ECLI:NL:RBAMS:2022:5037

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
13-993051-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming na grootschalige kinderopvangtoeslagfraude met betalingsverplichting van ruim 245.000 euro

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij grootschalige kinderopvangtoeslagfraude. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld, die strekte tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, dat werd geschat op € 259.786,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde door zijn strafbare feiten een bedrag van € 245.771,65 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Dit bedrag is gebaseerd op onterecht ontvangen kinderopvangtoeslagen, waarbij de veroordeelde onjuiste aanvragen en wijzigingen indiende op naam van zijn vrouw. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de veroordeelde verplicht tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde de ontvangen bedragen had terugbetaald aan de Belastingdienst. De beslissing is genomen na beraadslaging op basis van de ingediende stukken en de verklaringen van betrokkenen tijdens de zittingen op 30 juni en 25 augustus 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-993051-19 (ontneming)
Datum uitspraak: 25 augustus 2022
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13-993051-19, tegen:
[veroordeelde], hierna te noemen [veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1969,
wonende op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzittingen op 30 juni 2022 (inhoudelijke behandeling) en 25 augustus 2022 (sluiting).

2.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 23 februari 2022 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [veroordeelde] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel van € 259.786,-.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft de feiten waarvoor [veroordeelde] in onderliggende strafzaak is veroordeeld en een feit soortgelijk aan de feiten waarvoor [veroordeelde] in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.

