ECLI:NL:RBAMS:2022:5258

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
C/13/718902 / FA RK 22-3709
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing en schoolinschrijving afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil over gezamenlijke gezagsuitoefening, waarbij de moeder verzocht om vervangende toestemming voor verhuizing met haar minderjarige dochter naar de regio Noord-Kennemerland en inschrijving op een middelbare school. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder afgewezen, omdat de noodzaak van de verhuizing onvoldoende was aangetoond. De moeder had weliswaar een tijdelijke huurwoning gevonden en een baan in de regio, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet had aangetoond dat het noodzakelijk was om te verhuizen. De rechtbank weegt daarbij de belangen van het kind zwaar, en concludeert dat de verhuizing de huidige zorgregeling zou verstoren. De vader, die een actieve rol speelt in het leven van de minderjarige, heeft zijn bezorgdheid geuit over de gevolgen van de verhuizing voor de zorgregeling en de band met zijn dochter. De rechtbank heeft ook de rol van de Raad voor de Kinderbescherming in overweging genomen, die zich onthield van advies. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangen van de minderjarige niet gediend zijn met de verhuizing, en dat de huidige zorgregeling in stand moet blijven. De verzoeken van de moeder zijn daarom afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/718902 / FA RK 22/3709
Beschikking van de meervoudige kamer van 27 juli 2022 betreffende geschil gezamenlijke gezagsuitoefening als bedoeld in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[verzoekers] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. B. Blom te Purmerend,
tegen
[verweerder 1]
,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. G.J. van der Klei te Bennebroek.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van onder meer:
- het verzoek met bijlagen van de moeder, ingekomen ter griffie op 20 juni 2022;
- het verweerschrift met zelfstandig verzoek met bijlagen van de vader, ingekomen ter griffie op 5 juli 2022;
- het F9-formulier met bijlagen aan de zijde van de moeder van 8 juli 2022;
- het F9-formulier met bijlagen aan de zijde van de vader van 8 juli 2022.
1.2.
De minderjarige [minderjarige] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken. Zij heeft een kindbrief geschreven die door de rechtbank op
29 juni 2022 is ontvangen.
1.3.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
11 juli 2022. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten en
mevrouw [naam] namens de Raad.
1.4.
De beslissing van de rechtbank is op 12 juli 2022 door de griffier telefonisch meegedeeld aan partijen. Deze beschikking vormt de schriftelijke uitwerking van de uitspraak.

2.De feiten

Partijen zijn vanaf 2015 met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk is geboren
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] . Het huwelijk is ontbonden bij beschikking van 17 februari 2021, ingeschreven op 22 februari 2021. Een ouderschapsplan maakt deel uit van de beschikking. De vader en de moeder hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag. [minderjarige] woont het grootste deel van de tijd bij de moeder. Volgens de zorgregeling verblijft [minderjarige] iedere week van maandag uit school tot dinsdagmiddag bij de vader tot 19.00 uur. Om de week in de even weken verblijft [minderjarige] op vrijdagmiddag na het sporten tot en met dinsdag middag bij de vader.

