ECLI:NL:RBAMS:2022:5254

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
C/13/719754 / KG ZA 22-595
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de distributieovereenkomst tussen Breitling en een juwelier met terugverkoop van horloges

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 september 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Breitling Netherlands B.V. en een juwelier. De rechtbank oordeelde dat de juwelier zich niet langer als dealer van Breitling mag presenteren en dat hij de voorraad Breitling-horloges die hij nog heeft, moet terugverkopen aan Breitling. De zaak kwam voort uit een geschil over de beëindiging van de distributieovereenkomst tussen partijen. Breitling had het dealerschap van de juwelier per 31 augustus 2021 beëindigd, maar de juwelier weigerde de samenwerking te stoppen en bleef de horloges verkopen. De rechtbank oordeelde dat Breitling de overeenkomst rechtsgeldig had beëindigd en dat de juwelier zijn verplichtingen niet nakwam. De voorzieningenrechter heeft de juwelier veroordeeld tot het terugverkopen van de horloges en het afgeven van al het aan Breitling toebehorende materiaal. Tevens is de juwelier een dwangsom opgelegd voor het geval hij niet aan de veroordelingen voldoet. De proceskosten zijn voor de juwelier, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/719754 / KG ZA 22-595 AB/BB
Vonnis in kort geding van 8 september 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BREITLING NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer,
eiseres bij dagvaarding van 13 juli 2022,
advocaat mr. J-J.H. Budé en mr. D.C. Windmeijer te Den Haag,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde,
verschenen bij haar indirect bestuurders.
Partijen zullen hierna Breitling en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Op de mondelinge behandeling van 25 augustus 2022 heeft Breitling de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Voorafgaand aan de zitting heeft zij een conclusie van antwoord met producties ingediend. Breitling heeft producties en een pleitnota ingediend.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de kant van Breitling: [naam 1] met mr. Budé en mr. Windmeijer;
aan de kant van [gedaagde] : [naam 2] en [naam 3] , indirect bestuurders van [gedaagde] , en hun vader [naam 4] .
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[naam B.V. 1] , een op 14 februari 2002 opgerichte onderneming waarvan [naam 3] en [naam 2] via hun vennootschappen de zelfstandig bevoegde bestuurders zijn, heeft [gedaagde] op 2 januari 2003 overgenomen van de toenmalige eigenaar. [naam B.V. 1] is de statutair bestuurder van [gedaagde] . [naam B.V. 1] heeft op 20 maart 2003 ook [naam B.V. 2] ( [naam juwelier] ) opgericht.
2.2.
Breitling, tot 2017 handelend onder de naam [bedrijf] ( [bedrijf] ), is exclusief distributeur van de Zwitserse Breitling horloges in Nederland. In 2017 heeft Breitling Zwitserland [bedrijf] overgenomen en is de naam gewijzigd in Breitling Netherlands B.V. [naam 1] is sinds 23 juni 2020 statutair bestuurder van Breitling Netherlands B.V.
2.3.
In 2010 hebben [bedrijf] en [gedaagde] de tot dan toe geldende mondeling overeengekomen samenwerking schriftelijk vastgelegd. Een niet ondertekend exemplaar van de in 2010 gesloten overeenkomst is door Breitling als productie 18 in het geding gebracht.
2.4.
Op 7 maart 2016 hebben [bedrijf] en [gedaagde] in verband met een uitbreiding van de overeenkomst met bepalingen over e-commerce een nieuwe overeenkomst gesloten. De bepalingen over de beëindiging van de overeenkomst en de gevolgen van de beëindiging zijn in de overeenkomst van 2016 (de distributieovereenkomst) vrijwel gelijk gebleven aan de overeenkomst van 2010.
