ECLI:NL:RBAMS:2022:5060

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
13/239803-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de betekening van de dagvaarding in een strafzaak wegens witwassen

Op 2 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het (medeplegen van) witwassen van € 72.800,- op 26 april 2020 in Amsterdam. Tijdens de zitting was de verdachte niet aanwezig. De rechtbank heeft het standpunt van de officier van justitie, mr. M. Lommers, en de (niet gemachtigde) raadsman van de verdachte, mr. O.S. Pluimer, gehoord over de betekening van de dagvaarding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding niet op de juiste wijze was betekend. Dit was eerder al vastgesteld in een vonnis van 14 december 2021, waarin de rechtbank oordeelde dat de dagvaarding niet correct was verzonden naar het opgegeven adres van de verdachte. In dit geval was de dagvaarding opnieuw verzonden naar een niet-bestaand adres, en er was ook geen vertaling van de dagvaarding meegezonden.

Gezien het feit dat de dagvaarding niet correct was betekend en de verdachte niet op de zitting was verschenen, heeft de rechtbank besloten de betekening van de dagvaarding nietig te verklaren op grond van artikel 36n, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft hiermee de beslissing genomen dat de procedure niet verder kan gaan totdat de dagvaarding op de juiste wijze is betekend.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/239803-20
Datum uitspraak: 2 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1968 in [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
laatst opgegeven [adres 1]
.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 juni 2022. Verdachte was hierbij niet aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. M. Lommers, en het standpunt van de (niet gemachtigde) raadsman van verdachte, mr. O.S. Pluimer, over de betekening van de dagvaarding.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort samengevat - ten laste gelegd dat hij zich op 26 april 2020 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het (medeplegen van) witwassen van € 72.800,-.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Geldigheid van de dagvaarding

Verdachte heeft bij zijn politieverhoor van 27 april 2020 het [adres 2] ’ opgegeven.
Verdachte was eerder gedagvaard voor een zitting op 14 december 2021. Blijkens het naar aanleiding van die zitting gewezen vonnis van 14 december 2021, heeft de rechtbank destijds vastgesteld dat moet worden begrepen dat het opgegeven adres het adres ‘
[adres 1]betreft en dat de dagvaarding toen niet op de in artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voorgeschreven wijze naar laatstgenoemd adres was verzonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de dagvaarding niet juist is betekend.
De rechtbank komt thans tot eenzelfde conclusie. Uit de akte van uitreiking blijkt namelijk dat de dagvaarding deze keer is verzonden naar het niet-bestaande [adres 3] Overigens is ook geen [buitenlandse] vertaling van de dagvaarding naar dat adres meegezonden.
Omdat de dagvaarding opnieuw niet juist is betekend en verdachte ook niet op de terechtzitting is verschenen, zal de rechtbank de betekening van de dagvaarding nietig verklaren op grond van artikel 36n, eerste lid, Sv.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de betekening van de dagvaarding nietig.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Post, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juni 2022.
[Bijlage]