ECLI:NL:RBAMS:2022:5207

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
13/096416-21 (A, hoofdzaak), 13/122835-22 (B), 13/127265-22 (C), 13/301725-21 (D), 13/230509-21 (E)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte met meerdere tenlasteleggingen, waaronder schuldwitwassen, mishandeling van ambtenaren en poging tot diefstal

Op 1 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen een verdachte, die met meerdere parketnummers werd aangeklaagd. De rechtbank heeft de zaken samengevoegd en op tegenspraak geoordeeld. De verdachte is onder andere beschuldigd van schuldwitwassen, mishandeling van ambtenaren, bedreiging, en poging tot diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 april 2021 een Rolex-horloge en merkkleding in zijn bezit had, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze goederen afkomstig waren uit een misdrijf. Dit leidde tot een bewezenverklaring van schuldwitwassen. Daarnaast werd de verdachte op 16 mei 2022 beschuldigd van het mishandelen van een ambtenaar in functie, wat ook bewezen werd verklaard. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de woninginbraak in zaak C, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij de goederen had gestolen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 127 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeltraject. De rechtbank heeft ook vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen toegewezen en verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/096416-21 (A), 13/122835-22 (B, ter terechtzitting gevoegd), 13/127265-22 (C, ter terechtzitting gevoegd), 13/301725-21 (D, ter terechtzitting gevoegd), 13/230509-21 (E, ter terechtzitting gevoegd) en 13/294504-20 (tul)
Datum uitspraak: 1 september 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 augustus 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C, zaak D en zaak E aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.S. de Zanger, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] en van hetgeen zij ter terechtzitting naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is – samengevat - ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Zaak A
schuldwitwassen van een horloge (merk Rolex) en/of een sweatvest (merk Gucci) en/of een joggingbroek (merk Gucci) en/of sneakers (merk Prada) op 7 april 2021 te Amsterdam.
Ad informandum gevoegd strafbaar feit:
diefstal bij [winkel] op 26 november 2021 te Amsterdam.
Zaak B
1.
mishandeling van een ambtenaar in functie op 16 mei 2022 te Amsterdam;
2.
wederechtelijk binnendringen van Hotel [naam hotel] op 16 mei 2022 te Amsterdam;
3.
opzettelijk aanwezig hebben van 5 XTC pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, op 16 mei 2022 te Amsterdam.
Zaak C
diefstal van meerdere goederen door middel van een valse sleutel uit een woning in de periode van 1 oktober tot en met 2 oktober 2021 te Amsterdam.
Zaak D
1.
mishandeling van twee ambtenaren in functie op 6 november 2021 te Amsterdam;
2.
bedreiging van een ambtenaar met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling door hem tweemaal in het gezicht te spugen op 6 november 2021 te Amsterdam;
subsidiair is dit ten laste gelegd als belediging van een ambtenaar in functie;
3.
bedreiging van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling op 6 november 2021 te Amsterdam.
Zaak E
poging tot diefstal van een fiets door middel van braak en/of verbreking op 27 augustus 2021 te Amsterdam, dan wel vernieling van een fiets.
Ad informandum gevoegd strafbaar feit:
opzettelijk aanwezig hebben van stof lijst I op 27 augustus 2021 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlasteleggingen is opgenomen in
bijlage 1en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in zaak A ten laste gelegde schuldwitwassen kan worden bewezen. De onder verdachte aangetroffen goederen vertegenwoordigen een hoge waarde. Verdachte heeft verklaard de goederen (online) te hebben gekocht, maar hij weet niet precies waar en hij heeft ook geen bonnen, waardoor dit niet kan worden geverifieerd. Uit het financieel onderzoek blijkt bovendien dat verdachte over minimale inkomsten beschikt. Dit maakt zijn verklaring dat hij de goederen heeft gekocht onwaarschijnlijk. Ten aanzien van het horloge heeft verdachte verklaard dat hij deze online heeft gekocht voor 1000,- euro en dat hij niet wist dat het 14.500,- euro waard was. Ter terechtzitting heeft verdachte het bijgeleverde bewaartasje getoond en dat zou volgens hem moeten aantonen dat het een echt horloge is. Dat maakt het feit dat hij niet meer weet waar hij het horloge heeft gekocht en de betaalde prijs helemaal merkwaardig. Het kan niet anders zijn dan dat verdachte de goederen heeft verworven door middel van geld afkomstig uit misdrijf.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in zaak B ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde mishandeling heeft verdachte verklaard niet bewust te hebben geslagen, maar enkel zijn hand omhoog te hebben gebracht. Deze verklaring is mede gelet op het letsel ongeloofwaardig. Zowel verbalisant [benadeelde partij 5] als verbalisant [getuige] verklaren dat verdachte zich verzette en dat hij [benadeelde partij 5] met zijn gebalde rechtervuist heeft geslagen. Verbalisant [benadeelde partij 5] had een dag later nog last van zijn jukbeen en zijn wang was aan de binnenkant dik en beschadigd. Dit is ook te zien op de foto in het dossier.