3.Grondslag van de vordering

[veroordeelde] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2022 ter zake van de volgende strafbare feiten veroordeeld.
Feit 1
de voortgezette handeling van:
-
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
en
opzettelijk een vals geschrift afleveren en voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is om te gebruiken als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
Feit 3
-
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
en
oplichting, meermalen gepleegd;
Feit 4
-
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Uit de stukken van de strafzaak is de rechtbank gebleken van het volgende feit, soortgelijk aan het feit waarvoor [veroordeelde] bij voornoemd vonnis is veroordeeld. [veroordeelde] is in de onderliggende strafzaak veroordeeld voor het medeplegen van oplichting door op naam van zijn vrouw [naam 1] onjuiste aanvragen/wijzigingen kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) in te dienen. Voorafgaand aan de tenlastegelegde periode, op 6 december 2007, heeft [veroordeelde] een KOT-aanvraag ingediend en op 30 april 2008 is een wijziging ingediend. Op basis van deze gegevens heeft de Belastingdienst de KOT automatisch gecontinueerd voor de jaren 2009, 2010 en de periode 1 januari 2011 tot 15 april 2011. Deze aanvragen/wijzingen waren onjuist, omdat de kinderen van [veroordeelde] – net als in de latere jaren – niet, althans niet de opgegeven uren, naar de kinderopvang gingen. Dit heeft ertoe geleid dat de Belastingdienst over voormelde periode in totaal € 29.456,- aan KOT heeft uitgekeerd, terwijl een KOT-recht bestond van € 4.920,-. Daarmee is een bedrag van € 24.536,- ten onrechte aan KOT ontvangen.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er voldoende aanwijzingen dat dit feit door veroordeelde is begaan. [veroordeelde] heeft dit feit niet bekend.
Dit feit is strafbaar en levert op:
medeplegen van oplichting.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie vordert dat het ontnemingsbedrag wordt vastgesteld op € 259.786,- en dat aan verdachte voor dat bedrag een betalingsverplichting wordt opgelegd.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de ontnemingsvordering af te wijzen of in elk geval drastisch te verlagen. Wat de verdediging betreft blijkt onvoldoende dat de uitgekeerde KOT bij [veroordeelde] terecht is gekomen. Daarnaast moet er rekening mee gehouden worden dat gelden terug- en/of doorbetaald zijn aan aanvragers, zodat [veroordeelde] niet degene is geweest die het voordeel heeft genoten.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Berekening
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [veroordeelde] door middel van voornoemde strafbare feiten voordeel verkregen dat de rechtbank schat op € 245.771,65.
De rechtbank ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in (de voetnoten bij) paragraaf 4.3.2.
Oplichtingsbedrag Betaald aan Wederrechtelijk
Aanvrager (inclusief soortgelijk feit) [veroordeelde] Terugbetaling verkregen voordeel
A01 € 45.626,00 € 45.626,00 € 1.821,35 € 43.804,65
A02 € 30.720,00 € 30.720,00 € 595,00 € 30.125,00
A03 € 25.770,00 € 12.260,00 € 12.260,00
A04 € 45.713,00 € 30.000,00 € 30.000,00
A05 € 35.795,00 € 2.800,00 € 2.400,00 € 400,00
A06 € 33.098,00 € 16.500,00 € 16.500,00
A07 € 41.126,00 € 15.865,00 € 2.000,00 € 13.865,00
A08
vrijspraak
A09 € 41.411,00 € 10.600,00 € 10.600,00
A10 € 31.995,00 € 0,00 € 0,00
A11 € 60.957,00 € 16.473,00 € 16.473,00
A12 € 36.837,00
zie A3 zie A3
A13 € 12.676,00 € 6.300,00 € 6.300,00
A14 € 34.756,00 € 28.204,00 € 4.500,00 € 23.704,00
A15 € 32.272,00 € 12.100,00 € 12.100,00 € 0,00
A16 € 13.709,00 € 13.709,00 € 500,00 € 13.209,00
A17 € 26.745,00 € 13.350,00 € 13.350,00
A18 € 49.088,00 € 18.729,00 € 3.548,00 € 15.181,00
A19
vrijspraak
Totaal € 598.294,00 € 273.236,00 € 27.464,35 € 245.771,65
4.3.2.
Overwegingen
De rechtbank leidt de conclusie dat [veroordeelde] in totaal € 245.771,65 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten af uit de volgende feiten en omstandigheden.
Oplichtingsbedrag
Het oplichtingsbedrag van € 598.294,- ontleent de rechtbank aan de bewezenverklaring van feit 3 en de opsomming, opgenomen onder ‘Totaalbedrag oplichting’ in par. 5.3.2 van het vonnis in de strafzaak en uit dat wat de rechtbank hiervoor onder de grondslag van de vordering heeft overwogen over het soortgelijke feit. Daarbij blijkt uit de bewijsvoering in de strafzaak dat het telkens gaat om daadwerkelijk uitbetaalde KOT en waarop de aanvrager geen recht had.
Door verdachte ontvangen bedragen
Uit het dossier komt naar voren dat een deel van de ten onrechte uitgekeerde KOT op rekeningen van verdachte is gestort. Daarnaast heeft een deel van de aanvragers aan verdachte geld geven in verband met de door hem aangevraagde KOT.
De rechtbank neemt bij het vaststellen van de bedragen die door [veroordeelde] zijn ontvangen, de berekeningen in de ontnemingsrapportage als uitgangspunt. [1] De rechtbank ziet in wat de raadsvrouw naar voren heeft gebracht geen aanleiding om eraan te twijfelen dat [veroordeelde] de berekende bedragen van de aanvragers heeft ontvangen, zoals in de ontnemingsrapportage aan de hand van de verklaringen en bankrekeningen van de aanvragers is berekend.
