ECLI:NL:RBAMS:2022:534

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
13/258440-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling na verkeersruzie met blijvend hersenletsel als gevolg

Op 10 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 8 oktober 2020, waarbij de verdachte tijdens een verkeersruzie het slachtoffer, [aangever], tegen het hoofd heeft geslagen. Dit leidde tot ernstig letsel, waaronder blijvend hersenletsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het slachtoffer was op de fiets en de verdachte in de auto. Na een woordenwisseling stapte de verdachte uit de auto en sloeg het slachtoffer, wat leidde tot een val en ernstig letsel. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het forensisch-geneeskundig rapport in overweging genomen, waaruit bleek dat de klap hard was en het letsel ernstig. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, gezien de kwetsbaarheid van het hoofd en de gevolgen van een klap op dat lichaamsdeel.

Naast de strafoplegging heeft de rechtbank ook de vordering van de benadeelde partij behandeld. De benadeelde partij vorderde schadevergoeding voor materiële en immateriële schade, die deels werd toegewezen. De rechtbank heeft de vordering tot vergoeding van immateriële schade vastgesteld op € 75.000,00 en de materiële schade op € 2.264,26. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten behoeve van de benadeelde partij, ter waarde van € 77.264,26, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/258440-20
Datum uitspraak: 10 februari 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. van der Berg en van wat verdachte en zijn raadsman mr. N.M. van Wersch naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [aangever] en van wat zijn raadsvrouw, mr. I.C. Timmermans, hierover naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan zware mishandeling, subsidiair mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, door op 8 oktober 2020 te Amsterdam [aangever] tegen zijn hoofd te slaan.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Bewijs en bewijsoverwegingen

De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het primair tenlastegelegde feit kan worden bewezen, zoals hierna in rubriek 4 is weergegeven. De rechtbank grondt deze beslissing op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen. Als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht. De rechtbank komt tot de bewezenverklaring op grond van deze bewijsmiddelen en de volgende overwegingen.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de verklaring van verdachte het volgende vast. Nadat aangever verdachte geen voorrang zou hebben gegeven op een kruispunt, belanden verdachte en aangever in een verkeersruzie. Aangever is op de fiets en verdachte zit in de auto. Er wordt over en weer gescholden en op enig moment stapt verdachte uit de auto, naar eigen zeggen om aangever op zijn fouten te wijzen. Verdachte wordt er door omstanders op gewezen dat zijn auto doorrijdt, waarna hij terug rent naar de auto en de auto tot stilstand brengt. Vervolgens stapt verdachte opnieuw uit en loopt hij richting aangever. Verdachte pakt op een gegeven moment het hoofd van aangever vast, zo heeft hij ook zelf verklaard. Vervolgens ontstaat wat geduw en getrek waarbij aangever zijn fiets tussen hem en verdachte in probeert te houden. Op een gegeven moment geeft verdachte aangever een klap tegen zijn hoofd. Aangever valt door deze klap op zijn achterhoofd op de grond, waarna verdachte terug rent naar zijn auto en wegrijdt. Aangever ligt bewusteloos op de grond en wordt naar het ziekenhuis gebracht, waar hij twee weken in coma ligt. Er worden bij hem gezichtsfracturen en ernstig hersenletsel geconstateerd. Dit hersenletsel heeft tot op heden grote invloed op het functioneren van aangever en de kans is groot dat dit letsel blijvend zal zijn. De rechtbank stelt dan ook vast dat dit als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
Blijkens het forensisch-geneeskundig rapport in het dossier kan de aanwezige bloeduitstorting ter hoogte van de linker onderkaak geduid worden als resultaat van het slaan en is het aangetroffen schedelhersenletsel, bestaande uit breuken rechts aan de schedel, aan het rechterjukbeen, bloeduitstortingen in de hersenen en onder de hersenvliezen, waarschijnlijker onder een hypothese van vallen, dan onder een hypothese van slaan. Gezien de ernst en de uitgebreidheid van het schedelhersenletsel, en de relatief jonge leeftijd van aangever, is het aannemelijk dat de val met een aanzienlijke energieoverdracht heeft plaatsgevonden, zoals (versneld) door een harde slag.