De distributieovereenkomst is aan de zijde van [gedaagde] ondertekend door [naam 2] .
2.5.
In de distributieovereenkomst is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:
2.6.
Tussen [bedrijf] /Breitling en [naam juwelier] bestond een gelijkluidende overeenkomst, die door [naam juwelier] in 2019 is opgezegd.
2.7.
Bij aangetekende brief van 28 augustus 2020 heeft Breitling het dealerschap van [gedaagde] per 31 augustus 2021 beëindigd.
2.8.
Bij brief van haar toenmalige advocaat van 25 september 2020 heeft [gedaagde] afwijzend gereageerd op de beëindiging van haar dealerschap.
2.9.
Bij e-mail van haar advocaat van 12 oktober 2020 heeft Breitling [gedaagde] met verwijzing naar artikel 13 van de distributieovereenkomst gewezen op de verplichtingen die de beëindiging van de overeenkomst met zich brengt.
2.10.
Onder meer vanwege de coronacrisis heeft Breitling het tijdstip van beëindiging uitgesteld tot februari 2022.
2.11.
In een e-mailbericht van 10 maart 2022 heeft [naam 2] aan Breitling onder meer het volgende geschreven:
‘You stop supplying us, but we will not stop selling Breitling products in our physical boutique and eBoutique. This meaning that we will not need tot adhere to the strict brand guidelines anymore and can offer & sell at any asking price we wish: on window displays & our current SiS Breitling Corner, on our own eBoutique and we will start now selling on digital platforms like Chrono24, eBay, Chronext, etc. (which we have not done on explicitly upon Breitling’s request). You can imagine it is not difficult for us to create a steady supply of brand new Breitling watches, with the network in the industry we have.’
2.12.
Bij brief van 22 maart 2022 van haar advocaat heeft Breitling [gedaagde] nogmaals gewezen op haar verplichtingen als gevolg van de beëindiging van de distributieovereenkomst. Bij brief van 10 juni 2022 heeft zij [gedaagde] nog eenmaal gesommeerd om haar verplichtingen uit hoofde van artikel 13.3 van de distributieovereenkomst na te komen. [naam 2] heeft hierop per e-mail van dezelfde dag als volgt gereageerd:
‘Er zijn geen valide redenen om te stoppen met de samenwerking. Dat Breitling de samenwerking met ons wil stoppen om hun eigen winkel om de hoek te beschermen is machtsmisbruik.
Wij hebben geen interesse om te stoppen. Indien Breitling het contract wenst af te kopen (lees: goodwill wensen te betalen), dan vernemen wij graag wat hun openingsbod is.’
2.13.
Na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank conservatoir beslag tot afgifte te leggen op 48 Breitling horloges (de voorraad) en i) displays: XL achterbord, 2x L base, XS display en S display, ii) oude Corner (wandmeubel) en iii) oude Breitling Jet Team afbeelding op het rolluik (gezamenlijk het materiaal) heeft Breitling op 4 juli 2022 beslag gelegd op 34 horloges en het materiaal.
2.14.
Op 7 juli 2022 is de deurwaarder nogmaals naar [gedaagde] gegaan om het gelegde beslag te doen overbetekenen en om aanvullend beslag te leggen op verkoopdoosjes van de horloges en garantiecertificaten e.d. [gedaagde] heeft geen medewerking aan het beslag verleend. In het door de deurwaarder opgemaakte proces-verbaal is onder meer het volgende opgenomen:
‘Ook waren de eerder beslagen horloge’s gewoon in de etalage geplaatst en werden die nog gewoon verkocht, aldus de heer [naam 2] . (…) Hij gaf voorts aan desnoods via parallelle import of via collega juweliers wel aan Breitlings te kunnen komen voor de verkoop.’

3.Het geschil

3.1.
Breitling vordert samengevat:
I. [gedaagde] op straffe van een dwangsom te bevelen uiterlijk binnen vijf werkdagen na betekening van het vonnis de voorraad op grond van artikel 13.3 van de distributieovereenkomst aan Breitling (terug) te verkopen, te leveren en daarmee in eigendom over te dragen tegen een totale koopprijs van € 115.137,10 (inclusief BTW) dan wel een in goede justitie te bepalen koopprijs;
II. [gedaagde] op straffe van een dwangsom te bevelen uiterlijk binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis aan Breitling af te geven al het materiaal als bedoeld in artikel 13.3 van de distributieovereenkomst;
III. [gedaagde] op straffe van een dwangsom te verbieden zich langer als dealer van Breitling te presenteren en haar te gebieden het gebruik van de handelsmerken van Breitling op welke wijze dan ook te staken;
IV. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor toewijzing van de gevraagde voorzieningen moet voldoende aannemelijk zijn dat de bodemrechter zal vinden dat de distributieovereenkomst tussen Breitling en [gedaagde] rechtsgeldig is geëindigd.
4.2.
De distributieovereenkomst biedt de mogelijkheid om deze met een opzegtermijn van drie maanden voor het einde van de lopende periode van een jaar op te zeggen. Breitling heeft van deze mogelijk gebruik gemaakt en de distributieovereenkomst op 28 augustus 2020 beëindigd. Zij heeft daarbij een langere opzegtermijn genomen dan de drie maanden, namelijk tot 31 augustus 2021 en deze termijn vervolgens nog eens vanwege corona verlengd tot februari 2022. Volgens de overeenkomst was Breitling gerechtigd om zonder opgaaf van redenen op te zeggen. Dat is door [gedaagde] ook niet betwist. Gezien de jarenlange samenwerking tussen partijen heeft Breitling wel een toelichting gegeven op de beëindiging van het dealerschap. Die kwam erop neer dat bij Breitling de wens bestond om het aantal verkooppunten terug te brengen, de omgeving rond de locatie van [gedaagde] aan de [adres] was verslechterd en de verkoop van Breitlingproducten door [gedaagde] was teruggelopen. [gedaagde] is van mening dat de werkelijke reden van de beëindiging is dat Breitling, die een boetiek om de hoek bij [gedaagde] had geopend, geen concurrentie van [gedaagde] wilde. Wat daar ook van zij, nu de overeenkomst zonder opgaaf van redenen kon worden opgezegd, doet de reden van de opzegging er niet toe.
4.3.
Het standpunt dat de overeenkomst niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, omdat deze alleen door [naam 2] is ondertekend en niet ook door [naam 3] , is niet juist. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel van [naam B.V. 1] volgt immers dat de broers ieder via hun vennootschap als indirect bestuurder zelfstandig bevoegd zijn om [naam B.V. 1] en daarmee [gedaagde] te vertegenwoordigen.
4.4.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat de overeenkomst onder dreiging dan wel dwang tot stand is gekomen en daarom vernietigbaar is. Zij heeft naar voren gebracht dat haar bij het aangaan van de overeenkomst te verstaan is gegeven dat zij uitsluitend nog Breitling producten mocht verkopen als zij tot ondertekening van de overeenkomst zou overgaan. In dit verband heeft [gedaagde] verwezen naar een door [naam 2] heimelijk opgenomen telefoongesprek tussen hem en [naam 5] , die destijds als voorganger van Breitling betrokken was bij de totstandkoming van de overeenkomst.
Het lijkt er inderdaad op dat de samenwerking zou worden stopgezet als geen overeenkomst tot stand zou komen. In die zin had [gedaagde] niet echt een keuze als ze nog Breitlingproducten wilde blijven verkopen. Dat leidt echter nog niet tot bedreiging of dwang in de zin van de wet. Als [gedaagde] dat echt anders ziet dan had zij na het aangaan van de overeenkomst in 2016 wel eerder daartegen kunnen opkomen, in ieder geval in 2020, toen van de daarin geboden mogelijkheid tot opzegging gebruik werd gemaakt.
4.5.
Onder deze omstandigheden is voldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de distributieovereenkomst tussen Breitling en [gedaagde] rechtsgeldig is geëindigd. Breitling heeft een veel langere opzegtermijn in acht genomen dan was overeengekomen en van haar kan niet worden gevergd dat zij tegen haar zin nog langer met [gedaagde] doorgaat. Ten slotte blijkt nergens uit dat [gedaagde] aanspraak kan maken op betaling van goodwill, compensatie en of schadevergoeding zoals zij heeft betoogd.
4.6.
De slotsom is dat gevraagde voorzieningen die voortvloeien uit de beëindiging van de overeenkomst en artikel 13.3 van de overeenkomst toewijsbaar zijn. Dit geldt niet voor het wandmeubel. Ter zitting is Breitling ermee akkoord gegaan dat [gedaagde] dat wandmeubel houdt, waarbij [gedaagde] heeft toegezegd het te zullen ontdoen van alle uitingen die verwijzen naar Breitling.
Ten slotte heeft Breitling een spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen.
In dit verband heeft zij voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] meerdere malen heeft gedreigd via parallelimport aan Breitling horloges te komen als Breitling de beëindiging van de samenwerking zou doorzetten, andere digitale verkoopkanalen te zullen gaan gebruiken en zich niet langer gebonden te achten aan de richtlijnen van Breitling.
4.7.
De gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd.
4.8.
De gevorderde beslagkosten van € 1.536,39 zijn eveneens toewijsbaar.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Breitling worden begroot op:
- dagvaardingskosten € 131,18
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.823,18

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] , uiterlijk binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis, de voorraad op grond van artikel 13.3 van de distributieovereenkomst aan Breitling (terug) te verkopen, te leveren en daarmee in eigendom over te dragen door middel van afgifte van die voorraad aan Breitling tegen een totale koopprijs van
€ 115.137,10, inclusief BTW, (voor 48 horloges, dan wel een evenredig minder bedrag voor minder horloges) en dit voor het overige onder de voorwaarden en condities zoals omschreven in aanhangsel I bij de distributieovereenkomst,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] , uiterlijk binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis, tot afgifte aan Breitling van al het materiaal (zie onder 2.13) als bedoeld in artikel 13.3 van de distributieovereenkomst, met uitzondering van het wandmeubel, dat [gedaagde] ontdoet van uitingen die verwijzen naar Breitling,
5.3.
verbiedt [gedaagde] om zich vanaf vijf werkdagen na betekening van dit vonnis nog langer als dealer van Breitling te presenteren en de handelsmerken van Breitling, op welke wijze dan ook, te gebruiken,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan Breitling een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan (een van) de veroordelingen onder 5.1 en 5.2 voldoet of in strijd handelt met het verbod onder 5.3, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Breitling van de beslagkosten van
€ 1.536,39, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Breitling tot op heden begroot op € 1.823,18, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. B. P.W. Busch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2022. [1]

Voetnoten

1.type: BPWB