Beoordeling
8. Werkgever heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de door [eiser] voorafgaand aan de zitting ingediende conclusie van dupliek in conventie. Naar de kantonrechter begrijpt doelt werkgever op het op 25 mei 2022 ingediende stuk aangeduid als “conclusie van repliek en conclusie van antwoord in reconventie” met productie. Nu [eiser] dit stuk tijdig heeft ingediend en werkgever daarop ter zitting heeft kunnen reageren, wordt dit bezwaar verworpen.
9. Eerst zal de vordering in de hoofdzaak worden behandeld en vervolgens de gevorderde voorlopige voorziening. Vanwege de samenhang tussen de conventie en de reconventie, worden deze gelijktijdig behandeld.
10. In dit geschil heeft [eiser] doorbetaling van loon gevorderd over de periode na de non-actiefstelling op 1 februari 2021 tot het moment dat werkgever hem weer tewerkstelt. Dit tijdvak wordt onderverdeeld in twee perioden: enerzijds de periode vanaf de non-actiefstelling op 1 februari 2022 tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op 1 januari 2022 en anderzijds de periode daarna. Bij de beoordeling zal voor elk van deze perioden apart worden beoordeeld of [eiser] recht heeft op loon.
Periode 1 februari 2021 tot en met 31 december 2021
11. In deze periode bestond er tussen partijen een arbeidsovereenkomst, maar was [eiser] op non-actief gesteld en heeft hij niet gewerkt. De vraag of [eiser] tijdens de op non-actiefstelling recht had op loon, wordt beheerst door artikel 7:628, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Uitgangspunt is dat een werkgever loon moet doorbetalen aan een werknemer die geen arbeid verricht, tenzij het niet verrichten van de arbeid in redelijkheid voor rekening van werknemer behoort te komen. Het is aan werkgever om dit te stellen en te onderbouwen.
12. Werkgever heeft in de eerste plaats naar voren gebracht dat [eiser] in elk geval over de periode tussen 1 februari 2021 en 1 juli 2021 geen aanspraak kan maken op loon omdat hij van dat loon in de ‘losse eindjes overeenkomst’ van 5 juli 2021 afstand heeft gedaan. Dit verweer slaagt niet.
13. Op zich is juist dat de ‘losse eindjes overeenkomst’, die tussen partijen separaat is opgemaakt als regeling van de bij de arbeidsovereenkomst behorende afspraken, geen beëindigingsovereenkomst is die wordt getroffen door het beroep van [eiser] op ontbinding ex artikel 7:670b lid 2 BW. Echter, voldoende is gebleken dat [eiser] de Nederlandse taal niet voldoende beheerst en werkgever niets heeft gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat [eiser] heeft begrepen wat in deze overeenkomst stond, en wat voor hem de gevolgen waren. Dit is in strijd met het goed werkgeverschap. Onder deze omstandigheden komt de werkgever geen beroep toe op de afstand van loon. Voor vernietiging van de overeenkomst bestaat geen grond. Hetgeen [eiser] daartoe heeft aangevoerd kan niet worden aangemerkt als bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden.
14. Wel staat als onbetwist vast dat [eiser] in de periode tussen 1 februari 2021 en 1 juli 2021 niet bereikbaar was voor werkgever, zodat aangenomen moet worden dat hij in die periode niet alleen niet beschikbaar, maar ook niet bereid was om arbeid te verrichten. Uit overgelegde stukken blijkt dat [eiser] zich eerst op 13 juli 2021 per e-mail beschikbaar heeft gesteld voor werk. Op deze grond kan [eiser] in elk geval tot 1 juli 2021 geen aanspraak maken op loon.
15. Met betrekking tot de periode na 1 juli 2021 is van belang het verweer van werkgever dat [eiser] geen aanspraak kan maken op loon omdat de omstandigheden waardoor [eiser] niet heeft gewerkt voor zijn eigen risico behoren te komen. Hierover wordt het volgende overwogen.
16. Op grond van vaste jurisprudentie komt een op non-actiefstelling doorgaans voor risico van werkgever. In dit geval is echter van belang dat niet de op non-actiefstelling er oorzaak van was dat [eiser] niet kon werken. Die oorzaak was gelegen in het feit dat [eiser] na het vervallen van zijn verblijfskaart op 21 oktober 2020 niet langer een geldig verblijfsdocument kon tonen. Omdat [eiser] de Ghanese nationaliteit heeft, is de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) van toepassing. Zonder geldig verblijfsdocument kon werkgever niet langer vaststellen of de situatie van [eiser] viel onder een van de uitzonderingen op het tewerkstellingsverbod van artikel 2 WAV.
