ECLI:NL:RBAMS:2022:5033

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
13/126695-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van schending van verdedigingsrechten in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 juli 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Bielsko-Biala, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof de overlevering van een opgeëiste persoon die in Polen was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van vier jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure die had geleid tot het samengestelde vonnis en dat hij niet in persoon was verschenen bij de zitting in Polen. Dit leidde tot de conclusie dat de overlevering zou leiden tot een schending van zijn verdedigingsrechten, zoals vastgelegd in artikel 12 van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met dertig dagen verlengd om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen. Tijdens de zitting op 12 juli 2022 was de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was gesteld van zijn rechten en dat hij niet de mogelijkheid heeft gehad om zich te verdedigen.

Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en het bevel tot overleveringsdetentie opgeheven. De rechtbank heeft daarbij de relevante artikelen van de OLW toegepast en benadrukt dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak. De beslissing is genomen in het belang van de rechtsbescherming van de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/126695-22
RK nummer: 22/2744
Datum uitspraak: 26 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 mei 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 maart 2022 door de
Regional Court in Bielsko-Biala(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1995,
woonachtig op het adres [woonadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 juli 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.S. Baardman, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
cumulative judgementvan de
Regional Court in Bielsko Biala(Polen) van 29 september 2020 (referentie: III K 43/20). Aan dit samengestelde vonnis liggen de volgende drie vonnissen ten grondslag:
Vonnis III K 123/13 van de
Regional Court in Bielsko Biala(Polen) van 16 januari 2014;
Vonnis II K 1051/17 van de
District Court in Cieszyn(Polen) van 19 september 2017;
Vonnis II K 814/18 van de
District Court in Cieszyn(Polen) van 23 oktober 2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 3 jaar, 11 maanden en 27 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde samengestelde vonnis III K 43/20.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon was op geen enkele wijze op de hoogte van de procedure die tot het samengestelde vonnis heeft geleid en hij heeft daarom geen gebruik kunnen maken van zijn verdedigingsrechten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW aan de overlevering in de weg staat.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het samengestelde vonnis heeft geleid dat aan het EAB ten grondslag ligt. Om die reden moet allereerst worden beoordeeld of zich één van de in artikel 12 OLW onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Doet zich één van die omstandigheden voor, dan mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van artikel 12 OLW.
Uit de aanvullende informatie van 28 juni 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon ten aanzien van het samengestelde vonnis III K 43/20 niet in persoon, noch op andere officiële wijze is gedagvaard voor de zitting die tot de beslissing heeft geleid. Uit de aanvullende informatie blijkt weliswaar dat informatie over de zitting alsmede over de rechten van de opgeëiste persoon per post is verstuurd naar het laatst bekende adres van de opgeëiste persoon, maar deze post is – blijkens diezelfde aanvullende informatie – nooit opgehaald. De omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW doet zich dus niet voor.
Een kopie van het samengestelde vonnis is volgens de aanvullende informatie van 28 juni 2022 per post verstuurd naar het laatst bekende adres van de opgeëiste persoon, maar ook deze kopie is nooit opgehaald. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon uitdrukkelijk is geïnformeerd over zijn recht op een verzet- of hoger beroep procedure waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing. Van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub c, OLW is daarom ook geen sprake.
Nu voorts uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon niet is bijgestaan door een gemachtigde raadsman zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW en er evenmin een verzetgarantie is verstrekt zoals bedoeld in artikel 12, sub d, OLW heeft zich geen van de in artikel 12 onder a tot en met d genoemde omstandigheden voorgedaan en kan de rechtbank de overlevering op grond van artikel 12 OLW weigeren.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In het kader van de beoordeling van de vraag of de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten zal inhouden, is het van belang of de opgeëiste persoon uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat. Ook de handelswijze van de opgeëiste persoon kan door de rechtbank in aanmerking worden genomen. De vaststelling of overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt vindt plaats aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [1]
In deze zaak geldt dat, zoals de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld in de aanvullende informatie, de procedure die heeft geleid tot het samengestelde vonnis
ex officiois opgestart. De opgeëiste persoon heeft hiertoe dus geen verzoek ingediend. Uit de bovengenoemde omstandigheden blijkt bovendien dat de opgeëiste persoon op geen enkele andere wijze op de hoogte had kunnen zijn van deze
ex officioingestelde procedure. De oproepen voor de zitting en een kopie van het vonnis zijn aan de opgeëiste persoon verstuurd naar zijn laatst bekende adres, maar nergens blijkt dat dit adres door de opgeëiste persoon is opgegeven als correspondentieadres
in deze procedure.Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet aan hem worden tegengeworpen dat hij de verplichting had dit adres in de gaten te houden voor officiële correspondentie aangaande deze procedure in Polen. De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook van oordeel dat de opgeëiste persoon in deze bijzondere situatie
nietop ondubbelzinnige wijze uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon aanwezig te zijn, dan wel om zijn verdedigingsrechten uit te oefenen.
De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt en zal de overlevering voor het samengestelde vonnis III K 43/20 op grond van artikel 12 OLW weigeren.
Nu de vrijheidsstraf tot de tenuitvoerlegging waarvan het EAB strekt is opgelegd bij het samengestelde vonnis, brengt deze conclusie noodzakelijkerwijs al mee dat de overlevering wordt geweigerd. De onderliggende vonnissen behoeven in dit geval dus geen bespreking in het licht van art. 12 OLW.

4.Slotsom

Nu is vastgesteld dat zich de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW voordoet en de rechtbank geen aanleiding ziet om hiervan af te zien, dient de overlevering te worden geweigerd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Bielsko-Biala(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
HEFT OPhet bevel overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (