ECLI:NL:RBAMS:2022:5180

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
13/122099-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en drugshandel

Op 9 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de justitiële autoriteiten van Luxemburg. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 25 mei 2022 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij een criminele organisatie die zich bezighoudt met de handel in verdovende middelen, met name heroïne, en witwassen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de genoegzaamheid van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat het EAB ongenoegzaam was vanwege het ontbreken van een drugsrapport, maar de rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte om de overlevering te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft ook de onschuldverweer van de opgeëiste persoon verworpen, waarbij werd gesteld dat hij in 2020 niet in staat was de feiten te plegen. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde stukken niet voldoende bewijs van onschuld boden. Daarnaast werd de garantie van de Luxemburgse autoriteiten dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zou mogen ondergaan, als voldoende beschouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren op basis van de Overleveringswet (OLW) en dat de overlevering kon worden toegestaan. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/122099-22
RK nummer: 22/2781
Datum uitspraak: 9 augustus 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 mei 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd 12 mei 2022 op door
the District Court of Luxembourg(Luxemburg) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[woonadres],
thans gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 juli 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.P. Timmers, advocaat te Middelharnis.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
warrant of arrest of 12 may 2022 of the investigating judge.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Luxemburgs recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB ongenoegzaam is omdat de tenlastelegging en het drugsrapport ontbreken. Doordat het drugsrapport ontbreekt kan niet worden vastgesteld of het daadwerkelijk om heroïne gaat, zoals genoemd in de feitomschrijving van het EAB.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is en heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In deze zaak geldt het volgende.
Met de omschrijving in het EAB is het voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De opgeëiste persoon wordt ervan verdacht sinds juli 2020 deel te hebben genomen aan een criminele organisatie die zich bezighoudt met handel in verdovende middelen, te weten heroïne, en witwassen. De feiten hebben plaatsgevonden op verschillende plaatsen in Luxemburg, Nederland en Frankrijk, welke zijn opgenomen in het EAB onder e). De opgeëiste persoon wordt daarbij in het EAB aangeduid als dader, mededader of medeplichtige. Het specialiteitsbeginsel is met de beschrijving in het EAB gewaarborgd. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat sprake is van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek, zodat voorstelbaar is dat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon nog niet volledig is uitgekristalliseerd. Het is daarbij niet aan deze rechtbank om in het kader van een overleveringsprocedure het bewijs, zoals de aanwezigheid van een drugsrapport, te toetsen. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1, 5 en 9, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Luxemburg een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten.
Standpunt van de raadsman
De verdediging heeft ter onderbouwing stukken van de jeugdreclassering en de moeder van de opgeëiste persoon overgelegd waaruit blijkt dat hij in 2020 niet in staat is geweest de feiten te plegen nu hij op dat moment naar school ging en diverse rechtszaken in Nederland had lopen. Er waren diverse hulpverleningsinstanties betrokken bij de opgeëiste persoon waardoor hij in 2020 niet naar het buitenland heeft kunnen reizen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit door de verdediging overgelegde stukken niet blijkt dat de opgeëiste persoon onschuldig is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de overgelegde stukken niet de onschuld van de opgeëiste persoon ter zitting hebben aangetoond, zoals artikel 26, vierde lid, OLW dat vereist. De omstandigheid dat de opgeëiste persoon op verschillende momenten in 2020 afspraken heeft gehad in Nederland hoeft niet te betekenen dat hij niet in staat was de strafbare feiten zoals vermeld in het EAB te plegen. De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering. Het verweer wordt verworpen.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De officier van justitie in Luxemburg heeft per brief op 4 juli 2022 de volgende garantie gegeven:
“The undersigned hereby guarantees that if [opgeëiste persoon] is surrendered to the Luxembourgish judicial authorities and sentenced to an unconditional prison sentence without appeal in Luxembourg after the surrender, he will be allowed to serve this sentence in the Netherlands in accordance with article 5, paragraph 3 of the European Framework Decision on the European arrest warrant. ”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De standpunten van de verdediging en de officier van justitie
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en heeft daartoe aangevoerd dat het een Nederlandse strafzaak betreft die in Nederland moet worden vervolgd. Verder geeft het EAB een strafindicatie van 15/20 jaar gevangenisstraf tot een levenslange gevangenisstraf, zodat de opgeëiste persoon om die reden evenmin overgeleverd moet worden.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is aangevangen in Luxemburg;
  • het bewijsmateriaal bevindt zich in Luxemburg;
  • medeverdachten worden in Luxemburg vervolgd;
  • de verdovende middelen zijn bestemd voor de Luxemburgse markt;
  • de rechtsorde in Luxemburg is geschokt;
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens de strafvervolging over te nemen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Het betoog van de raadsman dat op de strafbare feiten een levenslange gevangenisstraf staat in Luxemburg leidt niet een ander oordeel, alleen al vanwege de omstandigheid dat dit betoog feitelijk onjuist is. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

8.Artikel 36 OLW

Standpunt van de raadsman

De raadsman heeft aangevoerd dat tegen de opgeëiste persoon een Nederlandse strafzaak loopt waardoor de feitelijke overlevering onmogelijk is.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting naar voren gebracht dat een strafvervolging in Nederland niet in de weg staat aan de beslissing van de rechtbank om tot de overlevering van de opgeëiste persoon over te gaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de raadsman niet slaagt. De overlevering kan niet geweigerd worden omdat in Nederland nog een strafvervolging tegen de opgeëiste persoon loopt (voor andere feiten dan die ten grondslag liggen aan het EAB). De openstaande Nederlandse strafzaak kan, nadat de rechtbank heeft beslist dat de overlevering wordt toegestaan, leiden tot uitstel van de feitelijke overlevering (zie artikel 24 Kaderbesluit en artikel 36 OLW). Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Dictrict Court of Luxembourg(Luxemburg) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 augustus 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.