De rechtbank zal het in de ontnemingsrapportage berekende bedrag verminderen met het deel dat [veroordeelde] zou hebben ontvangen in verband met de KOT-aanvraag op naam van [naam 2] (€ 1.150,-, A08), omdat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging is vrijgesproken.
Wat betreft [naam 3] (A04) leidt de rechtbank uit zijn verklaring af dat hij van de ontvangen KOT 1/3de zelf mocht houden en dat hij 2/3de aan [veroordeelde] heeft gegeven. [naam 3] heeft verklaard dat 1/3de deel voor [veroordeelde] zelf was en dat 1/3de deel voor de opvang was en dat [veroordeelde] de opvang zou betalen. [2] Daaruit leidt de rechtbank af dat er twee delen aan [veroordeelde] zijn betaald, terwijl uit het dossier niet is gebleken dat [veroordeelde] met betrekking tot [naam 3] betalingen heeft verricht aan een kinderopvang. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [veroordeelde] – conform de ontnemingsrapportage – 2/3de deel van de onterecht uitgekeerde KOT heeft ontvangen als wederrechtelijk verkregen voordeel.
Door verdachte terug betaalde bedragen
In de berekening in de ontnemingsrapportage wordt ervan uitgegaan dat verdachte in totaal € 14.600,- heeft terugbetaald aan aanvragers A7, A15 en A16. Uit de ontnemingsrapportage, pagina 23, komt naar voren dat daarnaast ook € 4.500,- is terugbetaald aan [naam 4] (A14). Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het bedrag van € 2.400,- dat in 2013 door [veroordeelde] aan [naam 5] (A05) is betaald, eveneens als terugbetaling aangemerkt moet worden. De terugbetalingen dienen in mindering gebracht te worden op het wederrechtelijk door [veroordeelde] verkregen voordeel. Net als in de ontnemingsrapportage zal de rechtbank daarbij de terugbetalingen aan [naam 6] (A15) beperken tot het bedrag dat wederrechtelijk van [naam 6] is ontvangen.
Door de verdediging is naar voren gebracht dat [veroordeelde] de teveel ontvangen KOT geheel heeft terugbetaald aan de Belastingdienst. Deze stelling is niet nader onderbouwd, terwijl dit wel op de weg van de verdediging had gelegen. De rechtbank gaat daarom aan deze stelling voorbij. Uit het dossier blijkt echter wel dat verdachte enkele betalingen aan de Belastingdienst heeft gedaan die aan de terugbetaling van KOT te relateren zijn en die op het wederrechtelijk verkregen oordeel in mindering zullen worden gebracht. Dit betreft vanaf bankrekening [nummer 1] betalingen in verband met [naam 1] (€ 495,-), [naam 7] (€ 595,-) en [naam 8] (€ 3.548,-) (V01-AMB-013, pagina 2). Daarnaast is vanaf bankrekening [nummer 2] € 582,35 aan KOT terugbetaald (V01-AMB-012, pagina 2), vanaf bankrekening [nummer 3] € 602,- (A01-AMB-002, pagina 2) en vanaf bankrekening [nummer 4] € 142,- (A01-AMB-006, pagina 2). De rechtbank zal de betalingen in verband met [naam 7] in mindering brengen bij het wederrechtelijk verkregen voordeel van A02, de betalingen in verband met [naam 8] bij het wederrechtelijk verkregen voordeel van A18 en de overige betalingen bij het wederrechtelijk verkregen voordeel van A01.
Daarbij merkt de rechtbank op dat indien en voor zover [veroordeelde] inmiddels meer van de teveel ontvangen KOT heeft terugbetaald, de procedure van artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering openstaat.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat [veroordeelde] geld heeft doorgestort naar [naam 9] (A02), waardoor niet [veroordeelde] maar [naam 9] het voordeel zou hebben genoten is dit niet aannemelijk geworden en had het op de weg van de verdediging gelegen deze (terug)betalingen te onderbouwen. Uit de in het dossier gevoegde proces-verbaal waarin de bankrekeningen van verdachte zijn geanalyseerd blijkt in elk geval niet van betalingen aan [naam 9] en/of haar echtgenoot.
Wat betreft betalingen vanaf rekeningen van [veroordeelde] aan [naam 10] (A09) en/of zijn partner [naam 11] blijkt wat de rechtbank voldoende dat die betalingen in verband staan met buitenlandse reizen van [naam 10] en [naam 11] , zodat er geen aanleiding bestaat om deze betalingen in mindering te brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel.

5.De verplichting tot betaling

Er zijn geen gronden om de betalingsverplichting op een lager bedrag te bepalen dan het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 245.771,65.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e (oud en nieuw) van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 245.771,65.
Legt op aan [veroordeelde] de verplichting tot betaling van € 245.771,65 (tweehonderdvijfenveertigduizend zevenhonderdeenenzeventig euro en vijfenzestig cent) aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op
3 (drie) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.M. Visser, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en F.T.M. Deurvorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 augustus 2022.

Voetnoten

1.Ontnemingsrapportage contra [veroordeelde] , p. 24.
2.A04-V01, p. 3.