Op 10 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 8 oktober 2020, waarbij de verdachte tijdens een verkeersruzie het slachtoffer, [aangever], tegen het hoofd heeft geslagen. Dit leidde tot ernstig letsel, waaronder blijvend hersenletsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het slachtoffer was op de fiets en de verdachte in de auto. Na een woordenwisseling stapte de verdachte uit de auto en sloeg het slachtoffer, wat leidde tot een val en ernstig letsel. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het forensisch-geneeskundig rapport in overweging genomen, waaruit bleek dat de klap hard was en het letsel ernstig. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, gezien de kwetsbaarheid van het hoofd en de gevolgen van een klap op dat lichaamsdeel.
Naast de strafoplegging heeft de rechtbank ook de vordering van de benadeelde partij behandeld. De benadeelde partij vorderde schadevergoeding voor materiële en immateriële schade, die deels werd toegewezen. De rechtbank heeft de vordering tot vergoeding van immateriële schade vastgesteld op € 75.000,00 en de materiële schade op € 2.264,26. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten behoeve van de benadeelde partij, ter waarde van € 77.264,26, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.