De rechtbank neemt deze bevindingen over en concludeert op basis hiervan dat het hersenletsel is veroorzaakt door een val op het hoofd van aangever, als gevolg van een harde klap van verdachte.
Dat de klap hard was, wordt ook door getuigen bevestigd. Getuige [persoon 1] verklaart bijvoorbeeld dat het erop leek alsof verdachte aan vechtsport deed, omdat hij aangever een goed geplaatste klap op de kaak gaf. Getuige [persoon 2] verklaart dat verdachte aangever een hele harde klap gaf, waardoor aangever achterover viel en hard op zijn achterhoofd terechtkwam.
De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Het hoofd is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Het is algemeen bekend dat een klap op het hoofd ten gevolge kan hebben dat iemand direct zwaar lichamelijk letsel oploopt. Ook kan dit ten gevolge hebben dat iemand ten val komt en daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Zoals hiervoor is weergegeven, heeft de rechtbank op basis van de feiten en omstandigheden in het dossier vastgesteld dat verdachte aangever hard tegen het hoofd heeft geslagen. Door aangever hard tegen het hoofd te slaan, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 8 oktober 2020 te Amsterdam aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- aangezichtsfracturen (te weten een breuk van het wandbeen (‘os pariëtale’) en een breuk van het rechterjukbeen (‘zygoma’) met gedeeltelijke ontwrichting (‘subluxatie’) van het rechterkaakgewricht) en
- ernstig hersenletsel (te weten aan de rechterzijde van de hersenen gebieden met hersenkneuzing en bijkomend bloed (‘hemorragische contusiehaarden’) en aan de linkerzijde ‘bloedophopingen onder het harde hersenvlies (‘subduraal’) en onder het spinnenwebvlies (‘subarachnoïdaal’) en bloeduitstortingen in het hersenweefsel (‘parenchymbloedingen’), met verplaatsing van de middellijn (‘midlineshift’) naar rechts),
heeft toegebracht door die [aangever] met kracht met zijn, verdachtes, (gebalde) (rechter)hand/vuist tegen het hoofd van die [aangever] te slaan, waarna die [aangever] hard op de grond is gevallen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij een veroordeling een geldboete of een taakstraf op te leggen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling tijdens een verkeersruzie. Geweld in het verkeer speelt zich af op de openbare weg af en veroorzaakt daarom gevoelens van angst in de samenleving, maar de meest ernstige gevolgen zijn in onderhavige zaak voor het slachtoffer. Verdachte heeft, omdat hij geen voorrang zou hebben gekregen, de confrontatie met het slachtoffer opgezocht. Toen hij erop werd geattendeerd dat zijn auto doorreed, is hij teruggelopen naar zijn auto om deze stil te zetten en heeft er toen opnieuw voor gekozen om de confrontatie met het slachtoffer aan te gaan. Zoals verdachte ook zelf heeft verklaard is hij degene geweest die het slachtoffer als eerst heeft aangeraakt en vervolgens heeft hij hem hard tegen zijn hoofd geslagen, waarna het slachtoffer hard op de grond is gevallen. Hierdoor heeft het slachtoffer hersenletsel opgelopen dat waarschijnlijk niet meer helemaal weg zal gaan. De impact hiervan op het leven van het slachtoffer is enorm groot, zoals ook uit zijn verklaring op zitting is gebleken. De rechtbank rekent verdachte zijn handelen zeer zwaar aan. De rechtbank is, anders dan de raadsman heeft betoogd, van oordeel dat de gevolgen van zijn handelen wel degelijk bij het bepalen van de straf moeten worden meegenomen.
