onderschrijft dan ook met het standpunt van het LET dat onderzoek naar de problematiek binnen het gezinssysteem waarin de kinderen opgroeien, moet plaatsvinden vanuit een neutrale plek. Hiervoor is tijd nodig. De kinderen hebben rust nodig en moeten kunnen stabiliseren, voordat onderzoek kan worden gedaan naar de (onderliggende) problematiek en naar wat het meest in hun belang is. Bovendien moeten de contacten vervolgens met beide ouders stapsgewijs kunnen worden opgebouwd, als dat in het belang is van de kinderen. (…). Uit voorgaande volgt dat de uithuisplaatsing van [kind 3] , [kind 2] [
, de rechtbank], [kind 1] [
, de rechtbank] en [eiser 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding (…).”
2.11.
Op 12 april 2017 heeft de kinderrechter op verzoek van LET een spoedmachtiging verleend tot het doen opnemen van [eiser 2] in een gesloten jeugdhulpaccommodatie voor de duur van vier weken. Deze machtiging is bij beschikking van 3 mei 2017 verlengd tot 7 september 2017.
2.12.
[eiser 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing (zie onder 2.10). Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, heeft bij beschikking van 23 mei 2017 de beschikking van de kinderrechter vernietigd. Het hof heeft daarbij, voor zover relevant, overwogen:
“(…) 5.7 Het hof stelt vast dat de zorgen over de fysieke veiligheid van de kinderen niet bevestigd zijn. Tijdens de eerste weken van de (spoed)uithuisplaatsing heeft er bij alle kinderen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. De kinderarts heeft - behalve één afwijking bij [kind 3] waarover twijfel bestaat en waarvoor foto’s zijn gemaakt - geen tekenen van uitwendig toegebracht letsel geconstateerd. De kinderen zelf hebben ook niets verklaard over eventuele fysieke mishandelingen. De zorgen over de fysieke veiligheid waren onder meer gebaseerd op een anonieme melding. Gelet op de bewoordingen van die melding valt niet uit te sluiten dat deze afkomstig is uit de kring van de moeder. Vanuit de buurt, school en sportclubs van de kinderen - de vader heeft in dat kader schriftelijke verklaringen ingebracht - worden deze zorgen niet bevestigd.
(…)
5.9
Met betrekking tot de zorg dat er geen zicht is op de situatie bij de vader en dat hij zich in het kader van de ondertoezichtstelling niet meewerkend heeft opgesteld, overweegt het hof als volgt. Het gedrag, de wijze van communiceren en de houding van de vader richting met name de GI [
WSS, de rechtbank], hebben er mede voor gezorgd dat de GI ernstig belemmerd is in haar werkzaamheden in het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Het hof acht het niet acceptabel dat de vader zich op een zodanige manier jegens de gezinsvoogd, maar ook anderen heeft opgesteld, dat zij zich bedreigd voelden. Ook heeft de vader niet juist gehandeld door de gezinsvoogd geen zicht te geven op zijn situatie en die van de kinderen. Daar staat tegenover dat het voorafgaande aan de uithuisplaatsing redelijk leek te gaan met de kinderen, geen sprake was van schoolverzuim, de kinderen naar diverse (sport)clubs gingen en de school geen grote zorgen signaleerde. In het voordeel van de vader spreekt dat hij goed heeft meegewerkt aan de intake van [eiser 2] bij de Woodbrookers [
de gesloten instelling waar [eiser 2] verbleef, de rechtbank]. Verder lijkt de benadering van de vader door medewerkers van het LET beter aan te sluiten bij wat de vader in de communicatie nodig heeft. De vader heeft desgevraagd ter zitting uitdrukkelijk toegezegd dat hij in het vervolg - dus eveneens bij eventuele thuisplaatsing van de kinderen - zal meewerken aan de onderzoeken die in het belang van de kinderen nodig zijn, ook als de moeder daarbij betrokken wordt. Aldus lijkt er een prille doorbraak te zijn in de relatie van de vader met de hulpverlening, zij het dat aan het onderlinge vertrouwen nog flink moet worden gewerkt. In dat kader geeft het hof de vader in overweging om iemand te vragen hem bij te staan in de communicatie met de GI, bijvoorbeeld zijn advocaat en./of een persoonlijk begeleider/maatschappelijk werker.
