ECLI:NL:RBAMS:2022:5218

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
C/13/710857 / HA ZA 21-1052
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schadevergoeding na mishandeling na aanrijding

In deze zaak vorderde eiser, een man die in mei 2019 mishandeld werd na een aanrijding, schadevergoeding van twee broers, gedaagden, die betrokken waren bij de mishandeling. De rechtbank Amsterdam oordeelde dat gedaagde 2, die als bestuurder van een auto betrokken was bij de aanrijding, hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade die eiser had geleden. De rechtbank stelde vast dat gedaagde 2 en zijn bijrijder, na de aanrijding, fysiek geweld tegen eiser hadden gebruikt, wat resulteerde in een elleboogfractuur en hoofdwonden. Gedaagde 1, de broer van gedaagde 2, werd ook aansprakelijk gesteld voor de schade die eiser had geleden, omdat hij na de mishandeling ter plaatse was gekomen en eiser ook had geslagen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van groepsaansprakelijkheid, waarbij beide gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schade die eiser had geleden. De rechtbank verwees de zaak naar de schadestaatprocedure voor de bepaling van de exacte schadevergoeding. De proceskosten werden ook aan gedaagden opgelegd, die grotendeels in het ongelijk waren gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/710857 / HA ZA 21-1052
Vonnis van 7 september 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A. Quispel te Oud-Beijerland,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.S. Avagyan te Amsterdam,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. S. Guman te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 1] worden genoemd. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] zullen tezamen worden aangeduid als [gedaagde 1] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 november 2021, met producties;
- het herstelexploot van 20 december 2022;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] , met producties;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 1] , met een productie;
  • het tussenvonnis van 16 maart 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 28 juni 2022 met de daarin vermelde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en zijn huisgenote, mevrouw [naam huisgenote] (hierna: [naam huisgenote] ), reden op 17 mei 2019 met een auto op de N236. Daar heeft een aanrijding plaatsgevonden tussen [eiser] en [gedaagde 2] als bestuurder van een witte Toyota. Naast [gedaagde 2] zat zijn broer als bijrijder.
2.2.
[eiser] , [gedaagde 2] en de bijrijder zijn na de aanrijding ter plaatse uit de auto gestapt. Er was sprake van fysiek contact. [eiser] is in de sloot naast de weg beland.
2.3.
Op verzoek van [gedaagde 2] is vervolgens zijn andere broer, [gedaagde 1] , in een zwarte Audi, aan komen rijden. [gedaagde 1] en de bijrijder van die auto, een oom van [gedaagde 1] c.s., [naam oom] (hierna: [naam oom] ), zijn ook ter plaatse uitgestapt.
2.4.
[eiser] heeft als gevolg van het voorval een elleboogfractuur en meerdere hoofdwonden opgelopen. [eiser] is onder meer op 22 mei 2019 geopereerd, waarbij osteosynthesemateriaal in zijn linkerelleboog is aangebracht.
2.5.
[eiser] heeft op 27 mei 2019 tegen [gedaagde 1] c.s. en [naam oom] aangifte gedaan van openlijke geweldpleging en zware mishandeling.
2.6.
Bij vonnis op tegenspraak van 30 maart 2021 is [gedaagde 2] strafrechtelijk veroordeeld voor het op 17 mei 2019 openlijk in vereniging geweld plegen tegen [eiser] , door [eiser] :
- tegen het hoofd en lichaam te slaan en/of te stompen;
- met een lifehammer, op/tegen het hoofd te slaan;
- in de sloot te duwen, waardoor [eiser] is gevallen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een botbreuk in de bovenarm tot gevolg heeft gehad.
2.7.
Bij vonnis op tegenspraak van 30 maart 2021 is [gedaagde 1] strafrechtelijk veroordeeld voor mishandeling op 17 mei 2019 door [eiser] tegen het hoofd te slaan.
2.8.
[gedaagde 1] c.s. hebben hoger beroep ingesteld tegen voornoemde vonnissen. De strafprocedures in hoger beroep zijn nog aanhangig.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht verklaart dat [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van de mishandeling op 17 mei 2019;
  • [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiser] van de door hem geleden schade, nader op te maken bij staat;
  • [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [gedaagde 2] en de bijrijder in de witte Toyota hebben hem geslagen en hij is met een lifehammer op zijn hoofd geslagen. Ook is hij door hen in de sloot naast de weg geduwd als gevolg waarvan hij een elleboogfractuur heeft opgelopen. [gedaagde 1] heeft hem in zijn gezicht geslagen. Er is sprake van groepsaansprakelijkheid, zodat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk zijn. Daarnaast hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 1] ieder afzonderlijk onrechtmatig gehandeld door [eiser] te mishandelen. De schade bestaat volgens [eiser] onder meer uit inkomensschade en smartengeld.
3.3.
[gedaagde 1] c.s. concluderen tot afwijzing van de vorderingen.

4.De beoordeling

aansprakelijkheid

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde 1] c.s. al dan niet in groepsverband aansprakelijk zijn voor het door [eiser] opgelopen letsel. [gedaagde 1] c.s. betwisten deel te hebben uitgemaakt van een groep personen. Zij betwisten ook geweld tegen [eiser] te hebben gebruikt. Zij stellen dat niet is voldaan aan de criteria van artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (groepsaansprakelijkheid). Ook is volgens hen niet voldaan aan de vereisten voor artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad).
4.2.
Anders dan [eiser] stelt, is de rechtbank niet gebonden aan de strafrechtelijke veroordeling nu geen sprake is van een onherroepelijke veroordeling op tegenspraak . [gedaagde 1] c.s. zijn immers in hoger beroep gegaan tegen de veroordeling door de strafrechter. Dit betekent dat het onrechtmatig handelen niet vaststaat maar dat op basis van wat partijen in deze procedure naar voren hebben gebracht moet worden beoordeeld of er sprake is van onrechtmatig handelen. Aan het strafvonnis komt vrije bewijskracht toe.
4.3.
Om te concluderen tot aansprakelijkheid voor onrechtmatig handelen in groepsverband moet zijn voldaan aan de vereisten van artikel 6:166 BW. Dat artikel bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn als deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend. Het artikel voorziet in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. Wil degene die niet zelf rechtstreeks de schade heeft toegebracht, aansprakelijk zijn, dan moet aan een aantal vereisten zijn voldaan. Degene die de schade rechtstreeks toebrengt, moet een onrechtmatige daad hebben begaan. Verder had de kans op het toebrengen van schade de tot de groep behorende persoon behoren te weerhouden van zijn gedragingen in groepsverband. Dit houdt in dat iemand alleen aansprakelijk kan zijn, als diegene wist of behoorde te begrijpen dat het groepsoptreden het gevaar meebracht op het ontstaan van schade zoals die daadwerkelijk is toegebracht. Verder is voor het groepsverband noodzakelijk dat er zowel objectief (tussen de gedragingen) als subjectief (tussen de personen) een zekere samenhang bestaat. Het moet gaan om concrete onrechtmatige handelingen in groepsverband die schade hebben veroorzaakt.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 2] deel heeft uitgemaakt van een groep personen die [eiser] op 17 mei 2019 heeft mishandeld. Voorop staat dat [gedaagde 2] heeft erkend dat hij samen met zijn broers, eerst de bijrijder en later [gedaagde 1] , en een oom op de bewuste dag ter plaatse van de aanrijding aanwezig was en dat [eiser] daar ook was. Vaststaat dan ook dat los van [eiser] er ten minste twee personen aanwezig waren zodat, anders dan [gedaagde 2] betoogt, in beginsel gesproken kan worden van een groep.
4.5.