Ter zitting heeft verdachte bekend dat hij het slachtoffer heeft geslagen, maar heeft hij wel steeds gewezen op het gedrag van het slachtoffer. Het slachtoffer zou degene zijn geweest die geen voorrang heeft gegeven en heeft gescholden. Verdachte geeft aan dat hij het slachtoffer op zijn fouten wilde wijzen en daarom naar hem toe is gelopen. De rechtbank is echter van oordeel dat de reden waarom verdachte de (fysieke) confrontatie is aangegaan en het slachtoffer tegen zijn hoofd geslagen heeft, volstrekt irrelevant is in deze zaak. De rechtbank vindt het dan ook onbegrijpelijk dat verdachte ter zitting telkens heeft willen wijzen op het gedrag van het slachtoffer. Dit gedrag staat op geen enkele manier in verhouding tot het gebruikte geweld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 13 december 2021. Hieruit blijkt dat verdachte op 26 mei 2021 en 2 juni 2021 is veroordeeld tot respectievelijk een geldboete van € 300,00 en € 300,00 waarvan € 150,00 voorwaardelijk. De rechtbank houdt rekening met deze veroordelingen in het kader van artikel 63 Wetboek van Strafrecht. De veroordeling van 2 juni 2021 is voor een mishandeling, maar verder is verdachte niet eerder veroordeeld voor een geweldsdelict.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een reclasseringsrapport van 13 januari 2022. De reclassering heeft hierin beschreven dat verdachte gewend is om zijn zaken zelf te regelen en niet graag hulp accepteert. Hij vindt het lastig om over zijn emoties te praten en bagatelliseert problemen. De reclassering denkt dat de door verdachte vertoonde agressie kan samenhangen met stressfactoren in zijn leven en het onvermogen om zijn emoties op een goede manier te verwerken. Hij lijkt niet voldoende zelfinzicht te hebben. Positief is dat verdachte een vriendin heeft bij wie hij steun vindt en een neef die voor hem klaar staat. Ondanks dat verdachte aangeeft geen behoefte te hebben aan behandeling of begeleiding, adviseert de reclassering bij een (deels) voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en ambulante behandeling om zijn emotieregulatie te verbeteren.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis al een agressie-regulatietraining heeft gevolgd. Hij heeft wel iets geleerd van deze training, maar hij heeft geen behoefte aan verdere begeleiding of training.
De rechtbank zal aan verdachte een straf opleggen die lager is dan de officier van justitie heeft geëist, gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en hetgeen in soortgelijke zaken wordt opgelegd. Een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar is naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden. Aangezien verdachte ter zitting heeft aangegeven niet gemotiveerd te zijn om mee te werken met reclasseringsbegeleiding, zal de rechtbank bij het voorwaardelijk deel van de straf geen bijzondere voorwaarden bepalen.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangever] vordert € 1.141.424,28 aan vergoeding van materiële schade en € 75.000,00 aan vergoeding van immateriële schade alsmede € 5.270,- aan buitengerechtelijke kosten en € 7.376,31 aan overige kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente,.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De verschillende gevorderde bedragen zullen hierna op volgorde van het door de benadeelde partij overlegde overzicht worden behandeld.
Immateriële schade - € 75.000,00
De officier van justitie heeft verzocht om toewijzing van deze post. De verdediging heeft verzocht om het gevorderde bedrag aanzienlijk te matigen.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank zal het gevorderde bedrag toewijzen. Dit gezien de ernst van het letsel, de (blijvende) gevolgen die de benadeelde partij aan het bewezenverklaarde heeft overgehouden en gezien de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegewezen.
Vergoeding voor periode in het ziekenhuis en revalidatiecentrum - € 1.424,00
De officier van justitie heeft verzocht om toewijzing van de vordering en de verdediging heeft deze post niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Reiskosten - € 1.468,40
De officier van justitie en de verdediging hebben verzocht om afwijzing van deze post, aangezien dit reiskosten van de vader en broer van de benadeelde partij betreffen. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering, omdat zij van oordeel is dat onvoldoende is onderbouwd dat de schade in rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde.
