ECLI:NL:RBAMS:2022:4958

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
13/114647-19 (A), 13/317866-21 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en diefstal met valse sleutels door een groep verdachten op straat

Op 17 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1995, die werd beschuldigd van afpersing in vereniging en diefstal met gebruik van valse sleutels. De zaak betreft twee afzonderlijke parketnummers: 13/114647-19 (A) en 13/317866-21 (B). De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld na een terechtzitting op 3 augustus 2022. De officier van justitie, mr. I. Barendregt, vorderde bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten in zaak A, terwijl zij in zaak B vrijspraak vroeg. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.A.C. de Bruijn, pleitte voor vrijspraak in beide zaken wegens gebrek aan bewijs.

In zaak A werd de verdachte beschuldigd van diefstal met geweld en afpersing op 10 mei 2019. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever en getuigen, ondersteund door camerabeelden, voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van afpersing. De rechtbank achtte het alternatieve scenario van de verdediging, dat de aangever betrokken was bij een nepdrugsdeal, niet aannemelijk. In zaak B werd de verdachte beschuldigd van diefstal van een pinpas en het pinden van geldbedragen met deze pinpas in augustus 2020. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de diefstal met valse sleutels, maar sprak hem vrij van de andere tenlastegelegde feiten.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van 180 dagen op, waarvan 162 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder voor soortgelijke delicten was veroordeeld. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/114647-19 (A), 13/317866-21 (B) (gevoegd ter terechtzitting)
Datum uitspraak: 17 augustus 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres verdachte]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 augustus 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. I. Barendregt, en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. M.A.C. de Bruijn, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
diefstal met geweld en/of bedreiging in vereniging op 10 mei 2019
en/of
afpersing door geweld en/of bedreiging in vereniging op 10 mei 2019
Zaak B
1.
primair: diefstal van een pinpas in de periode 3 augustus 2020 tot en met 6 augustus 2020
subsidiair: opzet-/schuldheling van een pinpas in de periode 3 augustus 2020 tot en met 6 augustus 2020
2.
diefstal door middel van een valse sleutel op meerdere tijdstippen in de periode 5 augustus 2020 tot en met 6 augustus 2020
De tekst van de integrale tenlasteleggingen zijn opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten in zaak A. Zij heeft aangevoerd dat het dossier meer aanknopingspunten biedt voor het scenario dat aangever heeft geschetst, dan voor het door verdachte geschetste scenario. De verklaring van aangever wordt ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , en de videobeelden die laatstgenoemde getuige ter plekke heeft gemaakt. Bovendien is op de camerabeelden van het [naam hotel] zichtbaar dat aangever door de groep van verdachte werd omcirkeld en vastgepakt. Medeverdachte [medeverdachte 1] duwde met zijn hand zijn jaszak naar voren, waarmee hij deed alsof er iets in zijn zak zat, en dus richting aangever dreigde. Daarnaast dreigde verdachte ook verbaal door de bewoordingen te uiten zoals ten laste gelegd. Op meerdere momenten gaf aangever geld aan de jongens en niet andersom. Ook volgens verbalisanten lagen de verhoudingen anders dan verdachte heeft verklaard. Volgens hen was eveneens aangever degene die werd omcirkeld en stond de groep dicht tegen hem aan. Ook zij zagen dat er geld vanuit aangever werd overhandigd aan medeverdachte [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] pakte bovendien ook iets uit de handen van aangever. Verbalisanten hadden de indruk dat aangever wilde ontkomen. Op de beelden is ook te zien dat aangever op meerdere momenten wegliep maar dat de groep jongens achter hem aan kwam. Door het geweld en de bedreigingen is aangever bewogen tot afgifte van het geld. Daarnaast is het geld van hem afgepakt. Dit levert volgens de officier van justitie een bewezenverklaring op van de volledige tenlastelegging.
