ECLI:NL:RBAMS:2022:4959
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel met betrekking tot een bedrag van 200 euro
In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure met parketnummer 13/114647-19. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte, een bedrag van 200 euro, zou vaststellen en de verdachte zou verplichten tot betaling aan de Staat. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 3 augustus 2022, waarbij de officier van justitie, mr. I. Barendregt, en de raadsman van de verdachte, mr. M.A.C. de Bruijn, aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van de officier van justitie niet ontvankelijk is, omdat het gevorderde bedrag van 200 euro onder de minimale drempel van 500 euro ligt, zoals gesteld in de Aanwijzing afpakken. De rechtbank heeft overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van deze drempel wordt afgeweken. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte een verifieerbare verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geld, en dat het verhaal van de aangever inconsistent is. De rechtbank heeft deze argumenten in haar overwegingen meegenomen, maar heeft uiteindelijk besloten dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vordering.
De beslissing van de rechtbank is dat de officier van justitie niet ontvankelijk wordt verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffiers mr. E.S. Schakenraad en E.J.M. Veerman.