ECLI:NL:RBAMS:2022:5136

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
C/13/714236 / HA ZA 22-174
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van leningen en rente door gedaagde aan eiser in civiele procedure

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over de terugbetaling van leningen. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.G.P. van Marle, vorderde van gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.F.A. Vreeswijk, een bedrag van € 358.738,29, inclusief rente en kosten. Gedaagde erkende een hoofdsom van € 252.117,45 verschuldigd te zijn, maar betwistte de opeisbaarheid van het bedrag en de hoogte van de gevorderde rente en kosten. De rechtbank oordeelde dat er geen nadere overeenkomst was tot stand gekomen die de terugbetaling uitstelde tot 1 mei 2023. De rechtbank concludeerde dat de leningen opeisbaar waren en dat gedaagde het gevorderde bedrag aan eiser moest terugbetalen. De rechtbank kende eiser een rente van 14% per jaar toe over het toegewezen bedrag, evenals buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten. De proceskosten werden eveneens aan gedaagde opgelegd, omdat hij grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/714236 / HA ZA 22-174
Vonnis van 31 augustus 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. R.G.P. van Marle te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.F.A. Vreeswijk te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 januari 2022 met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het tussenvonnis van 22 juni 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het verkorte proces-verbaal van mondelinge behandeling van 14 juli 2022 met de daarin genoemde stukken, waaronder een vermeerdering van eis van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft aan [gedaagde] zeven leningen verstrekt, met name ter financiering van een jachthaven in Griekenland. De eerste twee geldleningen zijn vastgelegd in een ondertekende overeenkomst, de laatste vijf niet. [gedaagde] is uit hoofde van deze geldleningen in hoofdsom € 252.117,45 verschuldigd aan [eiser] .
2.2.
De meest recente geldlening zag op een bedrag van € 100.000. [gedaagde] had dat bedrag nodig, omdat hij in afwachting was van een betaling die voortvloeide uit de veiling van de aandelen van zijn (voormalig) zakenpartner de heer [naam 1] . [eiser] stuurde aan [gedaagde] op 8 mei 2021 een conceptovereenkomst en een renteberekening toe, die zagen op deze geldlening. De begeleidende mail luidde als volgt:
hi [gedaagde] ,
De advocaat heeft te makelijk te werk ging. ik zal de cijfers better op order zetten en naarcje toe mailen.
Gr.
[eiser]
2.3.
Deze conceptovereenkomst bepaalde onder meer het volgende:
1.
Over de nog uitstaande lening ad € 152.117,45 is leningnemer 12% rente per jaar verschuldigd vanaf 1 augustus 2019 tot aan de dag van algehele aflossing.
2.
(…)
3.
De totale lening ad € 252.117,45 wordt afgelost inclusief de verschuldigde rente binnen acht dagen nadat de opbrengst van de ‘veiling/verkoop van de aandelen jachthaven’, welke transactie partijen genoegzaam bekend is, door leningnemer is geïncasseerd.
4.
In het geval de onder lid 3 genoemde transactie niet plaatsvindt, althans de gelden niet door leningnemer zijn geïncasseerd, heeft de overeenkomst een looptijd tot uiterlijk 1 mei 2023.
5.
(…)
6.
(…)
7.
(…)
8.
De leningnemer is over de totale geldlening tot aan de dag van algehele aflossing een rente verschuldigd van 12% (twaalf procent) per jaar, als omschreven onder randnummers 1 en 2.
9.
(…)
10.
(…)
11.
(…)
12.
Indien de hoofdsom met voormelde rente niet in zijn geheel wordt voldaan aan het einde van de looptijd van de lening als – primair – omschreven onder randnummer 3, of als – subsidiair – omschreven onder randnummer 4, dat wil zeggen uiterlijk op 1 mei 2023, dan zal de leningnemer zonder enige ingebrekestelling onmiddellijk een niet voor matiging vatbare boete verschuldigd zijn aan leningnemer van € 5.000 (zegge: vijfduizend euro) voor iedere maand dat leningnemer in gebreke blijft. Voorts loopt de overeengekomen rente door.
2.4.
Op 10 mei 2021 vond een bespreking tussen partijen plaats, waarin zij onder meer de conceptovereenkomst bespraken. Later die dag stuurde [gedaagde] aan [eiser] per WhatsApp het volgende bericht:
Heb aangepast contract gestuurd
Kijk maar of je nog opmerkingen hebt
Morgen tekenen
Ga nu naar huis
2.5.