5.1
Voornoemde zorgen zijn naar het oordeel van het hof in het onderhavige geval onvoldoende om de zware maatregel van verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te rechtvaardigen, temeer nu tijdens de uithuisplaatsing, naar de GI in hoger beroep heeft verklaard, gewerkt dient te worden aan contactherstel tussen de kinderen en de moeder (en de vader), terwijl het nog maar de vraag is of de moeder in staat is tot een voor de kinderen positief contactherstel.
Naar het oordeel van het hof lijkt het aangewezen dat eerst alleen de moeder onderzocht wordt om te beoordelen of zij in staat is op een goede manier invulling te geven aan omgang met de kinderen. Nu een dergelijk onderzoek zich alleen op de moeder richt, is een uithuisplaatsing van de kinderen daarvoor naar het oordeel van het hof niet nodig en disproportioneel. (…)”
2.13.
De kinderen zijn per 23 mei 2017 weer thuisgeplaatst bij [eiser 1] .
2.14.
Bij beschikking van 23 augustus 2017 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd.
2.15.
Per 7 september 2018 is de ondertoezichtstelling beëindigd.
2.16.
[eiser 1] heeft bij beschikking van 24 september 2020 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, het eenhoofdig gezag over de kinderen gekregen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat WSS onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [eisers] bij haar besluit tot uithuisplaatsing van de kinderen en de wijze waarop WSS dit heeft gedaan,
II. WSS te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding aan [eisers] , op te maken bij staat, en
III. WSS veroordeelt in de (proces)kosten.
3.2.
De vorderingen van [eisers] zijn gebaseerd op de stelling dat WSS onrechtmatig heeft gehandeld tegenover het gezin, door bij het verzoek tot uithuisplaatsing van de kinderen moedwillig onjuiste, dan wel uit verband getrokken, informatie te verstrekken. [eisers] stelt ook dat WSS onzorgvuldig is omgegaan met de belangen van de kinderen, omdat WSS slechts door het moeizame contact met [eiser 1] heeft ingezet op een uithuisplaatsing. Volgens [eisers] bestond geen grond voor uithuisplaatsing, al helemaal niet voor het laten opnemen van [eiser 2] in een gesloten instelling. Daarnaast stelt [eisers] dat WSS onrechtmatig heeft gehandeld door de wijze waarop zij de kinderen uit huis heeft geplaatst, omdat WSS hierbij onnodig gebruik heeft gemaakt van de sterke arm. Een gewapend team is het huis binnengevallen toen [eiser 1] zich daar bevond en de kinderen zijn (zichtbaar) door de politie van school gehaald. Volgens [eisers] heeft het gezin met name psychische schade geleden, omdat de uithuisplaatsing een grote impact heeft gehad met (blijvende) negatieve gevolgen, terwijl het daarvóór goed ging.
3.3.
WSS betwist dat zij onrechtmatig tegenover [eisers] heeft gehandeld. Zij voert aan dat [eiser 1] het niet mogelijk maakte om de ondertoezichtstelling uit te voeren, waardoor zij niet kon weten of het goed ging met de kinderen, en daarmee geen andere mogelijkheid zag dan een machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken. WSS betoogt dat de vraag of zij onrechtmatig heeft gehandeld, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden die haar bekend waren ten tijde van haar verzoek tot uithuisplaatsing. Volgens WSS kon zij op dat moment bepaalde informatie niet kennen, omdat deze haar door het handelen van [eiser 1] pas bekend werd ná de uithuisplaatsing. Dat maakt volgens WSS dat zelfs als achteraf kan worden vastgesteld dat een uithuisplaatsing niet nodig was, dit niet tot aansprakelijkheid aan haar kant kan leiden. Ook betwist WSS dat zij de uithuisplaatsing op onrechtmatige wijze heeft uitgevoerd. WSS voert tot haar verweer aan dat zij de wijze van het ophalen van de kinderen heeft besloten in een groot overleg met politie en diverse andere instanties, en dat dat besluit gerechtvaardigd was op basis van de informatie waarover zij destijds beschikte.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak gaat over het beoordelen van het optreden van WSS in verband met
(i) haar verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van de kinderen, en
(ii) de wijze waarop WSS de kinderen uit huis heeft geplaatst.
4.2.
