Op 2 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het (medeplegen van) witwassen van € 72.800,- op 26 april 2020 in Amsterdam. Tijdens de zitting was de verdachte niet aanwezig. De rechtbank heeft het standpunt van de officier van justitie, mr. M. Lommers, en de (niet gemachtigde) raadsman van de verdachte, mr. O.S. Pluimer, gehoord over de betekening van de dagvaarding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding niet op de juiste wijze was betekend. Dit was eerder al vastgesteld in een vonnis van 14 december 2021, waarin de rechtbank oordeelde dat de dagvaarding niet correct was verzonden naar het opgegeven adres van de verdachte. In dit geval was de dagvaarding opnieuw verzonden naar een niet-bestaand adres, en er was ook geen vertaling van de dagvaarding meegezonden.
Gezien het feit dat de dagvaarding niet correct was betekend en de verdachte niet op de zitting was verschenen, heeft de rechtbank besloten de betekening van de dagvaarding nietig te verklaren op grond van artikel 36n, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft hiermee de beslissing genomen dat de procedure niet verder kan gaan totdat de dagvaarding op de juiste wijze is betekend.