Ten aanzien van zaak C heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde woninginbraak kan worden bewezen. Aangeefsters [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zijn op 1 oktober 2021 aan het einde van de middag van huis gegaan en hebben niet thuis geslapen. De volgende dag missen zij verschillende goederen. Er zijn geen braaksporen aangetroffen, maar wel een vingerafdruk op een kast in de slaapkamer. Uit het dactyloscopisch onderzoek blijkt dat er een match is tussen de aangetroffen vingerafdruk en de vingerafdruk van verdachte. Verdachte ontkent en heeft verklaard niet in de woning te zijn geweest. Deze verklaring is niet geloofwaardig gezien het aangetroffen spoor. Nu verdachte geen alternatieve scenario heeft gegeven voor hoe zijn vingerafdruk op de kast terecht is gekomen, anders dan door inbraak, kan het tenlastegelegde worden bewezen.
Ten aanzien van zaak D heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd van de onder 2 primair ten laste gelegde bedreiging, omdat het spugen in iemand zijn gezicht niet langer als zodanig wordt gekwalificeerd. Wel kan de subsidiair ten laste gelegde belediging worden bewezen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in zaak D onder 1 ten laste gelegde mishandeling en de onder 3 ten laste gelegde bedreiging kunnen worden bewezen. Verbalisant [benadeelde partij 3] heeft verklaard dat verdachte heeft gezegd “Ik ga jullie doodpangen” en verbalisant [benadeelde partij 4] heeft verklaard dat verdachte heeft gezegd “Ik ga je doodpangen”. Dit kan niet anders worden geïnterpreteerd dan een bedreiging met de dood en zo hebben de verbalisanten dit ook opgevat.
Ten aanzien van zaak E heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde poging tot diefstal door middel van braak van een fiets kan worden bewezen.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het in zaak A ten laste gelegde schuldwitwassen, omdat verdachte ten aanzien van de onder hem aangetroffen goederen niet redelijkerwijs moest vermoeden dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf. Verdachte had beschikking over legaal verkregen geld. Hij heeft gewerkt, heeft geld gekregen van een familielid en gezien zijn lage woonlasten kon hij in de loop der jaren geld apart zetten. Ten aanzien van het horloge heeft verdachte verklaard dat hij deze zonder papieren voor 1000,- euro online heeft gekocht en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat het horloge nep was. Verdachte hoefde niet te vermoeden dat het horloge ruim 14.000,- euro waard was en dus ook niet dat het van misdrijf afkomstig was. Ten aanzien van de schoenen heeft verdachte verklaard dat hij deze in een winkel heeft gekocht voor 420,- euro. Dit is niet een dermate hoge waarde dat het alleen uit criminele opbrengsten verkregen kan zijn. Hetzelfde geldt voor de kleding. Verdachte heeft verklaard de kleding via een website voor lagere prijzen dan in de winkel te hebben gekocht en bij iemand thuis te hebben opgehaald.
Ten aanzien van de in zaak B onder 1 ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent te hebben geslagen en heeft verklaard alleen zijn arm naar voren te hebben gebracht om zichzelf te beschermen. Enkel verbalisanten [benadeelde partij 5] en [getuige] hebben verklaard dat verdachte [benadeelde partij 5] heeft geslagen. Andere collega’s hebben het niet gezien en volgens [getuige] is dat logisch, omdat zij op het bovenlichaam en de armen van verdachte zaten met hun rug naar de collega’s toe. Dit ondersteunt de verklaring van verdachte dat het praktisch onmogelijk was om te slaan. Het letsel aan de binnenkant van de wang blijkt niet onomstotelijk uit de foto in het dossier. Ten aanzien van de in zaak B onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de in zaak C ten laste gelegde woninginbraak, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Verdachte ontkent en het enige bewijs is een match tussen een vingerafdruk die is aangetroffen op een kast in de slaapkamer en de vingerafdruk van verdachte. De gestolen goederen zijn niet bij verdachte aangetroffen. Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het bestanddeel ‘valse sleutel’, omdat uit het dossier niet blijkt dat een voorwerp tussen de deur en/of het slot is gebracht en dit niet kan worden afgeleid uit het feit dat er geen braaksporen zijn aangetroffen.
Ten aanzien van de in zaak D onder 1 ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsman geen verweer gevoerd. De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 2 primair ten laste gelegde bedreiging, omdat het spugen in het gezicht als een belediging dient te worden gekwalificeerd. Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde bedreiging heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit, omdat verdachte ontkent en de uiting bovendien niet van dien aard was en onder zodanige omstandigheden gedaan dat bij aangevers de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden verliezen. Verdachte heeft nooit een vuurwapen voorhanden gehad en er was geen aanwijzing dat hij op dat moment over een vuurwapen beschikte.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het in zaak E tenlastegelegde.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewezenverklaring schuldwitwassen (zaak A)
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de goederen die onder hem zijn aangetroffen, van enig misdrijf afkomstig waren en of hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het schuldwitwassen van die goederen.
Beoordelingskader schuldwitwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420quater van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van (schuld)witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp of de herkomst van de geld waarmee de goederen zijn aangeschaft. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Als de verdachte zo een verklaring geeft, is het de taak van het Openbaar Ministerie onderzoek te (laten) doen naar deze alternatieve herkomst van het geld of voorwerp. De rechtbank zal alleen tot een bewezenverklaring van schuldwitwassen kunnen komen, als uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld of voorwerp een legale herkomst heeft. Tenslotte kan in dat geval een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring gelden.
Vermoeden van (schuld)witwassen
Bij de aanhouding van verdachte op 7 april 2021 droeg hij een Rolex-horloge, kleding van het merk Gucci en schoenen van het merk Prada. Deze goederen zijn van een dusdanige prijs dat er nader onderzoek is ingesteld, omdat verdachte tijdens zijn verhoor aangaf geen werk of inkomsten te hebben en hij geen verklaring wilde geven over de herkomst van de goederen. Uit het onderzoek is gebleken dat alle goederen echt zijn en een waarde vertegenwoordigen van respectievelijk 14.500,- euro (Rolex-horloge), 2.190,- euro (Gucci kleding) en 520,- euro (Prada schoenen). Gelet op het voorgaande is de verdenking gerezen dat verdachte zich bezighoudt met (schuld)witwassen.
Daarom is er financieel onderzoek gedaan naar de inkomsten van verdachte over de jaren 2016 tot en met september 2021 en naar het saldo op zijn rekeningen over die jaren. Uit dit onderzoek is gebleken dat gezien het feit dat verdachte ruim beneden modaal heeft verdiend uit loon en/of uitkeringen en er geen andere bronnen van inkomsten bekend zijn, het zeer onwaarschijnlijk is dat verdachte over financiële middelen beschik(te) om de onder hem aangetroffen goederen op legale wijze te bekostigen.
De rechtbank overweegt dat de waarde van de aangetroffen goederen volstrekt niet in verhouding staan tot het vermogen van verdachte. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van (schuld)witwassen. Daarom mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de aangetroffen goederen, althans de herkomst van het geld waarmee de goederen zijn aangeschaft.
Verklaring verdachte herkomst goederen
Verdachte wilde in zijn eerste verhoor geen verklaring afleggen over de onder hem aangetroffen goederen of over zijn bron van inkomsten. In zijn tweede verhoor heeft verdachte verklaard dat de goederen van hem zijn en dat hij deze nieuw heeft gekocht, maar verder wilde hij opnieuw geen verklaring afleggen over de goederen. Verdachte heeft verklaard ongeveer 2.000,- euro tot 2.500 euro per maand te hebben verdiend met werk, maar hij wilde niet verklaren op welke bankrekening dit geld werd gestort en met wat voor werk hij die inkomsten heeft verdiend.
Vervolgens heeft verdachte via zijn toenmalige raadsvrouw in reactie op de zogenoemde witwasbrief een verklaring gegeven over de herkomst van de onder hem aangetroffen goederen. Ter terechtzitting heeft verdachte deze verklaring in grote lijnen herhaald en nader toegelicht. Ten aanzien van het Rolex-horloge heeft verdachte verklaard dat hij deze online en zonder papieren heeft gekocht voor 1.000,- euro. Verdachte was in de veronderstelling dat het geen echt horloge betrof. Hij wist niet dat het horloge daadwerkelijk 14.500,- euro waard was. Verdachte weet niet meer via welk online platform hij het horloge heeft gekocht. Ter terechtzitting heeft verdachte een groen bewaartasje van Rolex getoond en dit zou volgens hem aantonen dat het om een echt horloge ging. Ten aanzien van de kleding van Gucci heeft verdachte verklaard dat hij deze via een website heeft gekocht tegen lagere prijzen dan in de winkel en vervolgens bij iemand thuis heeft opgehaald. Ten aanzien van de Prada schoenen heeft verdachte verklaard dat hij deze in een winkel heeft gekocht voor 420,- euro. Verdachte heeft geen bon.
De verklaringen van verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt, onvoldoende concreet en niet verifieerbaar. Verdachte zou alle goederen online of in de winkel hebben gekocht, maar heeft dit op geen enkele wijze geconcretiseerd door namen van websites en/of verkopers te geven of bonnen te overleggen. Daardoor zijn de verklaringen ook op geen enkele manier te verifiëren. De beschikking over de bijgeleverde bewaartas van het Rolex-horloge zou volgens verdachte bewijs leveren voor het feit dat het om een authentiek horloge gaat. Dit is niet alleen tegenstrijdig met zijn eerdere verklaring dat hij dacht dat het om een replica ging, maar onder die omstandigheden is het al helemaal ongeloofwaardig dat verdachte een authentiek Rolex-horloge online zou hebben gekocht voor een bedrag van 1000,- euro.
ConclusieDe rechtbank is van oordeel dat de verklaring die verdachte heeft gegeven over de herkomst van de goederen, althans de herkomst van het geld waarmee de goederen zijn aangeschaft, niet kan worden aangemerkt als een verklaring die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat de aangetroffen goederen, waaronder het horloge, de merkkleding en de merkschoenen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf en dat verdachte dit redelijkerwijs moest vermoeden. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het in zaak A ten laste gelegde schuldwitwassen.
4.3.2
Bewezenverklaring mishandeling van een ambtenaar, lokaalvredebreuk en aanwezig hebben van XTC pillen (zaak B)
Verbalisant [benadeelde partij 5] heeft op 16 mei 2022 aangifte gedaan van mishandeling tijdens het uitoefenen van zijn werk als politieambtenaar. Hij heeft verklaard dat verdachte zijn vrije rechterhand tot vuist balde en deze opzettelijk en met kracht tegen zijn rechterwang stootte. Verbalisant [benadeelde partij 5] voelde direct een pijnscheut op zijn rechterjukbeen en wang. Een dag later heeft hij verklaard dat zijn jukbeen nog gevoelig was en dat de binnenkant van zijn wang dik en beschadigd was. Uit de letselfoto in het dossier blijkt dat aan de binnenkant van de wang van verbalisant [benadeelde partij 5] een verkleuring dan wel een wondje zichtbaar is. Ook de collega van verbalisant [benadeelde partij 5] , verbalisant [getuige] , heeft verklaard dat hij zag dat verdachte zijn vrije rechterhand tot vuist balde en deze opzettelijk en met kracht tegen het hoofd van [benadeelde partij 5] sloeg.
De rechtbank verwerp het verweer van de raadsman van verdachte dat verdachte geen rake klap heeft kunnen uitdelen, omdat verbalisanten [benadeelde partij 5] en [getuige] op het bovenlichaam en de armen van verdachte zaten. Verdachte ontkent weliswaar bewust te hebben geslagen en enkel tijdens de worsteling zijn hand naar voren te hebben gebracht om zichzelf te beschermen, maar hij heeft ook verklaard dat er geweld tegen hem werd gebruikt en dat hij zich daartegen heeft verzet. Daarbij heeft hij wild om zich bewogen en zwaaiende bewegingen gemaakt. Deze verklaring komt overeen met de beschrijving van het verzet van verdachte door verbalisanten [benadeelde partij 5] en [getuige] en het als gevolg daarvan door hen gebruikte geweld en biedt naar het oordeel van de rechtbank juist ondersteuning voor het feit dat verdachte op enig moment met zijn losgetrokken vrije rechterhand een klap heeft uitgedeeld aan verbalisant [benadeelde partij 5] . De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de in zaak B onder 1 ten laste gelegde mishandeling van een ambtenaar in functie.
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting ten aanzien van het in zaak B onder 3 tenlastegelegde, vindt de rechtbank ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan lokaalvredebreuk en het opzettelijk aanwezig hebben van XTC pillen bevattende een hoeveelheid van het materiaal MDMA. Gelet op het standpunt van de verdediging behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
4.3.3
Vrijspraak woninginbraak (zaak C)
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de in zaak C ten laste gelegde woninginbraak en overweegt hiertoe als volgt.
