De overeenkomst die in deze procedure centraal staat is gesloten tussen een handelaar en een consument (gedaagde). In dat geval moet onder meer ambtshalve worden onderzocht of de handelaar bepaalde informatieplichten heeft nageleefd en er geen oneerlijke bedingen in de overeenkomst staan.
Eiseres stelt gedaagde eerder te hebben gedagvaard, waarbij zij de vordering heeft beperkt tot € 500,00. Het vonnis van 26 augustus 2021, waarbij de vordering is toegewezen, heeft eiseres overgelegd. In dat vonnis is onder meer overwogen dat uit de overgelegde schermafdrukken niet is gebleken dat is voldaan aan de wettelijke precontractuele informatieverplichtingen en uit de overgelegde bevestigingse-mail evenmin volgt dat alle contractuele informatie op een duurzame gegevensdrager aan gedaagde is verstrekt, maar dat een sanctie niet op zijn plaats is.
Op het moment waarop het vonnis van 26 augustus 2021 werd gewezen, had de Hoge Raad nog geen duidelijkheid gegeven over hoe om te gaan met ambtshalve toetsing van informatieverplichtingen, eventuele sanctionering bij schendingen daarvan en de stelplicht in dat kader. Inmiddels is die duidelijkheid er wel. Verwezen wordt naar het arrest van de Hoge Raad van 12-11-2021 (ECLI:NL:HR:2021:1677). De Hoge Raad heeft overwogen, kort gezegd en voor zover hier relevant, dat een eiser ingeval van een overeenkomst op afstand voldoende moet stellen en onderbouwen om de rechter in staat te stellen ambtshalve na te gaan of de informatieverplichtingen voortvloeiend uit artikel 6:230m lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de aanvullende verplichtingen van artikel 6:230v BW zijn nageleefd. Als blijkt dat bepaalde informatieverplichtingen die essentieel zijn voor de wilsvorming van de consument niet (volledig) zijn nageleefd, dan is de kantonrechter gehouden om bij een voldoende ernstige schending ambtshalve een sanctie toe te passen. Aan het vonnis van 26 augustus 2021 komt ook geen gezag van gewijsde toe, waartoe de kantonrechter verwijst naar het arrest van het Europees Hof van 17 mei 2022 (C-600/19).
Eiseres verwijst in de dagvaarding waarmee zij de onderhavige procedure aanhangig heeft gemaakt naar de dagvaarding die zij in de eerdere procedure heeft uitgebracht. In die dagvaarding stelt eiseres dat de overeenkomst online tot stand is gekomen en dat zij heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 6:230m lid 1 en 6:230v lid 6 en/of 8 BW. Ook bevinden zich bij de dagvaarding schermafdrukken van het online bestelproces van eiseres.
Nu de overeenkomst online tot stand is gekomen gaat het om een overeenkomst op afstand, zodat eiseres moet hebben voldaan aan de informatieplichten van artikel 6:230m lid 1 BW en de aanvullende verplichtingen van artikel 6:230v BW.
Geoordeeld wordt dat eiseres met de enkele verwijzing naar de dagvaarding met producties van de vorige procedure, onvoldoende heeft gesteld dat de relevante informatieplichten jegens gedaagde zijn nageleefd, omdat niet voldoende toegelicht en/of aannemelijk is gemaakt dat gedaagde de overgelegde schermafdrukken van het bestelproces heeft doorlopen ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst. De overgelegde schermafdrukken dateren namelijk van 2020, zo blijkt uit de besteldatum van de voorbeeldbestelling, terwijl de overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen in 2019. Eiseres heeft dan ook niet voldoende toegelicht of aannemelijk gemaakt dat de overgelegde schermafdrukken betrekking hebben op het door gedaagde doorlopen bestelproces ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst. Nu er niet vanuit kan worden gegaan dat gedaagde de thans overgelegde schermafdrukken destijds heeft doorlopen, kan ook niet worden getoetst of eiseres jegens gedaagde aan haar informatieverplichtingen heeft voldaan.
Het in de voorlaatste alinea van het vonnis van 26 augustus 2021 overwogene berust dan ook op een onjuiste juridische en/of feitelijke grondslag, zodat aanleiding bestaat hierop terug te komen. Uit het voorgaande blijkt immers dat niet kan worden vastgesteld dat eiseres jegens gedaagde aan haar informatieplichten heeft voldaan.
Door de voor de beoordeling van de vordering benodigde gegevens niet (alsnog) te verstrekken (waarbij het overwogene in voornoemd Hoge Raad in acht wordt genomen) heeft eiseres de taak van de kantonrechter, te weten een juiste beslissing te geven na toetsing (van de totstandkoming) van de overeenkomst, onmogelijk gemaakt. Eiseres heeft vanwege de ontwikkelingen in de jurisprudentie niet kunnen volstaan met een verwijzing naar de vorige dagvaarding en het vonnis van 26 augustus 2021.
Dat mogelijk in het verleden in vergelijkbare zaken niet (voldoende) is gesanctioneerd op informatieplichten en/of de stelplicht in dat kader, zoals hier ook het geval is, neemt niet weg dat ontwikkelingen in de jurisprudentie en/of voortschrijdende inzichten maken dat de onderhavige zaak een andere uitkomst heeft. Eiseres had daar, gelet op voornoemd arrest van de Hoge Raad en de datum van de dagvaarding waarmee de onderhavige procedure is ingeleid, rekening mee kunnen en moeten houden.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiseres niet heeft voldaan aan haar stelplicht. De vordering wordt daarom afgewezen.
Er is geen aanleiding om eiseres in de gelegenheid te stellen zich hierover uit te laten, omdat eiseres de juiste toelichting en stukken bij dagvaarding had moeten overleggen. Vast beleid van deze rechtbank is (sinds 1 oktober 2019) dat geen gelegenheid wordt geboden om later alsnog de juiste informatie en stukken te overleggen.
Eiseres wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.