ECLI:NL:RBAMS:2022:5169

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
9691653 CV EXPL 22-2554
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van verplichtingen uit testament en bevoegdheid van de kantonrechter

In deze zaak vorderde eiseres, [eiseres], dat de kantonrechter de Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind en de Stichting Dierenopvang Amsterdam (de Stichtingen) zou veroordelen om mee te werken aan de vestiging van het vruchtgebruik op de echtelijke woning en de inboedel, op grond van de artikelen 4:29 en 4:30 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Eiseres stelde dat de kantonrechter bevoegd was om deze vordering te behandelen, terwijl de Stichtingen aanvoerden dat de Rechtbank bevoegd was, omdat de vorderingen een waarde van meer dan € 25.000,- vertegenwoordigen. De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van eiseres niet onder de bevoegdheid van de kantonrechter vielen, omdat er geen duidelijke aanwijzingen waren dat de vorderingen een waarde van minder dan € 25.000,- vertegenwoordigen. Bovendien was er een nauwe samenhang met een andere procedure die eiseres tegen de Stichtingen had aangespannen bij de Rechtbank, waarin zij een verklaring voor recht vorderde dat de Stichtingen geen rechten konden ontlenen aan het testament van de erflater. De kantonrechter verklaarde zich onbevoegd en verwees de zaak naar de Rechtbank, waarbij eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van het incident.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9691653 CV EXPL 22-2554
vonnis van: 17 juni 2022
fno.: 51306
vonnis van de kantonrechter in het incident
I n z a k e
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verweerster in het incident
nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. A. Bouwmeester
t e g e n