17. [eiser] heeft tegen voorgaande ingebracht dat hij weliswaar geen verblijfsdocument had, maar dat dit er niet aan in de weg stond hem toe te laten tot werk. Hij was namelijk nog in afwachting van een procedure bij het IND en op grond van artikel 73 Vreemdelingenwet (Vw) mocht hij gedurende die procedure nog blijven werken, aldus [eiser] . Artikel 73 Vw bepaalt dat de rechtsgevolgen van een intrekkingsbesluit van het IND worden opgeschort indien er tijdig bezwaar is gemaakt en er op dat bezwaar nog niet is beslist. [eiser] stelt dat hij werkgever hier ook van op de hoogte heeft gebracht, zodat hij steeds beschikbaar is gebleven voor werk.
18. Uit artikel 3.1 Voorschrift vreemdelingen 2000 volgt dat een vreemdeling zijn rechtmatig verblijf kan aantonen met de daarin limitatief opgesomde documenten, neerkomende op een geldige verblijfsvergunning, ofwel een verblijfsticker in zijn paspoort waarin is aangetekend dat een velengingsaanvraag is ingediend en dat hij hangende die aanvraag mag werken.
19. Volgens de beslissing van het IND van 13 december 2021 en de naar aanleiding daarvan op 7 januari 2022 geplaatste sticker in zijn paspoort is het [eiser] inderdaad toegestaan om te werken in afwachting van een beslissing op een op 21 januari 2021 ingediend bezwaarschrift. Anders dan [eiser] stelt staat op deze sticker niet dat het hem sinds 21 januari 2021 is toegestaan te werken. Welke procedures er precies lopen en wat voor standpunten daarin zijn ingenomen is niet helemaal duidelijk. Dat werkgever [eiser] kon laten doorwerken na het verloop van zijn verblijfstitel, zoals [eiser] stelt, kan niet zonder meer worden vastgesteld.
20. Maar ook indien wel vast zou staan dat [eiser] vanaf 21 januari 2021 het recht had om te werken, kan dat niet aan werkgever worden tegengeworpen. Daarvoor heeft [eiser] voorafgaand aan en tijdens de op non-actiefstelling te weinig openheid van zaken gegeven. Afgaande op de overgelegde stukken heeft [eiser] eerst op 23 september 2021, in het kader van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, aan werkgever kenbaar gemaakt dat hij een bezwaarschrift heeft ingediend. Het bezwaarschrift zelf is niet overgelegd en van de beslissing waarop het bezwaar ziet is alleen de laatste pagina overgelegd. Op grond van deze zeer summiere informatie, die bovendien pas enkele maanden na de op non-actiefstelling is verstrekt, kon werkgever het standpunt van [eiser] dat hem een beroep op artikel 73 Vw toekwam niet verifiëren. Dat hing immers ook af van de inhoud van het besluit waartegen bezwaar werd gemaakt en of dat besluit kwalificeert als een intrekkingsbesluit. Daarin heeft [eiser] onvoldoende inzicht gegeven. Vanwege het wettelijke verbod in artikel 2 WAV en de hoge boetes voor werkgever bij overtreding daarvan, kon niet in redelijkheid van werkgever worden verwacht dat zij zonder overtuigende onderbouwing en enkel op voorspraak van de advocaat van [eiser] aannam dat hij in Nederland mocht werken, terwijl op dat moment officiële verblijfsdocumentatie ontbrak.
21. De verblijfsstatus van [eiser] ligt buiten de invloedssfeer van werkgever. Nu alleen [eiser] hierover meer duidelijkheid had kunnen geven en hij dit niet voldoende heeft gedaan, komt de omstandigheid dat het niet duidelijk was of [eiser] in de periode tussen 1 februari 2021 en 31 december 2021 mocht werken - [eiser] kon in elk geval geen document tonen waaruit dat bleek - voor risico van [eiser] . Op grond van artikel 7:628, lid 1 BW kan [eiser] daarom geen aanspraak maken op loon over die periode. De beslissing van de IND van 13 december 2021 doet aan het voorgaande niet af.
22. De conclusie is dat de loonvordering over het tijdvak tussen 1 februari 2021 en 31 december 2021 wordt afgewezen.
Recht op loon tussen 1 januari 2022 tot wedertewerkstelling?
23. Voor de periode vanaf de ontbinding op 1 januari 2022 geldt het volgende. Met de ontbinding is de arbeidsovereenkomst tussen partijen beëindigd. Daarmee is ook een einde gekomen aan de grondslag voor betaling van loon. De vraag of de arbeidsovereenkomst destijds terecht is ontbonden, ligt in hoger beroep voor. Vanwege het gesloten stelsel van rechtsmiddelen kan die vraag niet in deze procedure door de kantonrechter worden beantwoord. De vordering tot doorbetaling van loon na 1 januari 2022 is daarom niet toewijsbaar.
24. Vanwege het voorgaande wordt niet toegekomen aan de beoordeling van de voorwaardelijke vordering in reconventie.
Voorlopige voorziening ex. 223 Rv
25. De door eiser gevorderde voorlopige voorziening ex. artikel 223 Rv wordt afgewezen, omdat eiser hierbij geen belang heeft. Deze vorderingen zijn immers ook in de hoofdzaak ingesteld en hierop wordt in het vonnis beslist.
26. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] met de proceskosten in belast.