3.De verzoeken en het verweer

3.1.
De moeder heeft verzocht om haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] te verhuizen naar de regio [woonplaats] (Noord-Kennemerland), meer specifiek naar [woonplaats] en om vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van [minderjarige] op de middelbare school, [naam school] te [woonplaats] , voor de start van het schooljaar 2023/2024.
3.2.
Aan het verzoek is ten grondslag gelegd dat partijen bij aanvang van de relatie in [woonplaats] woonden. In 2013 zijn partijen vanwege hun werk verhuisd naar [woonplaats] en in 2018 naar [woonplaats] . Gedurende de relatie heeft de moeder altijd te kennen gegeven weer terug te willen naar de regio [woonplaats] . De moeder is in [geboorteplaats] geboren en heeft daar nog steeds familie en vrienden. Partijen hebben ook een binding met die regio. In het echtscheidingsconvenant is de echtelijke woning toebedeeld aan de moeder met de verplichting om binnen één jaar de hypotheek over te nemen. Rond maart 2021 is de moeder haar baan kwijtgeraakt bij de KLM. Sinds september 2021 is zij bezig met een opleiding tot interne communicatieadviseur, naast het doorstarten van haar onderneming. Sinds die tijd ontvangt zij een WW-uitkering. Het is de moeder niet gelukt de woning te financieren en de woning is inmiddels verkocht. De levering vindt plaats op 2 augustus 2022. Het is de moeder evenmin gelukt een passende (tijdelijke) huurwoning in de regio [woonplaats] te vinden. Daarbij speelt een rol dat de moeder op 24 maart 2021 opnieuw is gehuwd en dat haar huidige echtgenoot, drie grote honden heeft die deel uitmaken van het gezin. Per 1 augustus 2022 is aan de moeder en haar echtgenoot een half vrijstaande huurwoning in [woonplaats] aangeboden met een huurcontract van twee jaar. Het huurcontract is inmiddels getekend. De moeder kan op projectbasis aan de slag in het basisonderwijs in de omgeving van [woonplaats] met een contract voor onbepaalde tijd. Daarnaast wil de moeder haar eigen onderneming uitbouwen waarvoor de regio Noord-Kennemerland uitermate geschikt is. Te zijner tijd willen de moeder en haar echtgenoot een stuk grond aankopen om een toekomstbestendige woning te bouwen met daarbij een praktijkruimte.
3.3.
De moeder wil voor de resterende basisschoolperiode van [minderjarige] zoveel mogelijk rust. Om die reden is het de bedoeling dat [minderjarige] het komende schooljaar (groep 8) afmaakt op haar huidige basisschool. [minderjarige] heeft aan de moeder laten weten dat zij het reizen van [woonplaats] naar school in [woonplaats] het komende schooljaar niet als vervelend ziet en dat zij uitkijkt naar de verhuizing. De moeder zal [minderjarige] dus vanuit [woonplaats] naar de basisschool brengen en haar ook weer ophalen op de dagen dat zij bij haar is. De moeder zal haar ook naar activiteiten brengen en halen zoals van en naar de hockeyclub. De huidige zorgverdeling kan het komende jaar, maar ook daarna, als [minderjarige] naar de middelbare school gaat, in stand blijven. Voor het komende jaar geldt dat zij wellicht op zondagavond al naar de vader kan gaan. Er is in [woonplaats] een geschikte middelbare school gevonden. Wanneer [minderjarige] naar de middelbare school zal gaan, zal de vader haar op maandag moeten ophalen in [woonplaats] en op dinsdagochtend weer naar school brengen. De vader is kennelijk bang dat als [minderjarige] niet meer in [woonplaats] naar de middelbare school zou gaan, zij niet meer spontaan op de fiets zou kunnen langskomen. [minderjarige] heeft echter laten weten dat zij niet de behoefte heeft meer tijd bij de vader door te brengen dan nu het geval is. De moeder wil ook een groot deel van de extra kosten voor haar rekening nemen.
3.4.
Bij de mondelinge behandeling is verder aangevoerd dat de vader nooit de volledige zorg voor [minderjarige] heeft gehad. De vader is betrokken bij het hockeyteam van [minderjarige] , maar heeft geen verplichting om bij alle wedstrijden en trainingen aanwezig te zijn. De moeder heeft naar voren gebracht dat zij niet als docent heeft gesolliciteerd in de regio [woonplaats] , omdat het onderwijs in deze regio veel zwaarder is en zij dat niet kan combineren met het opstarten van haar eigen bedrijf. De moeder heeft een auto-immuunziekte en ook voor haar gezondheid is de omgeving van [woonplaats] beter. De moeder heeft het recht net als de vader om dicht bij het werk te kunnen wonen. Zij heeft een diepe wens om te verhuizen, hetgeen meegewogen moet worden door de rechtbank.
