ECLI:NL:RBAMS:2022:497

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
CV 21-8699
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen in het kader van een overeenkomst van opdracht tussen een oefentherapeut en een fysiotherapeut

In deze zaak vordert eiseres, een oefentherapeut, betaling van onbetaalde facturen van gedaagde, een fysiotherapeut, die werkzaamheden heeft verricht op basis van een overeenkomst van opdracht. De overeenkomst werd gesloten op 1 oktober 2020, na een eerdere overeenkomst met een vennootschap van gedaagde. Eiseres stelt dat de facturen voor de werkzaamheden onbetaald zijn gebleven, terwijl gedaagde aanvoert dat de overeenkomst niet met hem in privé is gesloten, maar met de failliet verklaarde vennootschap. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 december 2021, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst van opdracht niet duidelijk was en dat eiseres in redelijkheid mocht aannemen dat zij met gedaagde in privé contracteerde. De rechter oordeelt dat gedaagde in privé aansprakelijk is voor de betaling van de facturen, ondanks zijn verweer dat de overeenkomst met de vennootschap was gesloten. De rechter heeft de vordering van eiseres toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, en gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 7 februari 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9280413 CV EXPL 21-8699
vonnis van: 7 februari 2022
fno.: 364

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiseres]

wonende te [woonplaats]
eiseres, nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. P.H. Hanrath
t e g e n

[gedaagde] h.o.d.n. [naam bedrijf 1]

wonende te [woonplaats]
gedaagde, nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. E. Doornbos

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het procesdossier bevat het navolgende:
- de dagvaarding van 8 juni 2021 met producties;
- de conclusie van antwoord;
- het instructievonnis, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- dagbepaling van de mondelinge behandeling.
De mondelinge behandeling is gehouden op 13 december 2021. Voorafgaand daaraan hebben partijen nog stukken ingediend. Partijen zijn verschenen, vergezeld door hun gemachtigden. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1.1.
[gedaagde] is fysiotherapeut en exploiteert verschillende fysiopraktijken. [gedaagde] is oprichter/bestuurder van de besloten vennootschap [naam bedrijf 2] B.V. en tevens eigenaar van de eenmanszaak [naam bedrijf 1] , met als bezoekadres [adres 1] . Deze eenmanszaak handelt ook onder de naam [naam bedrijf 3] , met als bezoekadres [adres 2] .
1.2.
[eiseres] is oefentherapeut. Tussen haar en [naam bedrijf 2] B.V. bestond van
1 oktober 2019 tot 30 september 2020 een overeenkomst van opdracht in het kader waarvan [eiseres] werkzaamheden uitvoerde in de fysiopraktijk(en) van [gedaagde] in [vestigingsplaats 1] .
1.3.
Met ingang van 1 oktober 2020 heeft [eiseres] , uit hoofde van een op die datum gesloten nieuwe overeenkomst, voor [gedaagde] werkzaamheden uitgevoerd op dezelfde locaties in [vestigingsplaats 1] .
1.4.
Op het briefpapier van deze laatste overeenkomst is een logo afgedrukt van [naam bedrijf 4] . De overeenkomst is gesloten voor bepaalde tijd en was tussentijds opzegbaar. Verder is in de overeenkomst opgenomen, voor zover van belang:
Ondergetekenden:1. [naam bedrijf 4] , te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door, Dhr [gedaagde] , van beroep fysiotherapeut, gevestigd te Amsterdam, aan [adres 1] (..) hierna te noemen:Opdrachtgever;enNaam: [eiseres](..)Aldus overeengekomen (..) op 1 oktober 2020
[handtekening van [gedaagde] ] [handtekening van [eiseres] ]
[gedaagde] [eiseres]Opdrachtgever Opdrachtnemer
1.5.
[eiseres] heeft in verband met deze werkzaamheden facturen opgemaakt en deze per e-mail aan remco@ [naam bedrijf 4] .nl gestuurd. Op de facturen is vermeld:
[naam bedrijf 2] B.V.[gedaagde][adres 2]
1.6.
Alleen de factuur die zag op de werkzaamheden over de maand oktober 2020 is betaald, vanaf de bankrekening van [naam bedrijf 1] . De overige vier facturen zijn niet voldaan.
1.7.
[eiseres] heeft bij e-mail van 28 januari 2021 aan [gedaagde] een brief gestuurd die was geadresseerd aan
[naam bedrijf 4] t.a.v. [gedaagde], waarin zij de overeenkomst opzegde tegen 1 april 2021. [gedaagde] heeft bij e-mail van 29 januari 2021 bedankt voor de e-mail, ondertekend met:
remco@ [naam bedrijf 4] .nl
1.8.
In februari 2021 heeft [gedaagde] aan [eiseres] gemeld dat hij ‘een faillissementsaanvraag’ had ingediend.
1.9.
Bij brief en e-mail van 16 maart 2021, gericht aan ‘De heer [naam bedrijf 2] , fysiotherapeut’, heeft de gemachtigde van [eiseres] aan [gedaagde] verzocht over te gaan tot betaling van vier facturen voor een totaalbedrag van € 2.899,29.
1.10.
Bij beschikking van 16 maart 2021 is [naam bedrijf 2] B.V. in staat van faillissement verklaard. Bij e-mail van dezelfde dag om 13:42 uur heeft [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiseres] geantwoord dat ‘het faillissement’ door de rechtbank was uitgesproken en verwees hem naar de curator.
1.11.
Bij brief van 22 maart 2021 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] opnieuw gesommeerd tot betaling van de facturen.
1.12.
Op 6 april 2021 heeft [eiseres] aan [naam bedrijf 2] B.V. creditfacturen gezonden voor de eerder gestuurde facturen (zie 1.5) en aan
[gedaagde] , [adres 1] , fysiotherapeuteen totaalfactuur gestuurd voor een bedrag van € 2.899,29.