De officier van justitie heeft daarnaast gerekwireerd tot vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten in zaak B. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettige bewijsmiddelen bevat. Ook ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is, nu het proces-verbaal van onderzoek aan de camerabeelden geen screenshots van de pinmomenten bevat en een deel van de beelden is afgeschermd. Daarnaast is bij de herkenning van verbalisant [verbalisant 1] niet beschreven aan welke kenmerken hij verdachte heeft herkend, waardoor deze herkenning niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – overeenkomstig zijn schriftelijke pleitnota – primair op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken in beide zaken wegens het ontbreken van bewijs.
Ten aanzien van zaak A heeft hij aangevoerd dat het dossier ook een alternatief scenario behelst dat op zijn minst even waarschijnlijk is en derhalve geldt dat de overtuiging ontbreekt. Dit alternatieve scenario houdt in dat er door de groep van verdachte nepdrugs werden verkocht aan aangever, hetgeen wordt ondersteund door het feit dat in de omgeving van de Prins Hendrikkade vaak wordt gedeald en een straatroof – gelet op de camera’s en surveillance - minder waarschijnlijk is. Het afzijdige gedrag van getuige [getuige 1] ondersteunt dit eveneens. Het kan bovendien zo zijn dat verdachte in plaats van geld, drugs in zijn portemonnee stopte. Deze deal leidde tot een discussie die kennelijk geen aanleiding voor aangever vormde om de politie in te schakelen. Pas nadat aangever werd benaderd door de politie, deed hij zijn verhaal. Dat verhaal noch het verhaal van getuige [getuige 1] bevat specifieke details en is inconsistent, bijvoorbeeld wat betreft het overhandigen en de hoogte van het geldbedrag.
Ten aanzien van zaak B onder 1 en 2 heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier geen aanknopingspunten bevat voor een daadwerkelijke wegnemingshandeling of directe betrokkenheid daarbij van verdachte. Ten aanzien van het subsidiaire, de heling van de pinpas, is het dossier zeer onduidelijk, en de enige herkenning van de politie die ertoe doet, is een herkenning die niet nader wordt omschreven; de agent benoemt op geen enkele wijze hoe deze herkenning tot stand zou zijn gekomen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Ten aanzien van het in zaak A cumulatief/alternatief ten laste gelegde
De rechtbank acht het door de verdediging geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk en overweegt hiertoe, met vaststelling van de volgende feiten en omstandigheden, het volgende.
Op basis van de camerabeelden van het [naam hotel] kan worden vastgesteld dat aangever en getuige [getuige 1] op 10 mei 2019 op de Prins Hendrikkade worden aangesproken door een groep mannen. Dit blijken na aanhouding verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te zijn. Op de beelden van het hotel is te zien dat aangever geld pakt uit zijn portemonnee en dat medeverdachte [medeverdachte 2] dit uit zijn hand pakt. Aangever probeert vervolgens weg te lopen maar wordt tegengehouden door medeverdachte [medeverdachte 1] . Tevens is te zien dat [medeverdachte 1] zijn rechterhand in zijn jaszak doet en zijn hand in de richting van aangever brengt. Ook aangever, [getuige 1] en [getuige 2] hebben gezien dat één van de mannen zijn hand in zijn jaszak stak en met zijn hand deed alsof hij iets in zijn zak had. Aangever hoorde daarbij de man zeggen: "We gaan je vermoorden. We hebben een mes en een pistool. Je moet nu je geld geven, anders gaan we je echt vermoorden”. Aangever en [getuige 1] dachten beiden dat de man een wapen in zijn zak had en verklaren dat de groep erg dreigend overkwam met hun woorden en gedrag. Zij waren bang dat ze aangever zouden neerschieten of steken. Aangever verklaart ook dat meerdere jongens hem bedreigden en daarbij zijn hand hard vasthielden. Op de beelden van het [naam hotel] is te zien dat aangever nog een keer probeert weg te komen. De groep verdachten achtervolgt hem opnieuw en houdt hem tegen. Ook dan staat de groep dicht op aangever en overhandigt hij iets uit zijn portemonnee. Wanneer aangever voor een derde keer wegloopt, wordt hij tegengehouden door een onbekend gebleven persoon die zijn arm vastpakt. Verbalisant [verbalisant 2] zag de vier mannen kort daarna in de Hasselaerssteeg contact met elkaar hebben, waarna de drie verdachten zich weer afsplitsten. Als de aangever kort daarna wordt aangesproken door de politie verklaart hij, hevig geëmotioneerd, te zijn beroofd.
