ECLI:NL:RBAMS:2022:5109

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
AMS 22/2443
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake boete opgelegd door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een pensioengerechtigde man (eiser) en de Sociale Verzekeringsbank (verweerder) over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen een opgelegde boete. De eiser, die sinds 11 april 2017 gedetineerd is, ontving op 11 januari 2021 een boete van € 2.900,-. Het bezwaar tegen deze boete werd door verweerder op 24 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. Eiser stelde dat hij niet op de hoogte was van de boete, omdat hij zijn post niet tijdig ontving door problemen met de communicatie met zijn echtgenote.

De rechtbank overwoog dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn eindigde op 22 februari 2021. Eiser had zijn bezwaar pas op 9 augustus 2021 ingediend, wat te laat was. De rechtbank oordeelde dat het niet verontschuldigbaar was dat eiser te laat bezwaar had gemaakt, omdat hij zelf verantwoordelijk was voor het doorgeven van een correct postadres. De rechtbank concludeerde dat verweerder de primaire beslissing naar het laatst bekende adres van eiser had gestuurd en dat er geen reden was om aan de juistheid van dat adres te twijfelen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Eiser had geen gelijk gekregen in zijn verzoek om de boete kwijt te schelden, en de rechtbank merkte op dat, voor zover eiser ook bezwaar had willen maken tegen eerdere besluiten, dit ook te laat zou zijn ingediend. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/2443

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: M.T. Roozendal),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 2.900,-.
Bij besluit van 24 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2022. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich – met voorafgaande kennisgeving – niet ter zitting laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser woont in [woonplaats] . Sinds 11 april 2017 is hij gedetineerd in de gevangenis in [woonplaats] . Eiser heeft een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangen. Bij besluit van 30 november 2020 heeft verweerder eisers AOW-pensioen met ingang van juni 2017 beëindigd. Bij afzonderlijk besluit van dezelfde datum heeft verweerder het teveel ontvangen AOW-pensioen van eiser teruggevorderd.
Op 11 januari 2022 heeft verweerder het primaire besluit tot het opleggen van een boete aan eiser genomen.
2. Op 26 mei 2021 en 11 augustus 2021 heeft verweerder eiser verzocht een formulier in te vullen waarmee hij zijn inkomsten en vermogen kan opgeven in verband met een betalingsregeling naar aanleiding van het bedrag van € 21.982,11 aan teveel ontvangen AOW-uitkering. Bij brief van 9 augustus 2021 heeft eiser dit formulier ingevuld en een brief van dezelfde datum van zijn voormalige gemachtigde overgelegd. In die brief staat onder meer dat de communicatie met zijn echtgenote sinds zijn detentie is verbroken. Daardoor bevat de hoofdsom van € 21.892,11 ongetwijfeld veel boetes. Eiser heeft echter niet eerder kunnen reageren omdat hij zijn post niet gekregen heeft. In die brief staat verder dat eiser bezwaar maakt tegen enige eventuele boete die is opgenomen in voornoemd bedrag en wordt verzocht om alle communicatie voortaan te richten aan [detentiecentrum] (gevangenis) of het adres van de gemachtigde van eiser.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit dat eiser het primaire besluit niet heeft ontvangen geen reden vormt om zijn bezwaar inhoudelijk te behandelen. Daarbij is onder meer van belang dat zijn echtgenote de plicht had om correspondentie naar hem door te sturen en dat het op eisers weg lag tijdig een ander postadres door te geven.
Standpunt van eiser
4. Eiser voert aan dat hij niet bewust zijn detentie heeft verzwegen. Zijn strafzaak heeft zijn prioriteit gehad en helaas is hij niet geïnformeerd over de effecten van zijn detentie op zijn recht op AOW-pensioen. Eiser dacht daar recht op te hebben. In Curaçao krijg je dit doorbetaald ongeacht je situatie of waar je woont. In maart 2021 heeft eiser voor het eerst een brief van verweerder gekregen. De termijn voor het maken van bezwaar, die liep tot
22 februari 2021 was toen al verstreken. Ook het bestreden besluit van 24 maart 2022 heeft eiser pas op 26 april 2022 van zijn toenmalige gemachtigde ontvangen.
Verder wijst eiser erop dat hij brieven van verweerder na maanden vertraging heeft ontvangen, onder andere omdat zijn echtgenote sinds zijn detentie zijn post negeert.
Het was niet eisers bedoeling om onterecht AOW-pensioen te ontvangen. Eiser heeft het geld gebruikt om zich in detentie staande te houden. Eiser wil met verweerder in gesprek om met menselijke maat naar zijn situatie te kijken. Omdat hij het niet breed heeft verzoekt eiser het bedrag van € 21.892, 11 kwijt te schelden.
Beoordeling door de rechtbank
5. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Gelet op artikel 6:8, eerste lid van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit geval 12 januari 2021. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 22 februari 2021. Het bezwaar van eiser van 9 augustus 2021, door verweerder ontvangen op 16 augustus 2021, is dus niet tijdig ingediend.
6. Op grond van artikel 6:11 van de Awb kan niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege blijven indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
7. Die situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor. De rechtbank vindt het dus niet verontschuldigbaar dat het bezwaar te laat is ingediend. Daarbij is het volgende van belang.
8. Verweerder heeft de primaire beslissing verstuurd naar het laatste bij hem bekende woonadres van eiser. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er geen reden bestond om te twijfelen aan de juistheid van het woonadres. De rechtbank vindt verder dat verweerder, hoewel het hem sinds 25 oktober 2020 bekend was dat eiser was gedetineerd, niet kon weten dat correspondentie verstuurd naar het laatst bij hem bekende woonadres, niet bij eiser aankwam. Eiser heeft namelijk pas in bezwaar gemeld dat de communicatie met zijn echtgenote sinds zijn detentie is verbroken en dat zij eisers post niet of met vertraging bij eiser aflevert. Met verweerder vindt de rechtbank dat het op eisers weg had gelegen om tijdig een ander postadres door te geven, als hij problemen had met de doorzending van aan hem gerichte post. Eiser stelt namelijk in bezwaar dat de problemen die hij heeft met het krijgen van zijn post al spelen sinds zijn detentie, dus al sinds 11 april 2017. Pas in de brief van 9 augustus 2021 heeft eisers gemachtigde verweerder gevraagd om brieven te versturen aan het adres waar zij als gemachtigde is geregistreerd of naar het adres waar eiser is gedetineerd. Dat dit niet eerder is verzocht, waardoor eiser niet tijdig kennis heeft genomen van het primaire besluit is dan ook een omstandigheid die voor eisers rekening en risico komt.
9. Verweerder heeft het bezwaar van eiser dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Wat eiser overigens aanvoert, zoals dat hij niet bewust zijn detentie heeft verzwegen, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dat houdt namelijk geen verband met de vraag of verontschuldigbaar is dat eiser te laat bezwaar heeft gemaakt.
10. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, voor zover eiser ook zou hebben beoogd bezwaar te maken tegen de besluiten van 30 november 2020, dat bezwaar ook te laat zou zijn ingediend, zonder dat dit verontschuldigbaar is.
11. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk.
12. Er is bij die uitkomst geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.J. Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M. de Buur, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.