Het geschil

2. [eiseres] vordert [gedaagde] , bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, te veroordelen tot betaling van:
€ 2.899,29 aan hoofdsom;
de wettelijke handelsrente daarover vanaf 31 maart 2021 tot aan de voldoening;
€ 502,06 aan buitengerechtelijke incassokosten;
e proceskosten met de maximale nakosten, vermeerderd met de rente wanneer deze kosten niet binnen twee weken na dagtekening van het vonnis zijn betaald.
3. Aan deze vordering legt [eiseres] ten grondslag dat de facturen voor de werkzaamheden die zij in opdracht van [gedaagde] heeft verricht op één na onbetaald zijn gebleven. De overeenkomst van opdracht van 1 oktober 2020 is met [gedaagde] in privé gesloten, zodat het faillissement van [naam bedrijf 2] B.V. [eiseres] niet deert.
4. [gedaagde] voert verweer tegen de vordering, dat voor zover van belang, hierna aan de orde komt.

Beoordeling

5. Volgens [gedaagde] is de vordering niet toewijsbaar, omdat de overeenkomst van opdracht, op grond waarvan [eiseres] de hoofdsom vordert, niet is gesloten met [gedaagde] in privé maar met de inmiddels failliet verklaarde vennootschap [naam bedrijf 2] B.V. Deze vennootschap is als franchiseonderneming verbonden aan de formule van [naam bedrijf 4] . Als [gedaagde] de overeenkomst in privé had willen sluiten was dat daarin duidelijk opgenomen. [eiseres] wist heel goed dat [naam bedrijf 2] B.V. haar opdrachtgever was, zoals ook blijkt uit het feit dat zij haar facturen steeds heeft gericht aan de vennootschap, aldus [gedaagde] .
6. In de overeenkomst is als opdrachtgever
[naam bedrijf 4]opgenomen. De vraag is of [eiseres] daaruit redelijkerwijs heeft moeten en kunnen begrijpen dat zij met
de vennootschap [naam bedrijf 2] B.V. een overeenkomst sloot. Bij het beantwoorden van die vraag komt het vooral aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs mochten toekennen aan de uitlatingen die zij over en weer hebben gedaan en op hetgeen zij in dat opzicht redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
7. In het logo noch in de tekst van de overeenkomst komt (de naam van) [naam bedrijf 2] B.V. voor, zodat [eiseres] op grond daarvan in ieder geval niet heeft kunnen weten dat zij met de vennootschap van [gedaagde] contracteerde. Uit het in de overeenkomst genoemde adres ( [adres 1] ) heeft [eiseres] dat evenmin kunnen opmaken, nu volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel de eenmanszaak van [gedaagde] ( [naam bedrijf 1] ) daar is gevestigd.
8. Vraag is vervolgens of [eiseres] uit de omstandigheid dat [gedaagde] optrad als vertegenwoordiger van [naam bedrijf 4] heeft kunnen of moeten afleiden dat hij de overeenkomst sloot namens [naam bedrijf 2] B.V. [eiseres] heeft in dat kader betwist dat tussen de onderneming van [gedaagde] en [naam bedrijf 4] Healthmanagement B.V. een franchiseovereenkomst bestaat en daarbij onder meer verwezen naar het uittreksel van de Kamer van Koophandel van [naam bedrijf 4] Healthmanagement B.V. Daaruit volgt dat die onderneming weliswaar meerdere vestigingen van [naam bedrijf 4] in het land exploiteert, maar de [naam bedrijf 4] -vestiging van [gedaagde] in Rotterdam is daarin niet genoemd. Evenmin is in het register van de Kamer van Koophandel terug te vinden dat [naam bedrijf 4] een handelsnaam is van [naam bedrijf 2] B.V, zoals [gedaagde] betoogt. De enige (vennootschapsrechtelijke) link met [naam bedrijf 4] die op grond van de stukken en toelichting van [gedaagde] kan worden vastgesteld is dat [naam bedrijf 2] B.V. sinds 19 november 2020 (mede)bestuurder is van de op die datum opgerichte besloten vennootschap [naam bedrijf 4] B.V. Aangezien de tweede overeenkomst met [eiseres] daarvóór, namelijk op 1 oktober 2020, is gesloten, kan die omstandigheid alleen al daarom geen rol spelen bij de beoordeling of [eiseres] had kunnen en moeten begrijpen dat zij door in zee te gaan met