In elk geval staat vast dat de uithuisplaatsing van [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [eiser 2] , destijds allen minderjarig, diep heeft ingegrepen in het leven van [eisers]
In deze civielrechtelijke procedure is de kernvraag evenwel of vastgesteld kan worden dat WSS tegenover [eisers] onrechtmatig heeft gehandeld zoals bedoeld in artikel 6:162 BW, en zo ja, of WSS gehouden is tot het vergoeden van de door [eisers] gevorderde schade. Dat betekent dat de rechtbank moet kunnen vaststellen dat WSS een inbreuk heeft gemaakt op een recht van [eisers] , of heeft gehandeld in strijd met een wettelijke plicht of een zorgvuldigheidsnorm. Dat onrechtmatig handelen moet WSS kunnen worden toegerekend en schade hebben toegebracht aan [eisers]
Alleen als aan die vereisten is voldaan, kan worden vastgesteld dat WSS aansprakelijk is tegenover [eisers] , en zal de rechtbank (een deel van) de vorderingen van [eisers] kunnen toewijzen.
Aansprakelijk ten aanzien van verzoek tot uithuisplaatsing?
4.3.
De vraag of WSS onrechtmatig heeft gehandeld door de kinderrechter te verzoeken om de kinderen uit huis te plaatsen, moet worden beantwoord aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals die
op het moment van het verzoekbekend waren. De rechtbank moet daarom beoordelen of WSS met haar verzoek van 3 maart 2017 in redelijkheid de inschatting mocht maken dat er sprake was van een voor de kinderen zodanig ernstige situatie, dat het in hun belang zou zijn dat zij uit huis zouden worden geplaatst (artikel 1:265b lid 1 BW).
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat die vraag bevestigend kan worden beantwoord, en dus dat WSS haar verzoek ter beoordeling mocht voorleggen aan de kinderrechter. De rechtbank komt vanwege de volgende omstandigheden tot dat oordeel.
WSS is bij het gezin in beeld gekomen omdat de Raad naar aanleiding van een door haar verricht onderzoek in juli 2016 concludeerde dat meer zicht moest komen op de opvoedingssituatie bij [eiser 1] en zijn pedagogische aanpak richting de kinderen. De Raad heeft een ondertoezichtstelling geadviseerd omdat zij heeft vastgesteld dat [eiser 1] toen geen bereidheid toonde om hulp in het gezin te accepteren, terwijl dat wel noodzakelijk werd geacht voor de kinderen (zie onder 2.2 en 2.3). Uit het verzoek van WSS van 3 maart 2017 volgt dat WSS ondanks de ondertoezichtstelling sinds september 2016 geen grip kreeg op de gezinssituatie. Aan de hand daarvan kan worden vastgesteld dat WSS heeft verzocht om de kinderen uit huis te plaatsen omdat WSS niet wist of het goed ging met de kinderen en zich daardoor zorgen maakte over de (ontwikkeling van de) kinderen. WSS heeft daarbij aangegeven dat die situatie is ontstaan door de onwerkbare houding van [eiser 1] . Maar dit heeft niet tot gevolg dat vastgesteld kan worden dat WSS geen klik had met [eiser 1] en WSS zich dáárdoor tot de kinderrechter heeft gewend, zoals [eisers] stelt. De inhoud van het verzoek van WSS vindt daarnaast steun in meerdere aantekeningen van [naam 2] en [naam 3] die gedurende een periode van bijna zes maanden een dossier hebben opgebouwd (producties D, G en J bij conclusie van antwoord), de brief van WSS aan de Raad van 8 februari 2017 waarin WSS de Raad informeert over de ontwikkelingen binnen het gezin (productie E bij conclusie van antwoord) en de schriftelijke aanwijzing van WSS aan [eiser 1] van 24 februari 2017 (zie onder 2.6).
Uit de beschikking van 22 maart 2017 volgt dat de kinderrechter de zorgen van WSS van 3 maart 2017 deelde (zie onder 2.10). Die uitspraak ging om de vraag of de uithuisplaatsing moest worden verlengd en is dus van latere datum dan het verzoek tot spoedmachtiging uithuisplaatsing, maar de kinderrechter heeft op basis van de toen overgelegde stukken en wat door partijen op zitting is gezegd, vastgesteld dat WSS door de houding van [eiser 1] vanaf het begin de ondertoezichtstelling niet goed kon uitvoeren en geen zicht kon krijgen op de (veiligheid van de) kinderen. Ook heeft de kinderrechter geoordeeld dat een uithuisplaatsing noodzakelijk was vanwege bepaalde uitlatingen en houdingen van de kinderen. Overigens is het verzoek om de uithuisplaatsing te verlengen afkomstig van LET, niet van WSS (zie onder 2.10). Dat betekent dat kan worden vastgesteld dat de kinderrechter zijn oordeel heeft gebaseerd op andere omstandigheden dan alleen wat WSS heeft aangevoerd, maar dat die omstandigheden wel corresponderen met wat WSS naar voren heeft gebracht tijdens haar verzoek van 3 maart 2017. De rechtbank volgt [eisers] dan ook niet in zijn standpunt dat WSS (in de persoon van [naam 3] ) bij haar verzoek tot de uithuisplaatsing moedwillig onjuiste en/of uit verband getrokken informatie heeft verstrekt aan de kinderrechter. Ook heeft [eisers] , gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, onvoldoende gesteld dat WSS haar verzoek voornamelijk heeft gebaseerd op de anoniem gedane melding vanuit Veilig Thuis (zie onder 2.5).
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, heeft de uitspraak van de kinderrechter van 22 maart 2017 weliswaar vernietigd, maar ook het hof heeft vastgesteld dat [eiser 1] WSS ernstig heeft belemmerd in haar werkzaamheden in het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, en dat [eiser 1] niet juist heeft gehandeld door WSS geen zicht te geven op zijn thuissituatie en die van de kinderen (zie onder 2.12).
De rechtbank stelt dan ook vast dat WSS in redelijkheid op 3 maart 2017 ervoor mocht kiezen beschermingsmaatregelen te vragen aan de kinderrechter.
4.5.
Daarbij wordt meegewogen dat het verzoek van WSS betrekking had op het nemen van een maatregel met een voorlopig karakter (uithuisplaatsing voor vier weken) voor verder onderzoek op een definitieve beslissing over de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de kinderen. Een maatregel van een dergelijke korte duur strekt er onder andere toe om meer duidelijkheid te krijgen over de feitelijke situatie. Verder onderzoek was nodig, omdat op het moment van het indienen van het verzoek WSS nog geen (volledige) duidelijkheid had over de ernst van de situatie van de kinderen, in het bijzonder wat betreft hun afwijzing destijds naar hun moeder toe, de gezinssituatie en de rol van [eiser 1] in dat alles (zie onder 2.2 en 2.5). Verder is van belang dat op WSS als gecertificeerde instelling een algemene zorgplicht rust, die meebrengt dat zij soms preventief maatregelen moet nemen om de verwezenlijking van dreigend gevaar voor kinderen te voorkomen. [1]
4.6.
Anders dan [eisers] meent, maakt de uitspraak van het hof van 23 mei 2017 – waarin het hof de uithuisplaatsing van de kinderen heeft beëindigd – het oordeel van de rechtbank niet anders.
Allereerst volgt uit de uitspraak van het hof niet dat WSS op het moment van het indienen van het verzoek en de behandeling daarvan door de kinderrechter, geen of niet langer voldoende aanleiding had om zich ernstige zorgen te maken over de situatie van de kinderen. Het hof heeft namelijk aan zijn oordeel omstandigheden ten grondslag gelegd die zich hebben voorgedaan ná het verzoek van WSS tot het uit huis plaatsen van de kinderen. Het handelen van WSS moet worden beoordeeld op het moment van het indienen van het verzoek tot uithuisplaatsing, niet met de wetenschap achteraf (zie rechtsoverweging 4.3).
Aan de hand van de processtukken kan worden vastgesteld dat pas na 3 maart 2017 bij de kinderen een topteenonderzoek is uitgevoerd waarbij geen tekenen van uitwending toegebracht letsel zijn geconstateerd en waarbij de kinderen ook zelf niets over fysieke mishandeling hebben verklaard (zie onder 2.12). Ook heeft het hof meegewogen dat [eiser 1] goed heeft meegewerkt aan de intake van [eiser 2] bij Woodbrookers, dat de communicatie met LET goed verliep sinds LET het gezinsdossier had overgenomen (zie onder 2.8) en dat [eiser 1] had toegezegd te zullen meewerken aan verdere onderzoeken die in het belang van de kinderen zouden worden geacht (zie onder 2.12). Niet gesteld of gebleken is dat de omstandigheden die het hof heeft meegewogen voor WSS al voorzienbaar waren op het moment van haar verzoek op 3 maart 2017.
Daarnaast geldt dat het toetsingskader in deze procedure een andere is dan het hof heeft gehanteerd in zijn beschikking van 23 mei 2017. Het hof heeft beoordeeld of de kinderrechter terecht de uithuisplaatsing van de kinderen heeft verlengd, terwijl het in deze procedure gaat om de vraag of WSS onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eisers] (zie rechtsoverweging 4.2).