[eiser] antwoordde dezelfde minuut het volgende:
OK
2.6.
Op 12 mei 2021 stuurde [gedaagde] een nieuwe conceptovereenkomst toe aan [eiser] . De begeleidende mail luidde als volgt:
Hi [eiser] ,
Aanpassing in rood bij punt 11 en toevoeging in rood punt 12
2.7.
Deze conceptovereenkomst bepaalde onder meer het volgende:
1.
Over de nog uitstaande lening ad € 152.117,45 is leningnemer 6% rente per jaar verschuldigd volgens de bijgaande Excel-berekening, tot aan de dag van algehele aflossing.
2.
(…)
3.
Als onderpand verleent de leninggever de vordering op [naam 1] zoals deze volgt op het Nederlandse vonnis van 12-08-2015.
4.
De totale lening ad € 252.117,45 wordt afgelost inclusief de verschuldigde rente binnen acht dagen nadat de opbrengst van de ‘veiling/verkoop van de aandelen jachthaven’, welke transactie partijen genoegzaam bekend is, door leningnemer is geïncasseerd.
5.
(…)
6.
(…)
7.
(…)
8.
De leningnemer is over de totale geldlening tot aan de dag van algehele aflossing een rente verschuldigd, als omschreven onder randnummers 1 en 2.
9.
(…)
10.
(…)
11.
Indien de hoofdsom met voormelde rente niet in zijn geheel wordt voldaan aan het einde van de looptijd van de lening als – primair – omschreven onder randnummer 4, dan zal de leningnemer zonder enige ingebrekestelling onmiddellijk een niet voor matiging vatbare boete verschuldigd zijn aan leningnemer van € 5.000 (zegge: vijfduizend euro) voor iedere maand dat leningnemer in gebreke blijft. Voorts loopt de overeengekomen rente door.
12.
Indien de procedure zoals omschreven on randnummer 4, om welke reden dan ook niet doorgaat, blijft de hoofdsom en rente verschuldigd. Leninggever en leningnemer zullen dan in onderling overleg bepalen op welke wijze en wanneer de lening en de verschuldigde rente worden afgelost.
2.8.
Partijen hebben deze aangepaste conceptovereenkomst besproken, onder meer op 14 mei 2021.
2.9.
Op 18 mei 2021 boekte [eiser] de € 100.000 over aan [gedaagde] . De omschrijving daarbij luidde:
LENING voor 6 maanden
2.10.
Eind december 2021 hebben partijen gesprekken gevoerd over terugbetaling door [gedaagde] van het openstaande bedrag. Tot terugbetaling of overeenstemming hebben die gesprekken niet geleid.
2.11.
Bij brief van 7 januari 2022 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] gesommeerd om het openstaande bedrag te voldoen. [gedaagde] heeft aan deze sommatie niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – na eisvermeerdering veroordeling van [gedaagde] :
I. tot voldoening tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] het bedrag van € 358.738,29, te vermeerderen met overeengekomen rente van 14% per jaar (oftewel 1,0198% per maand) over € 355.345,82 gerekend vanaf 1 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. in de kosten van de procedure waaronder begrepen de kosten voor het beslag alsmede de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] . [gedaagde] erkent weliswaar in hoofdsom € 252.117,45 verschuldigd te zijn, maar stelt dat partijen in mei 2021 zijn overeengekomen dat hij pas op 1 mei 2023 verplicht was het openstaande bedrag terug te betalen, of zoveel eerder hij inkomsten zou ontvangen uit de veiling van de aandelen van [naam 1] . Daardoor is de vordering van [eiser] niet opeisbaar, aldus [gedaagde] . Ook betwist [gedaagde] het gevorderde bedrag aan rente en kosten verschuldigd te zijn.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Overeenkomst in mei 2021?

4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is tussen partijen geen nadere overeenkomst tot stand gekomen waarbij is afgesproken dat de geldlening pas op 1 mei 2023 opeisbaar zou worden, of zoveel eerder [gedaagde] inkomsten zou ontvangen uit de veiling van de aandelen van [naam 1] .