[naam bedrijf 4]in feite een overeenkomst met [naam bedrijf 2] B.V. sloot.
9. Wel staat vast dat [eiseres] de vorige overeenkomst is aangegaan met [naam bedrijf 2] B.V. en dat in die overeenkomst eveneens de naam en het logo van [naam bedrijf 4] voorkwamen. Dat zij daaruit logischerwijs heeft kunnen opmaken dat ook de opvolgende overeenkomst met de vennootschap van [gedaagde] werd gesloten heeft [eiseres] bestreden en daarover ter zitting onweersproken toegelicht dat de tweede overeenkomst op wezenlijke punten anders luidde dan de eerste overeenkomst. Zo was, anders dan in de eerdere overeenkomst, de naam van [gedaagde] zelf bij de partijnaam opgenomen en was het adres van de opdrachtgever gewijzigd naar [adres 1] . Gelet op deze wijzigingen was het voor [eiseres] niet vanzelfsprekend dat zij opnieuw van doen had met de vennootschap van [gedaagde] en heeft zij in redelijkheid mogen begrijpen dat hij deze overeenkomst, anders dan voorheen, in privé aanging. Bij dit alles weegt mee dat [gedaagde] degene is geweest die de overeenkomst heeft opgesteld en de wijzigingen heeft aangebracht, zodat eventuele onduidelijkheden in die overeenkomst voor zijn rekening en risico komen.
10. Ten slotte is het feit dat [eiseres] de facturen steeds aan [naam bedrijf 2] B.V. heeft gericht niet voldoende om op grond daarvan te concluderen dat [eiseres] wist dat zij (opnieuw) contracteerde met [naam bedrijf 2] B.V. [eiseres] heeft ter zitting onbetwist verklaard dat zij de facturen niet bewust aan [naam bedrijf 2] B.V. heeft gericht, maar dat zij simpelweg bij het opstellen van haar facturen hetzelfde format heeft gebruikt als bij de eerste overeenkomst. Bovendien bevinden zich in het dossier ook door [eiseres] geschreven (andere) brieven en e-mails, die gericht zijn aan [gedaagde] in persoon, ook vóórdat [naam bedrijf 2] B.V. failliet is verklaard, zoals de opzegbrief van
28 januari 2021. Voorts heeft te gelden dat [gedaagde] op zijn beurt de enige factuur die is voldaan, van oktober 2020, heeft betaald vanaf de bankrekening van zijn eenmanszaak, hetgeen volgens [gedaagde] dan weer niet betekent dat hij de overeenkomst in privé is aangegaan, omdat de betaling slechts door [gedaagde] zelf is gedaan vanwege de slechte financiële positie van de vennootschap.
11. Uit het voorgaande volgt dat het betoog van [gedaagde] dat [eiseres] in redelijkheid heeft moeten en kunnen begrijpen dat zij een overeenkomst aanging met [naam bedrijf 2] B.V. niet slaagt. Dat betekent dat [gedaagde] in privé kan worden aangesproken als wederpartij bij de overeenkomst.
12. [gedaagde] heeft niet betwist dat de facturen onbetaald zijn gebleven en heeft evenmin cijfermatig verweer gevoerd. De hoofdsom is dan ook toewijsbaar, vermeerderd met de gevorderde rente. Ook de buitengerechtelijke kosten worden toegewezen, nu deze in redelijkheid zijn gemaakt en ook in hoogte redelijk zijn.
13. [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten aan de zijde van [eiseres] belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting te betalen aan [eiseres] :
a. € 2.899,29 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf
31 maart 2021 tot aan de dag der voldoening;
b. € 502,06 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op:
exploot € 106,29
salaris € 436,00
griffierecht
€ 240,00totaal € 782,29
voor zover van toepassing, inclusief btw en vermeerderd met de rente wanneer deze kosten niet binnen twee weken na dagtekening van het vonnis zijn betaald;
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,- aan salaris gemachtigde, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar
uitgesproken op 7 februari 2022 in tegenwoordigheid van mr. T.C. van Andel, griffier.