Verder is tussen partijen niet in geschil dat [eiser] in de sloot is beland en dat hij een gecompliceerde elleboogfractuur heeft opgelopen. [eiser] heeft verklaard dat [gedaagde 2] en zijn bijrijder hem in de sloot hebben gegooid en dat hij (onder meer met een lifehammer) is geslagen. [gedaagde 2] heeft de stelling van [eiser] dat hij samen met zijn broer [eiser] heeft mishandeld onvoldoende betwist. [gedaagde 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling namelijk tegenstrijdig verklaard over zijn gedragingen en het handelen van zijn broer. Enerzijds heeft hij verklaard dat [eiser] hem aanviel waarna er is geduwd en getrokken. Anderzijds heeft hij verklaard dat noch hij, noch anderen [eiser] hebben aangeraakt en dat hij op dat moment het schadeformulier aan het invullen was. Deze laatste verklaring heeft [gedaagde 2] zelf ook weer weersproken door te verklaren dat hij [gedaagde 1] heeft gebeld om een schadeformulier te brengen. De verklaringen van [gedaagde 2] over zijn gedrag vertonen op belangrijke punten verschillende inconsistenties en zijn om die reden ongeloofwaardig. Daar komt bij dat uit het strafvonnis blijkt dat de politierechter bewezen heeft verklaard dat [gedaagde 2] samen met anderen [eiser] heeft mishandeld door hem – onder meer met een lifehammer – tegen het hoofd en tegen het lichaam te slaan en [eiser] in de sloot te duwen en dat deze mishandeling zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad.
4.6.
[gedaagde 2] betwist ook dat hij dan wel zijn bijrijder [eiser] met een lifehammer heeft geslagen. De stelling dat de politie geen lifehammer heeft gevonden en dat [gedaagde 2] niet zou beschikken over een lifehammer, is gelet op het strafvonnis, een onvoldoende betwisting. Dit geldt te meer nu uit de foto’s van het letsel in het politiedossier blijkt dat [eiser] meerdere hoofdwonden heeft opgelopen. De aard van de verwonding op het voorhoofd van [eiser] past bij zijn verklaring dat hij is geslagen met een lifehammer. Vaststaat dat [eiser] of door [gedaagde 2] of door zijn bijrijder, met een lifehammer op zijn hoofd is geslagen.
4.7.
[gedaagde 2] heeft dus onvoldoende gemotiveerd betwist in groepsverband te hebben bijgedragen aan het tegen [eiser] gebruikte geweld zodat hij persoonlijk aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade. De mishandeling van [eiser] is zonder meer onrechtmatig. Uit het vorenstaande blijkt dat er sprake was van een zodanige samenhang tussen de gedragingen van [gedaagde 2] en de gedragingen van de bijrijder, dat deze gedragingen als gedragingen in groepsverband kunnen worden gekwalificeerd. Vaststaat immers dat [gedaagde 2] met de bijrijder, na de aanrijding samen uit de auto zijn gestapt en vervolgens samen zijn gaan vechten met [eiser] waardoor zij letsel bij [eiser] teweeg hebben gebracht. Verder had [gedaagde 2] behoren te begrijpen dat het groepsoptreden het gevaar op het ontstaan van het toegebrachte letsel bij [eiser] schiep en heeft hij door zijn actieve bijdrage, in ieder geval bestaande uit slaan en duwen, schuld daaraan. Het is dan ook niet van belang wie de schade van [eiser] uiteindelijk heeft veroorzaakt. Dit brengt met zich dat [gedaagde 2] op grond van artikel 6:166 BW aansprakelijk is voor de schade van [eiser] voortvloeiend uit de mishandeling, namelijk door [eiser] te slaan, met een lifehammer op zijn hoofd te slaan en in de sloot te duwen.
4.8.
Het door [gedaagde 2] gedane beroep op artikel 6:166 lid 2 BW passeert de rechtbank. Dit artikel ziet op de interne draagplicht tussen de aansprakelijke personen en is hier niet aan de orde.