4.2.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat partijen in het verleden op een informele en vriendschappelijke basis met elkaar omgingen. De leningen van [eiser] aan [gedaagde] werden soms wel schriftelijk vastgelegd, maar soms ook niet. Dit keer heeft de advocaat van [eiser] een conceptovereenkomst opgesteld waar partijen meerdere malen over hebben gesproken en waarop [gedaagde] diverse wijzigingen heeft voorgesteld. Uit die gang van zaken leidt de rechtbank af dat het dit keer kennelijk wel de bedoeling was de afspraken schriftelijk vast te leggen. Uit het feit dat het niet tot ondertekening is gekomen, volgt in beginsel dan ook dat geen overeenkomst tot stand is gekomen.
4.3.
Daarbij komt dat partijen naar het oordeel van de rechtbank ook geen overeenstemming hebben bereikt over de essentialia van de te sluiten overeenkomst. Zo ging het concept van [eiser] van 8 mei 2022 uit van een rentepercentage van 12% over het openstaande bedrag, terwijl het concept van [gedaagde] van vier dagen later uitging van een rentepercentage van 6%. Ook over het moment van terugbetaling bestond nog geen consensus, want het concept van [gedaagde] bepaalde dat de lening zou worden afgelost binnen acht dagen nadat de opbrengst van de veiling van de aandelen van [naam 1] door [gedaagde] zou zijn geïncasseerd, maar in ieder geval uiterlijk op 1 mei 2023 (de long-stop date). [gedaagde] heeft deze long-stop date in zijn concept echter vervangen door de bepaling dat partijen in onderling overleg zouden bepalen op welke wijze en wanneer de lening zou worden terugbetaald indien voornoemde veiling niet tot een oplossing zou leiden. Partijen waren het over deze essentiële punten dus nog niet eens en dat betekent dat zij niet toch – ondanks het niet ondertekenen van de schriftelijke overeenkomst waarover werd onderhandeld – tot overeenstemming zijn gekomen.
4.4.
Het onder 2.5 geciteerde bericht van [eiser] was naar de overtuiging van de rechtbank niet bedoeld om akkoord te geven op het concept dat [gedaagde] kort daarvoor aan [eiser] toestuurde, maar om aan te geven dat hij het concept door zou nemen. Het bericht van [gedaagde] bevatte namelijk ook de zinsnede ‘
Kijk maar of je nog opmerkingen hebt’. Bovendien antwoordde [eiser] nog diezelfde minuut op het bericht van [gedaagde] . Het is onwaarschijnlijk dat [eiser] in die korte tijd de wijzigingen van [gedaagde] op het concept kon doornemen en goedkeuren. [gedaagde] heeft dat naar alle waarschijnlijkheid ook zo begrepen, gelet op het feit dat hij twee dagen later (op 12 mei 2021) nog een nieuwe conceptovereenkomst toestuurde aan [eiser] .
4.5.
Uit het enkele feit dat [eiser] op 18 mei 2021 het bedrag van € 100.000 heeft overgemaakt aan [gedaagde] volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat [eiser] akkoord was met de conceptovereenkomst zoals [gedaagde] die toestuurde, omdat het tussen partijen - gelet op de informele en vriendschappelijke verhouding - wel vaker zo ging dat [eiser] een bedrag uitleende aan [gedaagde] zonder dat daar een schriftelijke overeenkomst aan ten grondslag lag. Bovendien heeft [eiser] impliciet ook aangegeven dat hij de lening niet verstrekte uit hoofde van de conceptovereenkomst, omdat hij bij de omschrijving van de overboeking vermeldde dat het om een lening met een looptijd van zes maanden ging.
4.6.
De omstandigheid dat [eiser] wist dat [gedaagde] afhankelijk was van het verloop van de procedure in Griekenland tegen [naam 1] maakt het voorgaande niet anders. De verstrekker van een lening heeft bij gebreke van afwijkende afspraken nu eenmaal de bevoegdheid om een lening op te eisen, ook als de leningnemer het geleende bedrag zelf nog nodig blijkt te hebben. Indien [gedaagde] dat anders had gewild, had het op zijn weg gelegen daarover duidelijke afspraken te maken en die vast te leggen en anders de lening niet aan te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank is het opeisen van de verstrekte leningen door [eiser] daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar.
Het bedrag in hoofdsom van € 252.117,45
4.7.
