2.2.Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat de aanslag ten onrechte is opgelegd. Volgens eiser is er geen inzage geboden in de manier waarop de gelden van de BIZ-vereniging worden besteed, is geen activiteitenplan overgelegd en zijn de verzoeken van eiser om inzage te krijgen in facturen en andere administratie ten onrechte afgewezen. Deze informatie had de BIZ-vereniging op grond van de wetwel moeten verstrekken of daarin inzage moeten geven.
Het oordeel van de rechtbank
3. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de heffingsambtenaar terecht eiser een BIZ-aanslag heeft opgelegd.
4. Op grond van artikel 4, tweede lid, van de BIZ moet het college van burgemeester en wethouders iedere bij de gemeente bekende bijdrageplichtige in de gelegenheid stellen zich schriftelijk voor of tegen inwerkingtreding van de BIZ-bijdrage uit te spreken. In dit geval heeft een draagvlakmeting plaatsgevonden waarvoor de bijdrageplichtigen, in het gebied waar de Verordening van toepassing is, stembiljetten hebben ontvangen.
5. De rechtbank stelt voorop dat uit de uitspraak van het gerechtshof ‘s-Hertogenboschvolgt dat in het geval een belanghebbende stelt een door een bestuursorgaan niet aangetekend verzonden stuk niet te hebben ontvangen, het in beginsel aan het bestuursorgaan is om aannemelijk te maken dat het stuk op het adres van de geadresseerde is ontvangen. Indien het bestuursorgaan de verzending van het stuk aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de belanghebbende om de ontvangst ervan op een geloofwaardige wijze te ontkennen. Dit betekent dat eerst op de heffingsambtenaar de last rust te bewijzen dat eiser een stembiljet heeft ontvangen voor de draagvlakmeting.
6. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar niet is geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat eiser een stembiljet heeft ontvangen. Ten eerste heeft de heffingsambtenaar het stembiljet niet aangetekend naar eiser verstuurd en heeft hij dus geen bewijs van ontvangst kunnen overleggen. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar ter zitting verklaard dat er, evenals in voorgaande jaren, geen verzendadministratie wordt bijgehouden van het verzenden van stembiljetten. Naar de mening van de heffingsambtenaar moet worden aangenomen dat het stembiljet naar het juiste adres van eiser is gestuurd en aannemelijk is dat eiser dit heeft ontvangen, omdat eiser andere brieven van de heffingsambtenaar aan dit adres, zoals de BIZ-aanslag en de uitspraak op bezwaar, wel heeft ontvangen. Hoewel het opvalt dat eiser – naar eigen zeggen – (telkens) juist alleen het stembiljet niet ontvangt en andere stukken van de heffingsambtenaar wel, kan de rechtbank er niet aan voorbij gaan dat de heffingsambtenaar geen nadere gegevens heeft verstrekt op grond waarvan de verzending van het stembiljet aannemelijk zou kunnen worden geacht.
7. Omdat niet aannemelijk is gemaakt dat het stembiljet aan eiser is verzonden en ook geen reden is aan te nemen dat eiser een stembiljet voor de draagkrachtmeting van de Verordening (toch) heeft ontvangen, is niet aan het vereiste van artikel 4, tweede lid, van de BIZ voldaan. Daarmee is de Verordening in zoverre jegens eiser onverbindend. Dit betekent dat het beroep van eiser gegrond is en dat de bestreden uitspraak vernietigd dient te worden. De rechtbank laat daarom de overige beroepsgronden van eiser onbesproken.
8. De heffingsambtenaar heeft ten onrechte de BIZ-aanslag aan eiser opgelegd.
9. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. Het bestreden besluit en de BIZ-aanslag komen voor vernietiging in aanmerking.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar aan eiser het griffierecht vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.J. van der Holst, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2022.
Afschrift verzonden aan partijen op: