ECLI:NL:RBAMS:2022:5194

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
13/151098-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke vervolging in Polen

Op 1 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 20 juni 2022 en betreft een vrijheidsstraf van 2 jaar en 6 maanden, opgelegd door de Regionale Rechtbank in Włocławek. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1994, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 18 augustus 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn de relevante juridische aspecten van het EAB besproken.

De rechtbank heeft de weigeringsgronden van artikel 12 en 13 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld. De raadsman van de opgeëiste persoon stelde dat de overlevering geweigerd moest worden omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de zitting die leidde tot zijn veroordeling in Polen. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de procedure en dat hij stilzwijgend afstand had gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen. De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet in strijd was met de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.

Daarnaast werd de genoegzaamheid van het EAB beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten en dat de opgeëiste persoon was veroordeeld voor vijf strafbare feiten, waarvoor de overlevering werd verzocht. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om nadere vragen aan de Poolse autoriteiten te stellen. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden van toepassing waren. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/151098-22
RK nummer: 22/3242
Datum uitspraak: 1 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 augustus 2021 door
the Regional Court in Włocławek(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
verblijvende op het adres: [verblijfsadres] ,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 augustus 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement of the Regional Court in Włocławek of 25th October 2019; changed by the sentence of the Appellate Court in Gdańsk of 13th February 2020, reference: II K 69/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 jaar en 2 maanden en 13 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
In de aanvullende informatie namens de uitvaardigende justitiële autoriteit van 18 juli 2022 staat dat de
merits of the casezijn behandeld tijdens de procedure in hoger beroep. Die procedure heeft geleid tot het arrest van 13 februari 2020. Deze laatste beslissing is daarom de beslissing waarbij definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en de aan hem opgelegde straf (als bedoeld in het arrest HvJ EU 10 augustus 2017, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas). Dit betekent dat alleen deze beslissing relevant is voor de toetsing aan artikel 12 OLW.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaak aangehouden moet worden om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, omdat de opgeëiste persoon zich niet meer kan herinneren dat hij de dagvaarding heeft ontvangen of dat hij een ontvangstbevestiging heeft getekend, zoals vermeld staat in het EAB. Het kan zijn dat iemand anders heeft getekend. Om die reden dient het door de opgeëiste persoon getekende ontvangstbewijs van de dagvaarding, waarnaar in de nadere informatie wordt verwezen, opgevraagd en verstrekt te worden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. De situatie zoals bedoeld in artikel 12, onder a, OLW is aan de orde. De opgeëiste persoon is in persoon gedagvaard en heeft een ontvangstbevestiging getekend, zoals blijkt uit het EAB en de aanvullende informatie. Op deze informatie dient vertrouwd te worden. Hieruit volgt dat de onderliggende stukken, zoals een ontvangstbevestiging, niet hoeven te worden meegestuurd.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB onder rubriek d) is het volgende opgenomen:

The appeal trial was held on 13th February 2020. [opgeëiste persoon] was notified in person about the date (…)
In de hiervoor genoemde aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit, staat het volgende vermeld:

(…) notice of the date of the appeal hearing set for 13 february 2020 (the hearing at which the merits of the case were discussed) was sent to the convicted [opgeëiste persoon] by post, to the address [adres] , and was collected by him in person on 07 January 2020. The case file IIK 69/19 contains a printout of the electronic receipt of the notice with signature of the convicted – [opgeëiste persoon] . (…)
Uit het voorgaande blijkt dat de opgeëiste persoon in hoger beroep in persoon is opgeroepen en dat hij hiervoor een ontvangstbevestiging heeft getekend. Uit deze informatie volgt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de opgeëiste persoon ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de situatie als bedoeld in artikel 12 sub a OLW zich niet voordoet. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Uit het EAB onder d) en de aanvullende informatie blijkt dat opgeëiste persoon op 1 maart 2017 is verhoord en dat hij in eerste aanleg in persoon aanwezig is geweest op de zitting dat tot het vonnis van 25 oktober 2019 heeft geleid. Verder blijkt uit de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor de zitting in hoger beroep. De opgeëiste persoon heeft ook een (elektronische) ontvangstbevestiging voor de oproeping in hoger beroep getekend.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat overlevering in deze situatie geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert nu hij er van op de hoogte was dat er een strafproces tegen hem liep en van welke strafbare feiten hij werd verdacht, en hij in persoon is opgeroepen voor de zitting in hoger beroep. Door vervolgens niet ter zitting in hoger beroep te verschijnen, heeft de opgeëiste persoon naar het oordeel van de rechtbank (stilzwijgend) afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot zijn veroordeling heeft geleid.
De rechtbank dient in beginsel op de juistheid van de verstrekte informatie te vertrouwen en ziet in de enkele stelling van de opgeëiste persoon dat hij zich een en ander niet kan herinneren geen aanleiding voor het stellen van nadere vragen..
3.2
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB ongenoegzaam is en dat gelet daarop de zaak aangehouden moet worden om nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten. In het EAB onder c) onder 2 worden namelijk een aantal straffen genoemd, waarvan de totale duur niet overeenkomt met de duur van de daadwerkelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 jaar en 6 maanden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is omschreven en dat het specialiteitsbeginsel voldoende is gewaarborgd. Het gaat hier om een
cumulative penaltywaarbij voor elk feit afzonderlijk de straf is genoemd, maar tevens duidelijk is dat er uiteindelijk één gezamenlijke straf is opgelegd. De overlevering kan worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt dat de opgeëiste persoon is veroordeeld voor vijf strafbare feiten. De overlevering wordt verzocht voor een
cumulative penalty. In het EAB onder c) wordt voor elk strafbaar feit afzonderlijk de straf genoemd die mogelijk aan de opgeëiste persoon opgelegd zou kunnen worden. Er is echter maar één straf is opgelegd, namelijk 2 jaar en 6 maanden, zoals genoemd in het EAB. Nu ook het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten duidelijk zijn, is het EAB naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam. De rechtbank ziet geen reden voor het stellen van nadere vragen aan Polen. Het aanhoudingsverzoek van de raadsman wordt afgewezen.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft ten aanzien van feit 1 betrekking op een strafbaar feit dat geacht wordt gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • de bewijsmiddelen bevinden zich in Polen;
  • de opgeëiste persoon is veroordeeld in Polen;
  • de verdovende middelen waren bestemd voor de Poolse markt; en
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens om dit feit zelf te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat het feit wordt geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7, 12 en 13 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Włocławek(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.