Aangeefsters [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben verklaard dat zij op 1 oktober 2021 om 17:00 uur respectievelijk 17:45 uur van huis zijn vertrokken en niet thuis hebben geslapen. Aangeefster [benadeelde partij 2] heeft verklaard de deur van de woning te hebben afgesloten door het enkele cilinderslot in het slot te draaien. Zij weet dit zeker, omdat de deur anders niet in het slot valt. Op 2 oktober 2021 komen aangeefsters bij thuiskomst erachter dat er verschillende goederen zijn verdwenen. Er zijn geen braaksporen aangetroffen. Nu uit het dossier niet blijkt dat er een voorwerp tussen de deur en/of het slot is gebracht, en het gelet op de verklaring van [benadeelde partij 2] praktisch onmogelijk is dat het slot op deze wijze is geopend, spreekt de rechtbank verdachte reeds vrij van het gebruikmaken van een valse sleutel.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het verdachte is geweest die de goederen van aangeefsters heeft gestolen. Verdachte ontkent en heeft verklaard niet in de woning te zijn geweest. De gestolen goederen zijn niet onder hem aangetroffen. Wel is in de woning forensisch onderzoek verricht en daarbij is aan de rechterzijkant van de ladekast in de slaapkamer een dactyloscopisch spoor in de vorm van een vingerafdruk aangetroffen en veiliggesteld. Na onderzoek is gebleken dat er een match is tussen de aangetroffen vingerafdruk op de kast en de vingerafdruk van verdachte. De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat hij niet in de woning is geweest ongeloofwaardig, nu de uitkomst van het dactyloscopisch onderzoek hem wel degelijk in de woning plaatst kort nadat aangifte is gedaan van diefstal. Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor het feit hoe het kan dat zijn vingerafdruk op kast in de slaapkamer is aangetroffen, terwijl dit onder deze feiten en omstandigheden wel van hem mag worden verwacht. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier geen bewijs is voor enige wegnemingshandeling door verdachte. De vingerafdruk kan wel bewijzen dat hij in de woning is geweest, maar daarmee nog niet dat hij daar ook iets zou hebben gestolen. Verdachte wordt om die reden ook vrijgesproken van de ten laste gelegde diefstal, bij gebrek aan voldoende wettig bewijs.
4.3.4
Vrijspraak bedreiging (zaak D, feit 2 primair) en bewezenverklaring belediging (zaak D, feit 2 subsidiair)
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, kan worden bewezen dat verdachte verbalisant [benadeelde partij 4] tweemaal in zijn gezicht heeft gespuugd. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat deze gedraging niet langer vanwege het coronavirus dient te worden gekwalificeerd als een bedreiging en spreekt verdachte daarvan vrij. Wel levert dit een belediging van een ambtenaar in functie op. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het in zaak D onder 2 subsidiair ten laste gelegde.
4.3.5
Bewezenverklaring mishandeling en bedreiging van ambtenaren (zaak D, feit 1 en 3)
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting kan worden bewezen dat verdachte ambtenaren [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] heeft mishandeld. Gelet op het standpunt van de verdediging behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Verdachte ontkent de bedreiging, maar [benadeelde partij 3] heeft verklaard dat verdachte heeft gezegd “Ik ga jullie doodpangen” en [benadeelde partij 4] heeft verklaard dat verdachte heeft gezegd “Ik ga je doodpangen”. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman van verdachte dat niet kan worden gesproken van een redelijke vrees. [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] waren in de nacht werkzaam als handhaver OV-zorg en bezig met de aanhouding van een voor hen onbekende verdachte die zich daarbij hevig verzette. De rechtbank is van oordeel dat de uiting van verdachte van dien aard is en onder zodanige omstandigheden heeft plaatsgevonden, dat bij [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij voor hun leven te vrezen hadden. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de in zaak D onder 3 ten laste gelegde bedreiging.
4.3.6
Bewezenverklaring poging tot diefstal door middel van braak van een fiets (zaak E, primair)
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier kan worden bewezen dat verdachte heeft geprobeerd door middel van braak een fiets te stelen. Gelet op het standpunt van de verdediging behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte:
Zaak A
op 7 april 2021 te Amsterdam, een voorwerp, te weten een horloge (merk Rolex) en een sweatvest (merk Gucci) en een joggingbroek (merk Gucci) en sneakers (merk Prada) heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
Zaak B
1.
op 16 mei 2022 te Amsterdam, een ambtenaar, [benadeelde partij 5] , werkzaam als hoofdagent bij de Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door zijn rechtervuist opzettelijk en met kracht tegen de rechterwang van voornoemde [benadeelde partij 5] te stoten;
2.
op 16 mei 2022 te Amsterdam, bij een ander, te weten bij Hotel [naam hotel] , gelegen aan [locatie] , in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen;
3.
op 16 mei 2022 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 5 XTC pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA;
Zaak D
1.
op 6 november 2021 te Amsterdam, ambtenaren, te weten [benadeelde partij 3] (handhaver ov-zorg) en [benadeelde partij 4] (handhaver OV-zorg), gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening heeft mishandeld door
- die [benadeelde partij 3] te duwen en
- aan die [benadeelde partij 3] te trekken waardoor die [benadeelde partij 3] ten val kwam en
- die [benadeelde partij 3] met gebalde vuist tegen de wang te stompen en
- tweemaal in het gezicht van die [benadeelde partij 4] te spugen en
- die [benadeelde partij 4] tegen het been te trappen;
2. subsidiair
op 6 november 2021 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde partij 4] (handhaver OV-zorg), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door tweemaal in het gezicht van die [benadeelde partij 4] te spugen;
3.
op 6 november 2021 te Amsterdam, [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] dreigend de woorden toe te voegen “Ik ga jullie doodpangen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak E
primair
op 27 augustus 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een fiets, die toebehoorde aan [benadeelde partij 6] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en die weg te nemen fiets onder zijn bereik te brengen door middel van braak, zich naar die fiets heeft begeven en het slot van die fiets heeft getracht open te breken en het voorspatbord en de handremmen van die fiets heeft losgetrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
Strafeis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, moet worden opgelegd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, met aftrek van voorarrest, moet worden opgelegd, waarvan 187 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals door de reclassering is geadviseerd, waaronder de mogelijkheid tot elektronische Monitoring, en de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf straf dient te worden opgelegd gelijk aan het voorarrest met daarbij een voorwaardelijk strafdeel en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Verdachte is bereid om aan de geadviseerde voorwaarden mee te werken. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat aan verdachte in elk geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd waardoor hij langer dan vier weken gedetineerd raakt, omdat verdachte dan zijn woning en uitkering verliest.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1
Ernst van de feiten
Verdachte heeft in een periode van ongeveer een jaar tijd acht strafbare feiten gepleegd. Daarbij heeft hij zich onder meer schuldig gemaakt aan mishandelingen, bedreiging en belediging van verschillende ambtenaren in functie. Door geweld te plegen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Dergelijk gedrag tegen ambtenaren tijdens het uitoefenen van hun werkzaamheden getuigt bovendien van een kwalijk gebrek aan respect voor het openbaar gezag. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen. Hij heeft een Rolex-horloge, merkkleding en merkschoenen verworven en voorhanden gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze goederen afkomstig waren uit enig misdrijf. (Schuld)witwassen is een ernstig feit dat bij draagt aan de instandhouding van criminaliteit. Ook vormt het een bedreiging van de legale economie en tast het de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Bij het opleggen van de straf heeft de rechtbank ook meegewogen de door de officier van justitie ad informandum gevoegde feiten. Ter terechtzitting heeft rechtbank vastgesteld dat verdachte in het voorbereidend onderzoek en ter terechtzitting heeft bekend deze feiten te hebben gepleegd. Het gaat hierbij om het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA op 27 augustus 2021 te Amsterdam en een diefstal bij de [winkel] op 26 november 2021 te Amsterdam. De rechtbank zal met betrekking tot de strafmaat rekening houden met deze ad informandum gevoegde feiten.
7.3.2
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing op de meeste feiten gelet op de veroordeling van 7 juni 2022 in de zaak met parketnummer 13/107310-22.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 8 augustus 2022, opgemaakt door [medewerker reclassering] , reclasseringswerker. Hieruit blijkt - zakelijk weergegeven - dat sprake is van een delictpatroon van vermogensdelicten (met- en zonder geweldscomponent) en geweldsdelicten. Verdachte kampt met (enige) problemen op alle leefgebieden. Verdachte heeft geen volledig stabiele huisvestingssituatie, geen zinvolle dagbesteding en staat onder bewind vanwege schulden. Hij zou niet gemotiveerd zijn om een zinvolle dagbesteding op te pakken. Daarnaast kampt verdachte met psychosociale problematiek en dit kan in combinatie met zijn middelengebruik (cannabis) leiden tot psychotische episodes. Hij is hiervoor in behandeling bij het FACT Jeugdteam, maar werkt hier wisselend aan mee. Tot slot bevindt verdachte zich in een negatief sociaal netwerk, is zijn relatie met familieleden verslechtert en lijkt er sprake van een pro-criminele houding. De risico’s op recidive en onttrekking worden als hoog ingeschat. Het risico op letselschade wordt als gemiddeld tot hoog ingeschat.