1.de Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind

e n

2.de Stichting Dierenopvang Amsterdam

beiden gevestigd te Amsterdam
gedaagden
eisers in het incident
nader te noemen: de Stichtingen
gemachtigde: mr. P.G. Knoppers
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 7 februari 2022, met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens inhoudende een eis in incident, met producties;
- de rolmededeling van 22 april 2022;
- de antwoordakte in incident van [eiseres] .
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[eiseres] is op 24 september 2004 in gemeenschap van goederen gehuwd met [erflater] (de erflater).
1.2.
Op 11 november 2020 is de erflater overleden.
1.3.
Op 21 april 2021 heeft [eiseres] een brief van de notaris ontvangen, waarin staat dat de erflater in 1997 een testament heeft opgemaakt. In dat testament is in eerste instantie [erfgenaam] als erfgenaam aangemerkt. Zij overleed echter eerder dan de erflater.
1.4.
In tweede instantie zijn de Stichtingen in het testament als erfgenaam aangemerkt. Zij hebben de erfenis beneficiair aanvaard.
1.5.
Op 5 mei 2021 heeft [eiseres] de Stichtingen aangeschreven en aanspraak gemaakt op het vestigen van het vruchtgebruik op de vermogensbestanddelen van de nalatenschap.
Het geschil
in de hoofdzaak
1. In de hoofdzaak heeft [eiseres] (onder meer) gevorderd dat de kantonrechter de Stichtingen veroordeelt om mee te werken aan de vestiging van het vruchtgebruik op de echtelijke woning en de inboedel op grond van artikel 4:29 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en op de andere goederen van de nalatenschap op grond van artikel 4:30 BW.
in het incident
2. De Stichtingen hebben naar voren gebracht dat volgens hen niet de kantonrechter maar de Rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van het geschil. Volgens de Stichtingen moet [eiseres] daarom niet ontvankelijk worden verklaard, althans moet de zaak worden verwezen. De Stichtingen verwijzen hierbij naar artikel 93 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en stellen zich op het standpunt dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat de vorderingen een hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,-.
3. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter op grond van artikel 4:30, lid 6 BW bevoegd is om kennis te nemen van het geschil. Hiernaast verzoekt zij om een spoorwissel ex art. 69 Rv. [eiseres] meent namelijk dat de procedure ten onrechte is ingeleid met een dagvaarding.
Beoordeling in het incident
4. In de eerste plaats wordt opgemerkt dat in het testament van de erflater niet is bepaald welke instantie bevoegd is om kennis te nemen van het geschil. Dit betekent dat uit de wet volgt of de kantonrechter bevoegd is om kennis te nemen van het geschil in de hoofdzaak.
5. De vorderingen van [eiseres] berusten op artikel 4:29 en 4:30 BW. Op grond van deze bepalingen zijn erfgenamen verplicht tot medewerking aan de vestiging van een vruchtgebruik op de echtelijke woning en de inboedel ten behoeve van de echtgenoot van de erflater en – voor zover de echtgenoot van de erflater dit voor zijn verzorging verlangt – op de andere goederen uit de nalatenschap. [eiseres] vordert nakoming van deze wettelijke verplichting. Dit is in feite een vordering tot nakoming in de zin van artikel 3:296 BW. Uit de tekst van deze bepaling volgt dat een dergelijke procedure dient te worden ingeleid met een dagvaarding. Een spoorwissel in de zin van artikel 69 Rv., zoals [eiseres] verzoekt, is daarom niet aan de orde.
6. De vorderingen van [eiseres] zijn van onbepaalde waarde. Deze behoren tot de competentie van de kantonrechter, onder voorwaarde dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat de vorderingen een waarde vertegenwoordigen van minder dan € 25.000,-, of dat de wet expliciet vermeldt dat de kantonrechter bevoegd is (zgn. aardzaken). Aan beide voorwaarden is in deze procedure niet voldaan. De Stichtingen worden gevolgd in hun stelling dat het aannemelijk is dat de vorderingen van [eiseres] een waarde van meer dan € 25.000 vertegenwoordigen, gelet op het feit dat deze vorderingen ook medewerking aan het vestigen van een recht van vruchtgebruik op de echtelijke woning omvatten. Van duidelijke aanwijzingen dat de vorderingen een lagere waarde zouden vertegenwoordigen is in ieder geval geen sprake.
7. [eiseres] wordt niet gevolgd in haar standpunt dat de bevoegdheid van de kantonrechter in deze procedure wordt ontleend aan artikel 4:30 lid 6 BW. Uit deze bepaling volgt uitsluitend dat de kantonrechter op verzoek van partijen de goederen kan aanwijzen waarop het vruchtgebruik kan worden gevestigd. Een dergelijk verzoek kan niet in de vorderingen van [eiseres] worden ingelezen.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter niet bevoegd is om deze zaak te behandelen.
9. Hier komt bij dat uit de conclusie van antwoord blijkt dat [eiseres] de stichtingen inmiddels voor de Rechtbank heeft gedaagd in een procedure waarin zij een verklaring voor recht vordert dat de Stichtingen geen rechten kunnen ontlenen aan het testament, althans vordert zij dat het testament wordt vernietigd. Vanwege de nauwe samenhang met die procedure is het ook om proceseconomische redenen wenselijk dat onderhavig geschil aan de Rechtbank wordt voorgelegd.
10. Op grond van art. 71 lid 1 Rv wordt de zaak daarom in de stand waarin deze zich nu bevindt verwezen naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank.
10. [eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in het incident.
BESLISSING
De kantonrechter:
in het incident:
I. verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen van [eiseres] kennis te nemen;
II. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten in het incident, welke aan de zijde van de Stichtingen tot op heden worden begroot op € 187,- aan salaris gemachtigde;
in de hoofdzaak:
III. verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt daar de rolzitting van woensdag 20 juli 2022 van een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank;
IV. wijst partijen erop dat nog een bedrag aan griffierecht zal worden (bij)geheven;
V. wijst partijen erop dat zij voor wat betreft het vervolg van de procedure slechts door tussenkomst van een advocaat proceshandelingen kunnen verrichten.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. van der Veen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.