ECLI:NL:RBAMS:2022:5146

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
13/139034-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees Aanhoudingsbevel en heropening van onderzoek

Op 17 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Bydgoszcz, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1991 in Polen, die wordt verdacht van oplichting en waarvoor een vrijheidsstraf van één jaar is opgelegd. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 8 juni 2022 en de behandeling vond plaats op 3 augustus 2022. Tijdens deze zitting was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.K. Jap-A-Joe, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met dertig dagen om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen over de overlevering. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van een gelijkstellingsverweer overwogen, waarbij de opgeëiste persoon mogelijk gelijkgesteld kan worden aan een Nederlander op basis van zijn verblijf in Nederland.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en geschorst voor onbepaalde tijd, zodat de opgeëiste persoon in de gelegenheid wordt gesteld om relevante stukken over te leggen die zijn verblijf in Nederland kunnen onderbouwen. De rechtbank heeft de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk bevolen voor een nog vast te stellen datum. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/139034-22
RK nummer: 22/3019
Datum uitspraak: 17 augustus 2022
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 maart 2019 door
the Regional Court in Bydgoszcz III Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 augustus 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement of the Local Court in Ryki(Polen) van 24 mei 2012 (referentienummer: II K 127/12).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
In onderdeel D van het EAB is aangekruist dat de opgeëiste persoon op 11 april 2012 anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van het proces bij
the Local Court in Ryki(Polen), zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces en dat hij ervan in kennis was gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. Vervolgens vermeldt het EAB het volgende:
A notification of the date of the hearing of Local Court in Ryki appointed for 24 May 2012 was sent to the convict's whereabouts address and received personally by [opgeëiste persoon] on 11 April 2012.
Hiermee is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een aan hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Met betrekking tot de gelijkstelling van de opgeëiste persoon overweegt de rechtbank als volgt.
Naar vaste jurisprudentie van deze rechtbank is het de verantwoordelijkheid van de opgeëiste persoon om het gestelde ononderbroken rechtmatige verblijf tijdig en onderbouwd aan te tonen.
Voor de rechtbank is het evident dat er een gelijkstellingsverweer kan worden gevoerd door de raadsman van de opgeëiste persoon. Dit is echter grotendeels nagelaten. Desgevraagd heeft de raadsman ter zitting verklaard dat hij de rechtbank niet van voldoende stukken ter onderbouwing van de gelijkstelling kan voorzien, hoewel op diezelfde zitting is gebleken dat de opgeëiste persoon mogelijk wél de nodige stukken kan overleggen. Het gaat in ieder geval over de bankafschriften van de opgeëiste persoon, waaruit naar eigen zeggen zou blijken dat hij sinds zijn verblijf in Nederland altijd loon heeft ontvangen van zijn werkgevers op zijn bankrekening. De raadsman heeft hierover verklaard dat alle gegevens die de opgeëiste persoon naar hem heeft verzonden, niet kunnen bevestigen dat hij de afgelopen vijf jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
De rechtbank is van oordeel dat er een mogelijke slagingskans is van een gelijkstellingsverweer voor de opgeëiste persoon. Hij is immers al sinds 2015 in Nederland, hij heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat hij voor dit verweer relevante stukken kan tonen en heeft daarmee een begin van onderbouwing gemaakt. Tevens is de rechtbank van oordeel dat het in dit geval niet (mede) aan de opgeëiste persoon te wijten is dat is verzuimd dit verweer tijdig en onderbouwd met stukken te voeren. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek dient te worden heropend om de opgeëiste persoon alsnog in de gelegenheid te stellen stukken aan de rechtbank te overleggen waaruit blijkt dat hij voldoet aan de eerste van de twee hierboven genoemde voorwaarden.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor
onbepaalde tijdom de opgeëiste persoon in gelegenheid te stellen de hiervoor onder 5. genoemde stukken – uiterlijk één week voor de volgende zittingsdatum en via zijn raadsman – over te leggen aan de rechtbank.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 augustus 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.