3.5.
De vader wenst dat de verzoeken afgewezen worden en bij zelfstandig verzoek te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] voortaan bij hem zal zijn. Ten aanzien van de verhuizing is namens vader het volgende naar voren gebracht. In het ouderschapsplan is overeengekomen dat partijen bij een voorgenomen verhuizing in overleg zullen treden en dat de vader op voorhand geen toestemming verleent voor verhuizing van de moeder naar de door haar gewenste regio als zij de echtelijke woning in [woonplaats] niet kan aanhouden. Voor de vader was de reden daarvoor dat hij veel moeite had gedaan om een woning dichtbij [minderjarige] te vinden om een goede invulling aan zijn vaderrol te kunnen geven en omdat [minderjarige] met de regio rond [woonplaats] een band heeft.
3.6.
De vader heeft verder aangevoerd dat de enige reden dat hij destijds akkoord is gegaan met een zorgregeling van minder dan 50%, was omdat hij nog geen eigen woning had. Hij had graag een regeling gezien met verblijf van [minderjarige] bij hem tot en met de woensdag. Die wens staat ook in het ouderschapsplan. Hij heeft dat echter nooit opgeëist, omdat voor hem belangrijk was dat hij [minderjarige] naar hockey zou kunnen blijven begeleiden. De moeder heeft echter eenzijdig besloten dat de vader [minderjarige] niet langer hoeft op te halen voor de training en wedstrijden. De vader heeft zich juist ingezet als coach voor het team om meer tijd met [minderjarige] te kunnen doorbrengen. De moeder heeft zich dus niet aan de zorgregeling gehouden [minderjarige] is in de regio [woonplaats] / [woonplaats] opgegroeid en heeft haar netwerk opgebouwd. Haar vriendinnen wonen in die omgeving. Zij zit al ruim zes jaar op dezelfde sportvereniging in [woonplaats] . Zij is daar altijd naar school gegaan, haar oma van vaderszijde woont in de buurt. De vader heeft destijds ermee ingestemd om de ouderlijke woning onverdeeld te laten zodat [minderjarige] in haar vertrouwde omgeving kon blijven. De moeder heeft recent eenzijdig besloten op zoek te gaan naar een woning in de buurt van [woonplaats] . De moeder heeft in strijd gehandeld met het ouderschapsplan. De moeder heeft niet onderbouwd dat zij zich heeft ingespannen de financiering voor de woning in [woonplaats] wel rond te krijgen of een woning in de buurt te krijgen.
3.7.
Een verhuizing richting [woonplaats] heeft wel degelijk invloed op de zorgregeling en is niet in het belang van [minderjarige] . De reistijd van [woonplaats] naar haar school in [woonplaats] wordt te lang. De moeder stelt voor de huidige zorgregeling te handhaven als [minderjarige] naar de middelbare school gaat, maar hierbij is geen rekening gehouden met haar sport en het feit dat zij haar sociale leven in [woonplaats] zal gaan opbouwen als zij daar naar school gaat. De vader heeft op zichzelf wel het vertrouwen dat de zorgregeling goed zal gaan zolang [minderjarige] op de basisschool zit, maar vreest dat de regeling niet meer uitvoerbaar is wanneer [minderjarige] naar de middelbare school zal gaan. Hij zal dan haar alleen nog om de week in het weekend zien. De moeder heeft verder niet laten zien dat zij zich heeft ingespannen om een baan in de huidige woonomgeving te vinden.
3.8.
Ten aanzien van het bepalen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader, heeft de vader aangevoerd dat hij goed in staat is voor [minderjarige] te zorgen. Hij woont in de buurt van de basisschool, van een aantal middelbare scholen en van de hockeyvereniging. De vader zal de huidige omgang met de moeder en haar echtgenoot niet in de weg staan.
3.9.
Bij de mondelinge behandeling is in aanvulling op het voorgaande namens de vader nog aangevoerd dat in de omgeving van [woonplaats] wel degelijk betaalbare huurwoningen zijn te vinden evenals een baan in het onderwijs. Het is daarom niet aangetoond dat voor wat betreft het werk van moeder, een noodzaak tot verhuizen naar de regio [woonplaats] is. Dat geldt ook voor het opstarten van de onderneming van moeder; het is niet aangetoond dat het daarvoor noodzakelijk is om te verhuizen naar de regio [woonplaats] . Verder zijn er veel onzekerheden, zoals de alimentatieverplichting van haar echtgenoot en het nieuwe huis dat nog gebouwd moet worden. Het nieuwe huurcontract heeft een looptijd van slechts twee jaar.