4.7.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat WSS niet onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eisers] door op 3 maart 2017 de kinderrechter te verzoeken om de kinderen uit huis te laten plaatsen.
Aansprakelijk ten aanzien van wijze van uitvoering?
4.8.
Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of WSS onrechtmatig heeft gehandeld tegenover het gezin door de wijze waarop WSS de kinderen uit huis heeft geplaatst.
4.9.
[eisers] stelt dat WSS onrechtmatig heeft gehandeld tegenover het gezin, door de kinderen met aanwezigheid van de politie en WSS van school te halen en met een gewapend team zijn huis binnen te vallen. [eisers] stelt dat het gehele dorp hierdoor van hun situatie op de hoogte is gesteld, waardoor hun reputatie is geruïneerd. De daardoor ontstane schade bestaat volgens [eisers] voornamelijk uit psychisch leed, omdat deze gebeurtenissen als traumatisch zijn ervaren. Ook hebben de kinderen, met name [eiser 2] , aantoonbare vertraging op school opgelopen.
4.10.
De rechtbank oordeelt als volgt. WSS heeft onderbouwd aangevoerd waarom zij ervoor heeft gekozen om de kinderen uit huis te plaatsen op een moment dat [eiser 1] er niet bij zou zijn en onder begeleiding van de politie. Volgens WSS heeft [eiser 1] zich in de weken vóór de uithuisplaatsing dreigend opgesteld naar onder andere WSS, waardoor [eiser 1] onberekenbaar overkwam. Die verklaring vindt steun in de schriftelijke aanwijzing die [eiser 1] op 24 februari 2017 heeft ontvangen en het dossier dat WSS gedurende een half jaar vóór de uithuisplaatsing heeft opgebouwd (zie onder 2.6).
Daarnaast heeft WSS onbetwist aangevoerd dat zij tijdens een groot overleg met meerdere instanties (waaronder de politie, zie onder 2.8), heeft besloten dat zij de kinderen het beste op die wijze uit huis kon plaatsen. WSS heeft daarbij aangegeven dat is besloten om [eiser 2] met zichtbare aanwezigheid van de politie op te halen, omdat [eiser 2] steeds had laten weten hetzelfde te denken als [eiser 1] over de ondertoezichtstelling en het contact met zijn moeder, waardoor WSS een grote kans zag dat [eiser 2] zich zou verzetten tegen de uithuisplaatsing. Gezien die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat WSS niet onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser 2] door hem op die manier van school te halen. Dat achteraf gezien kan worden vastgesteld dat het anders had gekund, kan – zoals WSS terecht aanvoert – niet tot een ander oordeel leiden. Het toetsingskader is namelijk of kan worden vastgesteld dat WSS op
dat momentin redelijkheid de inschatting had mogen maken zoals zij heeft gedaan (zie rechtsoverweging 4.3).
Dat [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] in vol ornaat door de politie en de gezinsvoogd uit huis zijn geplaatst, zoals [eisers] stelt, kan tegenover de gemotiveerde betwisting van WSS niet worden vastgesteld. Ook uit de brief van 12 november 2020 van de basisschool waar [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] destijds zijn opgehaald – die [eisers] als productie 10 bij dagvaarding heeft ingediend – volgt dat het ophalen rustig is verlopen.
De rechtbank kan zich voorstellen dat, ondanks het rustige verloop hiervan, omstanders/andere mensen in het dorp waar [eisers] woont doorhadden dat er iets gaande was, waardoor deze gebeurtenis een nog grotere impact heeft gehad op het gezin. Die omstandigheid maakt echter niet dat in de gegeven omstandigheden kan worden vastgesteld dat WSS onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eisers] of één van de gezinsleden (zie rechtsoverweging 4.2).
conclusie
4.11.
Niet is komen vast te staan dat WSS onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eisers] De rechtbank komt daarmee niet toe aan de vraag of WSS gehouden is tot het vergoeden van de door [eisers] gevorderde schade. De vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen.
(proces)kosten
4.12.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van WSS worden begroot op:
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.802,00
4.13.
De nakosten zijn toewijsbaar en worden begroot op de wijze als vermeld onder de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van WSS tot op heden begroot op € 1.802,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van Eekeren, rechter, bijgestaan door mr. R. Hafith, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022.

Voetnoten

1.EHRM, 30 september 2008, nr. 38000(1)/05, NJB 2008, 1974.