ECLI:NL:RBAMS:2022:5176

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
13/751709-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel

Op 9 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Het EAB, uitgevaardigd op 18 oktober 2017 door de regionale rechtbank in Opole, strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1983 in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar heeft desondanks de overlevering toegestaan.

De behandeling van de vordering vond plaats op openbare zittingen op 23 juni en 26 juli 2022, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, en een tolk. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de grondslag en inhoud van het EAB onderzocht. De raadsman voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de zitting die leidde tot het verzamelvonnis. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon in persoon was gedagvaard.

De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zitting en het vonnis. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan voor de feiten zoals beschreven in het EAB, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van 4 jaar moet ondergaan, waarvan nog 5 maanden en 12 dagen resteerden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751709-21
RK nummer: 21/3669
Datum uitspraak: 9 augustus 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 juli 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 oktober 2017 door
the Regional Court in Opole(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[woonadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 23 juni 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie.
Zitting 26 juli 2022
De behandeling van de vordering is met toestemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon op 26 juli 2022 hervat in de stand van het onderzoek waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing op 23 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is wederom bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
cumulative judgement given by the District Court in Nysa on 14 January 2016, reference: II K 375/15(hierna: het verzamelvonnis)
.
Aan het verzamelvonnis liggen drie vonnissen ten grondslag:
een vonnis van de
District Court in Nysavan 25 januari 2002 (kenmerk II K 775/01),
een vonnis van de
District Court in Nysavan 11 juli 2002 (kenmerk II K 915/01) en
een vonnis van de
District Court in Nysavan 11 mei 2010 (kenmerk II K 971/10).
De Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam heeft de overlevering van de opgeëiste persoon naar Polen voor deze drie onderliggende vonnissen bij uitspraak van
12 november 2013 al toegestaan. [1]
De huidige overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de in het verzamelvonnis opgelegde vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 5 maanden en 12 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis.
Dit verzamelvonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW nu vaststaat dat de opgeëiste persoon niet op de zitting die tot het verzamelvonnis heeft geleid, aanwezig is geweest. Verder was er ook geen advocaat op de zitting aanwezig en is hij niet over het verzamelvonnis geïnformeerd. De aanvullende informatie uit Polen in het kader van artikel 12 OLW is bovendien onduidelijk en onjuist omdat daarin staat dat de opgeëiste persoon de oproeping voor de zitting heeft ontvangen, terwijl de oproeping door zijn moeder is ontvangen. De raadsman heeft ter onderbouwing van dit punt een stuk overlegd. Het is daarnaast ook niet duidelijk hoe de aanvullende informatie in het dossier terecht is gekomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan de orde is nu de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard en het vonnis in persoon is betekend.
Oordeel van de rechtbank
Verzamelvonnis met kenmerk II K 375/15
Uit de aanvullende informatie blijkt dat met het verzamelvonnis de opgelegde straffen van de drie vonnissen waarvoor al eerder de overlevering was toegestaan, zijn samengevoegd waarbij de duur van de totale straf is gewijzigd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de bevoegde rechterlijke autoriteit bij het bepalen van deze nieuwe straf over een beoordelingsmarge heeft beschikt. Dat betekent dat de rechtbank het verzamelvonnis aan artikel 12 OLW moet toetsen.
Uit de aanvullende informatie uit Polen van 3 juni 2022, afkomstig van een rechter van de
District Court in Nysa, blijkt dat de opgeëiste persoon de dagvaarding voor het proces van het verzamelvonnis in persoon heeft ontvangen op 14 december 2015 en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en tijd van de behandeling van het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De opgeëiste persoon heeft daarbij blijkens die informatie de ontvangstbevestiging getekend. De oproeping was gestuurd naar de
Prudnik Remand Centerwaar de opgeëiste persoon gedetineerd was. Verder is vermeld dat het vonnis met de motivering naar de
Prudnik Remand Centeris gestuurd en dat de opgeëiste persoon het vonnis in persoon heeft ontvangen. Hij heeft geen hoger beroep ingesteld. Uit het EAB blijkt verder dat de opgeëiste persoon ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt.
Blijkens het dossier is de aanvullende informatie uit Polen van 3 juni 2022 door het IRC ontvangen naar aanleiding van een e-mail van het IRC van 30 mei 2022. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook duidelijk hoe de aanvullende informatie in het dossier is gekomen en van wie die informatie afkomstig is.
Het betoog van de raadsman dat de aanvullende informatie en de informatie uit het EAB onjuist is nu de dagvaarding door de moeder van de opgeëiste persoon is ontvangen, slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van de overgelegde stukken niet gebleken dat deze zien op het verzamelvonnis dat aan het EAB ten grondslag ligt. De stukken bevatten namelijk stempels en data uit 2017 terwijl het verzamelvonnis op 14 januari 2016 is gewezen. Bovendien hebben de stukken betrekking op kenmerk IV Kow 347/17/owz. Dit is een ander kenmerk dan dat van het verzamelvonnis (II K 375/15).
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid zoals bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, OLW zich voordoet. De weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW is niet van toepassing. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Vonnissen met kenmerk II K 775/01, kenmerk II K 915/01 en kenmerk II K 971/10
De rechtbank overweegt – in lijn met de eerdere uitspraak van 12 november 2013 – ten aanzien van de onderliggende twee vonnissen met kenmerk II K 775/01 en kenmerk II K 915/01 dat artikel 12 OLW niet van toepassing is nu de opgeëiste persoon in die zaken aanwezig was tijdens het proces.
Met betrekking tot het vonnis met kenmerk II K 871/10 overweegt de rechtbank dat – eveneens in lijn met de eerdere uitspraak van 12 november 2013 - sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, OLW.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten 4, 5 en 6 heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat ten aanzien van de feiten 4 en 6 naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
De rechtbank constateert dat in het EAB is vermeld dat op feit 5 in Polen een maximale gevangenisstraf is gesteld voor de duur van twee jaren. Gelet hierop kan dit feit niet als lijsfeit
worden aangemerkt, gelet op de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten 1, 2 en 3 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Feit 5 kan, zoals hiervoor is overwogen, niet als lijstfeit worden aangemerkt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd;
medeplegen van diefstal door twee of meer verenigde personen;
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 311 Wetboek van Strafrecht, 3, 11 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Opole(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 augustus 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLI:RBAMS:2013:8826.