ECLI:NL:RBAMS:2022:5152

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
13/751977-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke veroordelingen in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Polen op 4 augustus 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1990, is in Nederland aangehouden op basis van dit EAB. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 3 augustus 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB is gebaseerd op een verzamelvonnis van het District Court in Sieradz, waarin eerdere veroordelingen zijn samengevoegd tot één straf van 2 jaar en 10 maanden. De verdediging heeft aangevoerd dat de weigeringsgrond ex artikel 12 OLW van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de zittingen die hebben geleid tot de eerdere veroordelingen. De officier van justitie heeft echter betoogd dat er redenen zijn om van deze weigeringsgrond af te zien, aangezien de opgeëiste persoon zelf om het verzamelvonnis heeft verzocht en op de hoogte was van de procedure.

De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de eerdere zittingen, er geen schending van zijn verdedigingsrechten heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen andere weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toe te staan voor de feiten zoals beschreven in het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751977-21
RK nummer: 22/3060
Datum uitspraak: 17 augustus 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 augustus 2020 door
the Circuit Court in Sieradz(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 augustus 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
aggregate judgment of the District Court in Sieradz(Polen) van 14 november 2018 (referentie: II K 380/18), waarin de vrijheidsstraffen die bij de hieronder vermelde vonnissen aan de opgeëiste persoon zijn opgelegd zijn gecombineerd tot één straf:
  • the judgment of the District Court in Sieradz(Polen) van 18 november 2013 (II K 746/12);
  • the judgment of the District Court in Sieradz(Polen) van 1 augustus 2017 (II K 492/17).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de bij de
aggregate judgment of the District Court in Sieradzopgelegde vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 10 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 jaar, 7 maanden en 8 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Aan het EAB ligt een verzamelvonnis ten grondslag, waarin twee eerdere veroordelingen zijn verdisconteerd. Dit brengt mee dat zowel de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen, waarbij onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd, als het verzamelvonnis waarbij de duur van de opgelegde straffen is gewijzigd en waarbij de bevoegde rechterlijke autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW.
Ten aanzien van het verzamelvonnis van 14 november 2018 met referentie II K 380/18
Standpunt verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht gebruik te maken van de facultatieve weigeringsgrond ex artikel 12 OLW
.
Standpunt officier van justitie
De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich voordoet, maar dat er redenen zijn om af te zien van de bevoegdheid om deze weigeringsgrond toe te passen. De opgeëiste persoon heeft zelf om het verzamelvonnis verzocht en was daarom op de hoogte van de procedure, hij heeft een adres opgegeven en is geïnstrueerd over de verplichting om een eventuele adreswijziging door te geven. Zijn verdedigingsrechten zijn daarom niet geschonden, aldus de officier van justitie.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Het EAB vermeldt dat het de opgeëiste persoon zelf was die om een verzamelvonnis heeft verzocht en uit de aanvullende informatie van 22 juli 2022 blijkt daarnaast dat hij bij deze aanvraag een Pools adres heeft opgegeven. Verder is gebleken dat de opgeëiste persoon naar eigen zeggen in april 2018 naar Nederland is vertrokken, terwijl de zitting die heeft geleid tot het verzamelvonnis in november 2018 heeft plaatsgevonden. Om deze redenen kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat, nu de opgeëiste persoon zelf daartoe een verzoek heeft gedaan, dat heeft geleid tot het verzamelvonnis van 14 november 2018, hij er rekening mee moest houden dat die procedure ook daadwerkelijk zou volgen. Verder wist hij dat hij daarover officiële correspondentie zou kunnen ontvangen op het door hem opgegeven Poolse adres. Door verder naar Nederland te vertrekken zonder dit (klaarblijkelijk) aan de Poolse (justitiële) autoriteiten kenbaar te maken, is de rechtbank van oordeel dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon door deze handelswijze op zijn minst genomen kennelijk onzorgvuldig heeft gehandeld met betrekking tot zijn bereikbaarheid tot officiële Poolse correspondentie.
Ten aanzien van het vonnis met referentie II K 746/12 van 18 november 2013 en vonnis II K 492/17 van 1 augustus 2017
Uit de aanvullende informatie van 22 juli 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op de zitting van 18 november 2013 en de zitting van 1 augustus 2017, die hebben geleid tot de vonnissen van dezelfde datum met kenmerk II K 746/12 en II K 492/17, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW voor deze vonnissen niet van toepassing is.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van één van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en de artikelen 9, 107, 176 en 177 Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Sieradz(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 augustus 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.