Verdachte behoort tot de Top400 en loopt al in toezicht. Hierbij zijn de volgende bijzondere voorwaarden van kracht: meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), meewerken aan schuldhulpverlening en het hebben van zinvolle dagbesteding. Omdat verdachte hier zeer wisselend aan meewerkt en blijft recidiveren, acht de reclassering het noodzakelijk dat dit wordt uitgebreid met NIFP diagnostiek en elektronische monitoring. Op die manier kan meer zicht worden verkregen op de factoren die ten grondslag liggen aan het delictgedrag, de benodigde behandeling voor recidivevermindering en ontstaat er een duidelijke structuur in zijn dagen. Op basis van de eerdere en huidige reclasseringscontacten wordt ingeschat dat verdachte hiervoor niet openstaat. Zonder NIFP diagnostiek en elektronische monitoring ziet de reclassering echter onvoldoende mogelijkheden om de hoge recidiverisico’s te beperken. Indien verdachte ter terechtzitting aangeeft wel hiervoor open te staan, dan adviseert de reclassering aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met de voornoemde bijzondere voorwaarden op te leggen. Zo niet, dan wordt geadviseerd aan verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen. Indien verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langer dan vier weken opgelegd krijgt, verliest hij waarschijnlijk zijn woning en verliest hij zijn uitkering. Ondanks dat de uitvoering van een eerdere taakstraf moeizaam verliep, is deze wel positief afgerond. De reclassering schat om die reden in dat verdachte in staat is om een taakstraf uit te voeren.
7.3.3
Straffen
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan het voorarrest moet worden opgelegd en dus of verdachte terug zal moeten in detentie. Gelet op de recente verbetering in de medewerking van verdachte aan zijn behandeling en het feit dat verdachte anders zijn woning en uitkering zal verliezen, vindt de rechtbank dit zowel in het belang van de maatschappij als in het persoonlijke belang van verdachte niet wenselijk. Wel is een taakstraf en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring is gekomen dan de officier van justitie, ziet zij aanleiding hetgeen door de officier van justitie is gevorderd te matigen. Alles tezamen vindt de rechtbank een taakstraf van 120 uren en een gevangenisstraf van 180 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 127 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbonden, met uitzondering van de mogelijkheid tot kortdurende klinisch opname (behorende bij de geadviseerde bijzondere voorwaarde ‘ambulante behandeling’) en de mogelijkheid tot elektronische monitoring (niet geadviseerd als zelfstandige bijzondere voorwaarde). Bij beide mogelijkheden wordt de vrijheid van verdachte beperkt en de rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de oplegging hiervan op dit moment noodzakelijk is. De mogelijkheid tot elektronische monitoring is bovendien niet nader geconcretiseerd en daarmee (te) onbepaald gebleven.
De rechtbank zal bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte - zonder de juiste behandeling en begeleiding - opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Zaak A
STK Horloge, merk Rolex, goednummer 6044693;
1 STK Vest, merk Gucci, goednummer 6044877;
1 STK Joggingbroek, merk Gucci, goednummer 6044878;
2 STK Schoenen, merk Prada, goednummer 6044879.
Zaak B
5 STK Verdovende Middelen, XTC, goednummer 6187352.
Zaak E
EUR, goednummer 6092992;
EUR, goednummer 6092992;
1 STK Bijl, goednummer 6092977;
1 STK Schroevendraaier, zwart handvat, goednummer 6092978;
1 STK Steeksleutel, goednummer 6092979;
1 STK Schroevendraaier, oranje handvat, goednummer 692980.
8.1
Verbeurdverklaring
Het horloge, de merkkleding en de merkschoenen dienen verbeurd te worden verklaard en zijn daarvoor vatbaar, omdat met betrekking tot die voorwerpen het in zaak A bewezen geachte is begaan. Ook de bijl, de steeksleutel en de schroevendraaiers dienen verbeurd te worden verklaard en zijn daarvoor vatbaar, omdat met betrekking tot die voorwerpen het in zaak E bewezen geachte is begaan.
