ECLI:NL:RBAMS:2022:5071

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
13/751580-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot seksuele misdrijven tegen minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juli 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Zamość, Polen. De vordering is ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1981, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare zittingen, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Het EAB betreft een straf van twee jaar, waarvan nog 11 maanden en 9 dagen resteren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het feit is gekwalificeerd als een lijstfeit, waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.

De rechtbank heeft de relevante wetsbepalingen, waaronder artikelen 246 en 248 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 5 en 7 van de OLW, in acht genomen. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, R. Rog, en is uitgesproken ter openbare zitting. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751580-21
RK nummer: 21/3821
Datum uitspraak: 28 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 juli 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 april 2021 door
the District Court in Zamość, the Second Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 augustus 2021. Het verhoor heeft - via telehoren - plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak op 26 augustus 2021 voor onbepaalde tijd aangehouden in afwachting van intern beraad van de rechtbank, omdat de antwoorden op Ierse prejudiciële vragen ook in de onderhavige zaak relevant zouden kunnen zijn.
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op de openbare zitting van 14 juli 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De niet verschenen opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement of 28 November 2019 by the District Court in Zamość, the Second Criminal Division, that was changed by the decision handed down by the Court of Appeal in Lublin on 18 June 2020, which became final and binding on 18 June 2020, reference No. II K 80/19.
Op grond van de informatie uit het EAB en het proces-verbaal van verhoor van opgeëiste persoon van 9 juli 2021 stelt de rechtbank vast dat in hoger beroep door the Court of Appeal in Lublin op 18 juni 2020 uitspraak is gedaan over de schuld en een straf is opgelegd nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. De rechtbank zal zodoende alleen de hoger beroepsprocedure toetsen aan artikel 12 OLW.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Op basis van genoemd proces-verbaal van verhoor van 9 juli 2021 neemt de rechtbank aan dat deze vermelding betrekking heeft op de hoger beroepsprocedure. Tijdens dat verhoor heeft de opgeëiste persoon immers verklaard dat hij bij de zitting in hoger beroep aanwezig is geweest.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 11 maanden en 9 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een lijstfeit, een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De omschrijving in het EAB luidt:
‘offence against sexual freedom or decency to the detriment of a minor’.
Dit is een lijstfeit dat het Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, 2002/584/JBZ, niet kent. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW omtrent de dubbele strafbaarheid zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een persoon beneden de leeftijd van achttien jaar en het feit is voorafgegaan en vergezeld van geweld.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 246 en 248 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
the District Court in Zamość, the second Criminal Division(Polen).
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.