4.Het standpunt van de Raad

Namens de Raad is aangevoerd dat [minderjarige] een fase in gaat, de puberteit, waarin zelfstandigheid een belangrijke ontwikkeltaak is. Na de verhuizing zal [minderjarige] echter op een aanzienlijk aantal dagen afhankelijk zijn van de ouders om haar te halen en brengen van en naar school. Dit beperkt haar in haar zelfstandigheid. Een verhuizing zal waarschijnlijk betekenen dat de huidige zorgregeling niet meer haalbaar is, waardoor de vader een andere rol in [minderjarige] leven zal krijgen. Ook daar moet rekening mee worden gehouden. De Raad heeft zich onthouden van advies.

5.De beoordeling

Verzoek van de moeder tot vervangende toestemming verhuizing en schoolwisseling
5.1.
Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:253a, eerste lid Burgerlijk Wetboek (verder: BW). De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor de verhuizing van [minderjarige] en de schoolwissel toestemming van de vader nodig heeft. Nu de ouders het hierover niet eens kunnen worden, zal de rechtbank een beslissing nemen.
5.2.
De rechtbank dient volgens vaste rechtspraak bij de beoordeling van dit soort geschillen de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind staat hierbij voorop. Dit neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen, hoezeer ook het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten belangenafweging.
5.3.
De rechtbank dient volgens vaste rechtspraak voorts onder meer met de volgende aspecten rekening te houden:
- het recht en belang van de moeder om te verhuizen en de vrijheid om haar leven opnieuw in te richten;
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de moeder de verhuizing heeft doordacht en voorbereid;
- de door de moeder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor [minderjarige] en de vader te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de vader en [minderjarige] op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen [minderjarige] en de vader voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van [minderjarige] en de mate waarin zij is geworteld in haar omgeving of juist gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.4.
Het is de rechtbank duidelijk geworden dat de moeder een diepgewortelde wens heeft om te verhuizen naar de regio [woonplaats] . Dat is een te respecteren belang. De rechtbank dient de voorgenomen verhuizing echter op grond van de hierboven genoemde criteria te beoordelen, waarbij het belang van [minderjarige] voorop moet staan.
5.5.
De rechtbank is alles overziend van oordeel dat de moeder de noodzaak van de verhuizing onvoldoende heeft aangetoond. Weliswaar heeft zij een baan in de regio [woonplaats] gevonden, voor twee dagen per week, maar de moeder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom zij niet van [woonplaats] naar haar nieuwe baan zou kunnen reizen. Dat het combineren van het opstarten van haar eigen bedrijf in [woonplaats] met een baan in de buurt makkelijker is, kan zo zijn, maar dat maakt verhuizen naar [woonplaats] niet noodzakelijk. De noodzaak om vanwege haar baan naar [woonplaats] te verhuizen is dan ook niet aangetoond. Ook is onvoldoende onderbouwd dat haar onderneming alleen vanuit [woonplaats] zou kunnen worden opgebouwd. De moeder heeft gesteld dat zij heeft geprobeerd om een huurwoning te vinden in de regio [woonplaats] maar dat dit niet is gelukt nu de meeste verhuurders geen woning aan een gezin met drie honden willen verhuren. De rechtbank begrijpt dat dit een lastig punt is en dat het wellicht noodzakelijk is om het zoekgebied uit te breiden. De rechtbank acht echter onvoldoende onderbouwd dat het met het huurbudget van de moeder (€ 2500,- per maand) onmogelijk is om een woning in de regio [woonplaats] / [woonplaats] te huren. Daarbij komt nog dat er veel onzekerheden aan de gewenste verhuizing kleven. De partner van de vrouw heeft nog niet alle financiën met zijn ex-partner afgewikkeld, de bouw van een nieuw huis is onzeker en de nieuwe woning betreft een tijdelijke huurwoning. Dit alles betrekt de rechtbank ook bij de overwegingen.
5.6.
Van belang voor de rechtbank is verder dat de vader thans weliswaar niet de rol van co-ouder heeft in het leven van [minderjarige] maar wel een belangrijk deel van de tijd voor haar zorgt. De ene week gaat het om twee dagen (maandag uit school tot en met dinsdag
18
uur) en de andere week gaat het om vijf dagen (vrijdag uit school tot en met dinsdag 18.00 uur). De vader is daarmee op dit moment niet ‘slechts’ een ‘weekendouder’. De rechtbank heeft op zichzelf het vertrouwen gekregen dat de moeder zich wil inspannen om de relatie tussen [minderjarige] en haar vader in stand te houden. De moeder heeft ook aangeboden [minderjarige] vaker te halen en te brengen. Dat is prijzenswaardig en zoals het een goede ouder betaamt. De rechtbank heeft op zichzelf dan ook het vertrouwen dat in geval van een verhuizing de zorgregeling het komende jaar, waarin [minderjarige] naar groep 8 gaat, haalbaar is.
5.7.
Dat is anders vanaf het moment waarop [minderjarige] naar de middelbare school zal gaan. Dan zal [minderjarige] namelijk op maandag uit school van haar school in [woonplaats] naar [woonplaats] moeten worden gebracht en op dinsdagochtend van [woonplaats] naar haar school in [woonplaats] . Eenmaal per twee weken komt daar een rit van haar huis in [woonplaats] naar [woonplaats] op vrijdagmiddag bij. De rechtbank acht het niet in het belang van [minderjarige] om zo vaak heen en weer te moeten reizen in een schoolweek. Daar komt bij dat het nog lang zal duren voordat zij deze reis zelfstandig zal kunnen maken met het openbaar vervoer, en dat een reis met het openbaar vervoer daarbij ook significant meer tijd zal kosten. Voor een minderjarige door de weeks op deze manier reizen, acht de rechtbank ingrijpend en op den duur dan ook niet realistisch. De rechtbank vreest dat deze regeling uiteindelijk noodgedwongen zal moeten worden omgezet naar een weekend- of vakantieregeling bij vader. De rechtbank is van oordeel dat daarmee op termijn de vader meer op afstand zal komen te staan en geen significante rol meer zal kunnen spelen in het dagelijkse (school) leven van [minderjarige] waardoor de band tussen vader en [minderjarige] onherroepelijk zal veranderen. Dit is niet alleen in strijd met de afspraken die in het ouderschapsplan zijn neergelegd maar, belangrijker, ook niet in het belang van [minderjarige] , gelet op de band die zij nu met haar vader heeft.
5.8.
De moeder heeft weliswaar laten zien geen beperkingen te willen opleggen aan het contact van [minderjarige] met haar vader. Naar het oordeel van de rechtbank is door de moeder echter toch onvoldoende nagedacht over de gevolgen van de verhuizing voor [minderjarige] tijdens haar middelbare schooltijd en voor de relatie tussen [minderjarige] en haar vader. Door de Raad is er terecht op gewezen dat [minderjarige] , die nog jong is, voor de omgang met beide ouders geheel afhankelijk wordt van halen en brengen door de ouders terwijl het voor haar ontwikkeling beter zou zijn als zij op termijn zelfstandig naar beide ouders zal kunnen gaan.
5.9.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om met [minderjarige] te verhuizen afwijzen, nu de noodzaak van een verhuizing onvoldoende is aangetoond en de door de moeder gestelde belangen onvoldoende zwaarwegend zijn om het recht van de vader en [minderjarige] op contact met elkaar in te perken. Het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor de inschrijving op de school wordt daarom eveneens afgewezen.
Verzoek van de vader tot wijziging hoofdverblijfplaats
5.7.
De vader heeft zijn zelfstandig verzoek gegrond op de vrees dat de moeder hoe dan ook naar [woonplaats] zal verhuizen. Van een verhuizing naar [woonplaats] met [minderjarige] kan op dit moment geen sprake zijn. Niet is gebleken dat de moeder ook zonder [minderjarige] naar [woonplaats] zal verhuizen. De vader heeft daarom thans geen belang bij zijn verzoek. Het zelfstandig verzoek wordt daarom afgewezen.
6. Op grond van het vorenstaande wordt beslist als volgt.
De beslissing
De rechtbank:
- wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door de rechters, tevens kinderrechters, mr. A.K. Mireku, voorzitter, mrs. E. Dinjens en P. de Geus , leden, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. W.C. van Lavieren, griffier, op 27 juli 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.