8.2
Onttrekking aan het verkeer
De XTC pillen dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het in zaak B onder 3 bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
8.3
Bewaring ten behoeve van rechthebbende
De in zaak E onder nummer 1 en 2 inbeslaggenomen en niet teruggegeven euromunten zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

9.Vorderingen tot schadevergoeding

9.1
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (zaak C)
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 4.024,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte van het in zaak C tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.2
Vordering tot schadevergoeding van de benadeeldepartij [benadeelde partij 2] (zaak C)
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 1.964,- aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte van het in zaak C tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.3
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] (zaak D)
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 300,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is niet betwist.
De rechtbank vindt op grond van het strafdossier en de schriftelijke onderbouwing van de benadeelde partij voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij fysieke en psychische schade heeft geleden als gevolg van de bewezen verklaarde mishandeling en bedreiging. De rechtbank vindt een bedrag van € 300,- redelijk en toewijsbaar en stelt de schade naar billijkheid op dat bedrag vast, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.4
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] (zaak D)
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert € 920,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is niet betwist.
De rechtbank vindt op grond van het strafdossier en de schriftelijke onderbouwing van de benadeelde partij voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij fysieke en psychische schade heeft geleden als gevolg van de bewezen verklaarde mishandeling, belediging en bedreiging. De benadeelde partij heeft ten aanzien van elk feit een apart schadebedrag gevorderd, terwijl de feiten één incident betreffen. De rechtbank ziet daarom aanleiding het gevorderde bedrag te matigen. De rechtbank vindt een bedrag van € 500,- redelijk en toewijsbaar en stelt de schade naar billijkheid op dat bedrag vast, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank wijst de vordering voor het overige af.
9.5
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] wordt als extra waarborg voor betaling aan hen de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.10. Vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

De rechtbank zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf in de zaak met parketnummer 13/294504-20, omdat de vordering niet aan verdachte is betekend.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22d, 22c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 57, 63, 138, 266, 267, 285, 300, 304, 311 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak C en in zaak D onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, zaak B, zaak D onder 1, 2 subsidiair en 3 en zaak E primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A
schuldwitwassen;
Ten aanzien van zaak B onder 1
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening zijn bediening;
Ten aanzien van zaak B onder 2
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
Ten aanzien van zaak B onder 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van zaak D onder 1
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening zijn bediening, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van zaak D onder 2 subsidiair
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt gedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Ten aanzien van zaak D onder 3
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van zaak E primair
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Straffen
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
127 (honderdzevenentwintig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres] te Amsterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- meewerkt aan NIFP diagnostiek. Het traject zal zo snel mogelijk na het ingaan van de proeftijd starten;
- zich laat behandelen door een zorgverlener die intensieve en outreachende zorg biedt. Hierbij moet worden gedacht aan het FACT (Jeugd) Team van Arkin, Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk na het ingaan van de proeftijd en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- verblijft bij [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo snel mogelijk na het ingaan van de proeftijd. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de medeverdachten in de onderhavige zaken, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- meewerkt aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van werk of een opleiding. Dit kan ook betekenen dat de veroordeelde moet meewerken aan een traject van WPI.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beslag
Verklaart verbeurd:
STK Horloge, merk Rolex, goednummer 6044693;
1 STK Vest, merk Gucci, goednummer 6044877;
1 STK Joggingbroek, merk Gucci, goednummer 6044878;
2 STK Schoenen, merk Prada, goednummer 6044879;
1 STK Bijl, goednummer 6092977;
1 STK Schroevendraaier, zwart handvat, goednummer 6092978;
1 STK Steeksleutel, goednummer 6092979;
1 STK Schroevendraaier, oranje handvat, goednummer 692980.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
5 STK Verdovende Middelen, XTC, goednummer 6187352.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
10. 1 1 EUR, goednummer 6092992;
10. 1 2 EUR, goednummer 6092992.
Vorderingen tot schadevergoeding
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]toe tot een bedrag van € 300,- (driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 november 2021) tot aan de dag van voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 3] van een bedrag van € 300,- (driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 november 2021) tot aan de dag van voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen gijzeling. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]toe tot een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 november 2021) tot aan de dag van voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 4] van een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 november 2021) tot aan de dag van voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen gijzeling. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Tul
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/294504-20.
Voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. van den Brink, voorzitter,
mrs. D. van den Brink en S.F. van Merwijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.L. Köhler, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 september 2022.
[(...)]