In deze zaak heeft eiser, een particuliere koper, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, de verkopers van een woning, nadat hij na een biedingsprocedure te horen kreeg dat de verkoper met een andere gegadigde in zee ging. Eiser had op 4 juli 2022 een bod uitgebracht op de woning, maar na sluiting van de inschrijvingstermijn ontving hij op 6 juli 2022 een e-mail van de makelaar waarin hij werd gefeliciteerd met de aankoop. Later die dag werd hij echter geïnformeerd dat de verkoper had besloten om een bod van een andere gegadigde te accepteren. Eiser vorderde in kort geding nakoming van de koopovereenkomst, subsidiair medewerking aan het opmaken van een schriftelijke koopovereenkomst.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering tot nakoming in kort geding alleen kan worden toegewezen als aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van eiser zal volgen. De rechter constateerde dat het verkoopproces niet transparant was verlopen en dat er onduidelijkheid bestond over de biedingsprocedure. Eiser stelde dat hij onjuist was voorgespiegeld door de makelaar, maar in kort geding kon dit niet worden vastgesteld. De rechter concludeerde dat de overeenkomst niet rechtsgeldig tot stand was gekomen, omdat niet was voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:2 BW. Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.