ECLI:NL:RBAMS:2022:5038

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
13/751123-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaak in Polen

Op 26 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regional Court in Warsaw. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1975, was in Nederland en werd aangeklaagd voor oplichting, waarvoor een vrijheidsstraf van 1 jaar en 6 maanden was opgelegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden waren om de overlevering te weigeren, zoals vermeld in artikel 12 OLW. De verdediging stelde dat de opgeëiste persoon niet op de zitting in Polen was verschenen, omdat hij in detentie verbleef. De rechtbank oordeelde echter dat de oproep voor de zitting correct was verzonden naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres en dat hij op de hoogte was van het strafproces. De rechtbank concludeerde dat er geen schending van de verdedigingsrechten was en dat de overlevering kon plaatsvinden. De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging over de gelijkstelling met een Nederlander verworpen, omdat de opgeëiste persoon niet voldeed aan de eisen voor ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751123-21
RK nummer: 21/4721
Datum uitspraak: 26 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 augustus 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 november 2020 door de
Regional Court in Warsaw, VIII Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 16 juni 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 juni 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Zijn raadsman, mr. H.K. Jap A Joe, was – hoewel niet gemachtigd – wel aanwezig.
De behandeling van de zaak is aangehouden in afwachting van antwoorden op de door het IRC gestelde vragen in het kader van artikel 12 OLW.
Zitting 12 juli 2022
De behandeling van de vordering is, met instemming van partijen, in gewijzigde samenstelling behandeld op de openbare zitting van 12 juli 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgementvan de
District Court in Grodzisk Mazowieckivan 1 augustus 2017 (referentie: II K 71/16).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet op de zitting in Polen is verschenen maar dat hij in 2014, ten tijde van de verzending van de oproeping, daar in detentie verbleef. De oproeping had dus niet alleen naar het door hem opgegeven adres moeten worden verstuurd. De raadsman heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om onderzoek te laten doen naar de wijze waarop de oproeping voor de procedure, die tot het vonnis II K 71/16 heeft geleid, is verstuurd en of de opgeëiste persoon toen inderdaad in Polen in detentie verbleef.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan de overlevering in de weg staat, omdat het adres waarnaar de oproepen voor de zitting zijn verstuurd door de opgeëiste persoon zelf is opgegeven.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 23 juni 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon in het vooronderzoek een adres heeft opgegeven. Hij ontving tijdens zijn verhoor naar het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd, op 10 oktober 2014 de zogenaamde ‘adresinstructie’, inhoudende dat hij is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en van de consequenties als hij dat niet doet, namelijk dat de correspondentie dan wordt aangemerkt als ‘
duly served’en er een beslissing kan volgen in zijn afwezigheid. Vervolgens is blijkens onderdeel D) van het EAB de oproep voor de zitting op 20 juli
2017naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres verstuurd. Blijkens de aanvullende informatie van 23 juni 2022 is er tweemaal een postbericht achtergelaten op het opgegeven adres maar is de oproeping voor de zitting van 1 augustus 2017 niet afgehaald. De rechtbank overweegt verder dat de stelling van de opgeëiste persoon dat hij een Nederlands adres heeft opgegeven niet is onderbouwd en dat dit evenmin blijkt uit het EAB en de aanvullende informatie daarop.
De bovengenoemde omstandigheden maken naar het oordeel van de rechtbank dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Hij was op de hoogte van het strafproces dat tegen hem liep en voor welk strafbaar feit – de opgeëiste persoon is op 10 oktober 2014 verhoord – en, zo al niet kan worden gezegd dat hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Uit de verklaring van de opgeëiste persoon op 26 augustus 2021 maakt de rechtbank bovendien op dat de opgeëiste persoon tussen 2014 en 2015 in Polen in detentie verbleef, maar niet in 2017 – het jaar waarin de oproep is verstuurd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de zaak aan te houden en daarover nadere vragen te stellen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
Oplichting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. De opgeëiste persoon zou tenminste vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf hebben gehad in Nederland. Daartoe heeft de raadsman de aanslag inkomstenbelasting over de jaren 2017 tot en met 2021 overgelegd, alsmede een aantal stukken die zien op het inkomen van de opgeëiste persoon in de jaren 2016 en 2022.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen ononderbroken rechtmatig verblijf kan worden vastgesteld op basis van de overgelegde stukken.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de opgeëiste persoon, in ieder geval over 2021, onvoldoende inkomen heeft gegenereerd – namelijk ruim minder dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm – om aan de eisen voor gelijkstelling te voldoen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7, OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Warsaw, VIII Criminal Division(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.