Nu partijen geen nadere afspraken hebben gemaakt over de opeisbaarheid van de verstrekte leningen, staat tussen partijen vast dat de looptijd van de leningen is verstreken en/of dat de leningen opeisbaar zijn geworden op grond van artikel 7:129 sub e BW, nu meer dan zes weken zijn verstreken nadat [eiser] tot opeising van de leningen over is gegaan. Het gevorderde bedrag in hoofdsom leent zich daarom voor toewijzing.
Rente en kosten tot 1 juli 2022
4.8.
Na eiswijziging vordert [eiser] een bedrag van € 103.228,37, dat bestaat uit de contractuele rente tot 1 juli 2022, boetes en een gedeelte van de kosten die [eiser] stelt te hebben gemaakt om de financiering voor [gedaagde] beschikbaar te krijgen. Naar de rechtbank begrijpt gaat het dan om eenmalige kosten zoals afsluitprovisies, bemiddelingskosten en exit provisie. [eiser] heeft een berekening van dit bedrag overgelegd als productie 19, die [gedaagde] in zijn algemeenheid heeft betwist.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet vast komen te staan dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] de daadwerkelijke kosten die [eiser] maakte aan derden zou vergoeden. [eiser] heeft van die gestelde afspraak geen bewijs aangedragen terwijl [gedaagde] ontkent dat die afspraak is gemaakt. De rechtbank zal de gevorderde afsluitprovisies, bemiddelingskosten en exit provisie daarom afwijzen.
4.10.
De als productie 19 overgelegde berekening maakt zonder nadere toelichting – die ontbreekt – voor de rechtbank echter niet inzichtelijk welk gedeelte van het voornoemde bedrag ziet op de rente over de hoofdsom, welk bedrag op kosten, welk bedrag op boete en welk bedrag op rente over andere bedragen dan de hoofdsom. Daardoor is het niet mogelijk om uit die berekening het na aftrek van de gevorderde incidentele kosten resterende bedrag af te leiden.
4.11.
[gedaagde] erkent blijkens productie 1 bij de conclusie van antwoord evenwel aan rente een bedrag ter hoogte van € 75.318,60 aan [eiser] te zijn verschuldigd. De rechtbank zal daarom dit bedrag aan rente tot 1 juli 2022 toewijzen.
Rente vanaf 1 juli 2022
4.12.
[eiser] heeft voorts gevorderd dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot betaling van 14% rente per jaar over zijn vordering vanaf 1 juli 2022.
4.13.
In de conclusie van antwoord erkent [gedaagde] dat een rentepercentage van 14% is overeengekomen met ingang van 3 maart 2020. De rechtbank begrijpt daaruit dat partijen dit rentepercentage al waren overeengekomen voordat zij spraken over de voorwaarden van de lening van € 100.000 in mei 2021, omdat het rentepercentage volgens [gedaagde] kennelijk ruim een jaar eerder ook al van toepassing was en de conceptovereenkomsten het rentepercentage van 14% ook überhaupt niet noemen. Tussen partijen staat daarmee vast dat een rentepercentage van 14% is overeengekomen.
4.14.
De rechtbank zal [gedaagde] veroordelen tot betaling van 14% rente over het toegewezen gedeelte van de hoofdsom met ingang van 1 juli 2022.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.15.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, en zal de buitengerechtelijke incassokosten toewijzen over het toegewezen gedeelte van de vordering, gemaximeerd op € 3.392,47.
Beslagkosten
4.16.
De vordering met betrekking tot de beslagkosten is, gelet op het bepaalde in artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op:
  • Explootkosten € 379,36
  • Griffierecht € 314
  • Salaris advocaat
totaal € 3.184,36
Proceskosten en nakosten
4.17.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij grotendeels in het ongelijk is gesteld. De kosten worden aan de zijde van [eiser] begroot op € 7.389,11:
  • Explootkosten € 130,11
  • Griffierecht € 1.963 (= € 2.277 -/- € 314)
  • Salaris advocaat
totaal € 7.075,11
4.18.
De nakosten worden toegewezen op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 327.436,05, te vermeerderen met 14% rente per jaar met ingang van 1 juli 2022 tot de dag van volledige betaling,
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 3.392,47 aan buitengerechtelijke incassokosten,
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van de beslagkosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 3.184,36,
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 7.075,11,
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis aan de zijde van [eiser] ontstane nakosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw,
verklaart alle veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. op 't Hoog en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2022.