4.9.
[gedaagde 2] betwist tot slot ook het causaal verband tussen de schade en het verweten handelen, omdat [eiser] spontaan zou zijn gevallen. [gedaagde 2] kan hier niet in worden gevolgd. Uit het voorgaande blijkt dat vaststaat dat [eiser] in de sloot is geduwd, waardoor hij is gevallen met als gevolg een gecompliceerde elleboogfractuur. De schade staat daarmee in causaal verband tot het fysieke geweld. [eiser] heeft het letsel door toedoen van [gedaagde 2] en de bijrijder opgelopen.
4.10.
Tussen partijen is tijdens de mondelinge behandeling niet langer in geschil dat [gedaagde 1] later ter plaatse is gekomen. Het had daarom op de weg van [eiser] gelegen om in het kader van de aansprakelijkheid voor groepsoptreden te stellen hoe dan wel op welke wijze [gedaagde 1] een bijdrage heeft geleverd aan het eerdere geweld in groepsverband. Nu hij dat heeft nagelaten, kan [gedaagde 1] niet voor de voor zijn deelneming toegebrachte schade aansprakelijk worden gehouden. Dit brengt met zich dat de vordering tot hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] voor de door [gedaagde 2] eerder toegebrachte schade (namelijk ten gevolge van de elleboogfractuur en hoofdwond) niet kan worden toegewezen.
4.11.
[eiser] stelt dat [gedaagde 1] hem in zijn gezicht heeft geslagen en dat hij daardoor schade heeft geleden. [eiser] heeft daarover bij de politie verklaard dat: “
Na ongeveer 5 minuten zag ik dat er een zwarte auto aan komen rijden (…). Ik zag dat ze op mij af kwamen gelopen en dat NN3 [ [gedaagde 1] , rb] in de Engelse taal aan het schreeuwen was. Ik hoorde dat NN3 het woord “fuck” gebruikte en onder meer zei “I’m from Turkey and i kill you”, “you fight my brother”, “I’ll fuck you”. Ik zag dat NN3 naar mij toestapte en mij voluit een klap op mijn linker onderkaak gaf.”[gedaagde 1] is strafrechtelijk veroordeeld voor mishandeling door [eiser] tegen het hoofd te slaan. [gedaagde 1] betwist [eiser] te hebben geslagen en wijst ter onderbouwing op de door [naam oom] en [gedaagde 2] afgelegde verklaringen ten overstaan van de politie, waarbij zij hebben verklaard dat [gedaagde 1] [eiser] niet heeft geslagen. Met de verklaringen van twee niet onafhankelijke getuigen heeft [gedaagde 1] onvoldoende weerlegd dat hij [eiser] heeft geslagen. De rechtbank verwijst daarbij ook naar hetgeen hiervoor onder 4.5 is overwogen over de geloofwaardigheid van de verklaringen van [gedaagde 2] . [gedaagde 1] heeft verder het letsel van [eiser] onvoldoende betwist. Uit de foto’s van het letsel in het politiedossier blijkt dat [eiser] meerdere hoofdwonden heeft opgelopen. [gedaagde 1] kan niet volstaan met de betwisting dat de verwondingen in het gezicht op basis van de foto’s er wel lijken te zijn, maar niet met zekerheid zijn vast te stellen. Bovendien stelt [eiser] psychisch letsel en een gevoel van onveiligheid aan de mishandeling te hebben overgehouden. Daarmee staat vast dat [gedaagde 1] tegenover [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de door hem geleden schade als gevolg van de mishandeling.
4.12.