Medische kosten - € 2.893,88
De officier van justitie heeft verzocht om toewijzing van deze post. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het gedeelte van € 2.100,00 betreffende toekomstige behandelingen onvoldoende is onderbouwd. Daarom moet de benadeelde ten aanzien daarvan niet-ontvankelijk worden verklaard. Het gedeelte van de vordering van € 793,88 heeft de verdediging niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat de post medische kosten tot € 793,88 kan worden toegewezen, nu dit gedeelte de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het gedeelte van € 2.100,00. Uit de vordering en de toelichting daarop blijkt dat dit twintig toekomstige behandelingen betreffen die de benadeelde graag nog zou willen ondergaan. Aangezien het aantal behandelingen een algemene inschatting is, afkomstig van de website van de zorgverlener, die niet is toegespitst op de situatie van de benadeelde, is onvoldoende onderbouwd dat de schade daadwerkelijk tot deze hoogte zal uitvallen.
Verlies verdienvermogen - € 1.052.118,00 en huishoudelijke hulp - € 83.520,00
De officier van justitie heeft verzocht om toewijzing van de primair gevorderde bedragen. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot deze posten te complex is en dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Als de rechtbank anders zou oordelen, moet de behandeling van de zaak worden aangehouden, om de verdediging in de gelegenheid te stellen de nodige expertise in te schakelen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren met betrekking tot de voornoemde posten en overweegt hiertoe als volgt. De berekening van de schadeposten is zeer complex, mede gezien de omstandigheid dat het grotendeels op aannames gebaseerde toekomstige schade betreft. De vordering is bovendien kort voor de zitting ingediend. Weliswaar is de vordering binnen de wettelijke termijn ingediend, maar de rechtbank volgt het verweer van de verdediging, dat de verdediging onvoldoende in staat is geweest om verweer te kunnen voeren tegen deze ingewikkelde vordering of om een expert in te schakelen om tegenwicht te bieden aan het door de benadeelde partij ingediende rekenrapport. Namens de benadeelde partij is het belang van toewijzing van de vordering uitgebreid naar voren gebracht. De rechtbank ziet dit belang ook, maar vindt dat de verdediging in staat moet worden gesteld om zich adequaat tegen de vordering te kunnen verweren. Aanhouding van de zaak om de verdediging hiertoe in de gelegenheid te stellen, zou naar het oordeel van de rechtbank echter een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
Overige kosten - € 7.376,31
De officier van justitie heeft ten aanzien van deze post geen standpunt ingenomen. De verdediging heeft de gevorderde € 46,38 aan kosten voor de huisarts niet betwist, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard met betrekking tot deze post. De € 1.269,00 aan kosten die door [persoon 3] zouden zijn gemaakt, zijn niet voldoende onderbouwd. De gevorderde € 6.060,93 is ook niet voldoende onderbouwd, nu verdachte niet in de gelegenheid is gesteld om op de uitgangspunten die zijn gebruikt te reageren met de hulp van een specialist. Daarnaast maken beide posten onderdeel uit van een post (‘verlies verdienvermogen’) die niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard.
De gevorderde € 46,38 komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en de rechtbank zal deze toewijzen. De rechtbank is het met de verdediging eens dat de overige twee posten samenhangen met de post ‘verlies verdienvermogen’ en de rechtbank zal de benadeelde hierin daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Buitengerechtelijke kosten - € 5.270,00
De officier van justitie heeft ten aanzien van deze post geen standpunt ingenomen. De verdediging heeft verzocht om deze post af te wijzen of te matigen, omdat niet goed vastgesteld kan worden of het normale bijstand van de raadslieden betreft of kosten tot vaststelling van de schade.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd op welke wijze de kosten van mr. Schrijns hebben bijgedragen aan het vaststellen van de schade en zal de benadeelde daarom niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van deze post.
Toegewezen schadevergoeding en de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 2.264,26, bestaande uit de posten:
- vergoeding voor periode in het ziekenhuis en revalidatiecentrum ad € 1.424,00;
- medische kosten ad € 793,88;
- overige kosten ad € 46,38.
Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 75.000,00, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van [aangever] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan voornoemde benadeelde partij, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank waardeert deze op € 77.264,26.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 365 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] toe tot een bedrag van € 2.264,26 (tweeëntwintighonderdvierenzestig euro en zesentwintig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 75.000,00 (vijfenzeventigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 77.264,26 (zevenenzeventigduizendtweehonderdvierenzestig euro en zesentwintig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 365 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. A.C.J. Klaver en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 februari 2022.
[…]