ECLI:NL:RBAMS:2022:5189

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
13/120402-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europese aanhoudingsbevel en toepassing van weigeringsgronden

Op 18 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank van Lille in Frankrijk. De opgeëiste persoon, geboren in 1999 en met de Nederlandse en Turkse nationaliteit, was in Frankrijk veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie jaar voor deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering tot overlevering behandeld tijdens een openbare zitting. De officier van justitie, mr. M. Diependaal, was aanwezig, maar de opgeëiste persoon verscheen niet.

De rechtbank heeft de weigeringsgronden van artikel 13 en artikel 6a van de Overleveringswet (OLW) overwogen. Artikel 13 OLW stelt dat overlevering kan worden geweigerd als de feiten gedeeltelijk in Nederland zijn gepleegd en niet strafbaar zijn. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van de officier van justitie om van deze weigeringsgrond af te zien, onvoldoende waren. Daarnaast werd vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, wat de toepassing van artikel 6a OLW relevant maakte. De rechtbank concludeerde dat de tenuitvoerlegging van de in Frankrijk opgelegde vrijheidsstraf in Nederland kon worden overgenomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De opgeëiste persoon zal in gevangenhouding blijven tot aan de tenuitvoerlegging van de straf. De uitspraak is gedaan door mr. M.T.C. de Vries, voorzitter, en mrs. A.K. Glerum en R. Godthelp, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. A.A.B. Fransen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/120402-22
RK nummer: 22/2752
Datum uitspraak: 18 augustus 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 mei 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 februari 2022 door de officier van justitie van de Republiek van de rechtbank van Lille (Frankrijk) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
verblijvende op het adres [woonadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 26 juli 2022
De vordering tot het in behandeling nemen van het EAB is op de zitting van 26 juli 2022 aangehouden omdat de opgeëiste persoon ziek was.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op basis van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd. Deze verlenging heeft de rechtbank nodig om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting 18 augustus 2022
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 18 augustus 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is zonder tegenbericht niet verschenen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse en Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis op tegenspraak van de ‘tribunal judiciaire’ (de rechtbank) van Lille, oordelend in strafzaken, van 14 oktober 2021, referentie: nr. parket: 18053000235.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar. Blijkens aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 15 juli 2022 heeft de opgeëiste persoon in Frankrijk daarvan al 1 jaar, 7 maanden en 20 dagen vastgezeten in het kader van voorarrest. Verder volgt uit aanvullende informatie van 25 juli 2022 dat de opgeëiste persoon op basis van een eerder in verband met deze strafzaak uitgevaardigd EAB van 3 juli 2018 al 80 dagen in Nederland in overleveringsdetentie heeft gezeten. Beide periodes moeten in mindering worden gebracht op de hiervoor genoemde vrijheidsbenemende straf van drie jaar.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Frankrijk aangevangen;
  • de bewijsmiddelen bevinden zich in Frankrijk;
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens om de feiten uit het EAB zelf te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft onder meer de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, wanneer de overlevering is verzocht in verband met de tenuitvoerlegging van een bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Frankrijk
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden niet in de weg staan aan overname van de tenuitvoerlegging van de in Frankrijk opgelegde vrijheidsstraf.
De feiten die aan de vrijheidsstraf ten grondslag liggen zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
Verder is de opgelegde sanctie naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet de rechtbank geen aanleiding om daarvan af te zien.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij beveelt de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 48 en 140 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6a, 7 en 13 Overleveringswet.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de officier van justitie van de Republiek van de rechtbank van Lille (Frankrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat de periode van gevangenhouding tot aan de start van de tenuitvoerlegging in mindering strekt op het resterende deel van de ten uitvoer te leggen straf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 augustus 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.