Naar het oordeel van de rechtbank is de stelling dat sprake is van aansprakelijkheid in groepsverband voor de schade die [gedaagde 1] rechtstreeks aan [eiser] heeft toegebracht met voldoende feiten en omstandigheden onderbouwd. Niet gesteld, noch gebleken is dat [gedaagde 2] zich heeft onttrokken aan het groepsoptreden. Verder staat vast dat [gedaagde 1] na de mishandeling door [gedaagde 2] [eiser] heeft geslagen. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] waren samen met [naam oom] ten tijde van de mishandeling van [eiser] door [gedaagde 1] aanwezig. [eiser] heeft in dat kader naar voren gebracht dat het drie personen tegen een persoon was. [gedaagde 2] heeft dus door zijn aanwezigheid en de voorafgaande mishandeling door hem en zijn bijrijder bijgedragen aan de dreigende sfeer die de kans op het toebrengen van de schade heeft vergroot. [gedaagde 2] heeft dit gevaar, door zijn bemoeienis niet te staken, bewust aanvaard. De kans op het toebrengen van de schade is zodanig geweest dat [gedaagde 2] zich, voor zover het al niet in zijn macht lag om [gedaagde 1] ervan te weerhouden [eiser] te mishandelen, had moeten terugtrekken. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van [eiser] voortvloeiend uit de mishandeling door [gedaagde 1] .
4.13.
Voor zover [gedaagde 1] c.s. een beroep doen op (gedeeltelijke) eigen schuld van [eiser] , gaat de rechtbank daaraan voorbij nu [eiser] de door [gedaagde 1] c.s. geschetste gang van zaken heeft betwist en [gedaagde 1] c.s. deze niet nader hebben onderbouwd.
schadestaatprocedure
4.14.
De vordering van [eiser] houdt een verwijzing naar de schadestaatprocedure in. Voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure geldt een lage drempel: noodzakelijk en voldoende is dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Uit het voorgaande blijkt dat vaststaat dat [eiser] een elleboogbreuk heeft opgelopen en tegen zijn hoofd is geslagen. Daarmee is de mogelijkheid van schade voldoende aannemelijk gemaakt.
4.15.
Ondanks een vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure kan de rechtbank bepalen dat de schade al direct wordt begroot in het geval dat voldoende is gesteld en is komen vast te staan om te kunnen veroordelen tot een bepaald bedrag. Dit met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor en mits het partijdebat dit toelaat. Het debat heeft zich tijdens de mondelinge behandeling voornamelijk toegespitst op de (on)rechtmatigheid van de handelwijze van [gedaagde 1] c.s. Van een debat over de omvang van de schade is geen sprake geweest. Desgevraagd heeft (de advocaat van) [eiser] tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat nog niet duidelijk is wat de (financiële) gevolgen van de mishandeling zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om partijen de gelegenheid te geven zich nader uit te laten over de schadefactoren en de omvang van de schade om daarna de schade te begroten. Voor de vaststelling en omvang van de schade zal de rechtbank de zaak verwijzen naar de schadestaatprocedure.
4.16.
[gedaagde 1] c.s. zullen als grotendeels in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. [eiser] procedeert op basis van een toevoeging. Daarom zijn in deze zaak de explootkosten door de griffier voorgeschoten. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk. De kosten aan de zijde van [eiser] worden voor het overige begroot op:
- griffierecht € 85,00
- salaris advocaat €
1.126,00(2 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.211,00
4.17.
De nakosten zullen ambtshalve worden begroot en worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde 2] jegens [eiser] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van de mishandeling op 17 mei 2019 zoals omschreven onder 4.7,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan [eiser] van de door hem als gevolg van de mishandeling op 17 mei 2019 zoals omschreven onder 4.7 geleden schade, nader op te maken bij staat,
5.3.
verklaart voor recht dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk jegens [eiser] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van de mishandeling op 17 mei 2019 zoals omschreven onder 4.11,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser] van de door hem als gevolg van de mishandeling op 17 mei 2019 zoals omschreven onder 4.11 geleden schade, nader op te maken bij staat,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.211,00,
5.6.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 2] of [gedaagde 1] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Wouters, rechter, bijgestaan door mr. E.C. Kleverlaan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022.