De rechtbank overweegt dat het gedrag van de groep van verdachten past bij het gedrag van afpersing. Hierbij verwijst de rechtbank naar het feit dat de groep aangever benadert (en niet andersom) en dat aangever op meerdere momenten, terwijl de groep dicht tegen hem aanstaat, iets overhandigt aan de mannen. Het door de verdediging geschetste scenario dat aangever zijn geld heeft terug gevraagd naar aanleiding van een nepdrugs-deal, wordt niet ondersteund door de verklaringen en de camerabeelden. De rechtbank acht, gelet op het tweemaal afgeven van geld aan verdachte en medeverdachte, de afpersing bewezen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de cumulatief/alternatief ten laste gelegde diefstal met geweld.
3.3.2
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen primair/subsidiair onder 1 in zaak B is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
3.3.3
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde
Naar aanleiding van de aangifte van Oosterbaan is er een onderzoek ingesteld naar de met de pinpas gedane transacties. Uit de bankafschriften die zich in het dossier bevinden blijkt dat er van de rekening van aangever op 5 augustus 2020 om 22:47, 22:48 en 22:49 uur bij de geldmaat aan het Waterlandplein geldbedragen zijn gepind. Hoewel bij het proces-verbaal van bevindingen van 9 november 2020 geen stills zijn gevoegd, stelt de rechtbank op basis van het dossier vast dat verdachte op 5 augustus 2020 op eerdergenoemde tijdstippen bij de geldmaat aan het Waterlandplein te Amsterdam heeft gepind. De bevindingen uit dat proces-verbaal van bevindingen, inhoudende dat een man op 5 augustus 2020 om 22:47 uur een pas in de geldautomaat op het Waterlandplein steekt, handelingen uitvoert bij de automaat, en deze handelingen om 22:48 uur en 22:49 uur herhaalt, worden ondersteund door de foto’s die zijn gebruikt voor de herkenning van verdachte door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] (pagina 17 en 20 van het dossier). Op die foto’s (stills van de camerabeelden) zijn een datum en tijdstip vermeld die overeenkomen met de tijdstippen waarop de pintransacties volgens het overzicht in het dossier hebben plaatsgevonden bij geldmaat Waterlandplein.
De rechtbank stelt voorop dat herkenningen aan de hand van camerabeelden kritisch en behoedzaam moeten worden beoordeeld. Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van camerabeelden, of screenshots daarvan, is onder meer van belang wat de mate van kwaliteit van de beelden is en in hoeverre hierop voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Ook is van belang onder welke omstandigheden en met welke frequentie de waarnemer de door hem herkende persoon eerder heeft gezien.
De herkenningen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] hebben plaatsgevonden op basis van screenshots van camerabeelden van de geldautomaat. Deze zijn, vindt de rechtbank, van voldoende kwaliteit en op de foto’s is het gezicht van de verdachte duidelijk herkenbaar in beeld. [verbalisant 1] relateert op 22 januari 2021 dat hij verdachte ambtshalve herkent, omdat hij met verdachte in contact is gekomen na twee staandehoudingen op 26 en 27 december 2020. De herkenning van [verbalisant 1] is dus gebaseerd op meermalig en recent persoonlijk contact. De herkenning van [verbalisant 3] is uitgebreid gemotiveerd door het noemen van specifieke persoonskenmerken.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de herkenningen van de verbalisanten. Bovendien heeft de rechtbank, net als de verbalisanten, geconstateerd dat de politiefoto van de verdachte grote gelijkenissen vertoont met de man op de camerabeelden. De rechtbank ziet dit met name ten aanzien van de vorm van het gezicht, de baard, de vorm van de neus, de stand van de ogen en de vorm van de mond.
De rechtbank leidt uit bovenstaande af dat het niet anders kan dan dat verdachte de transacties op 5 augustus 2020 om 22:47 uur (€ 2000,-), om 22:48 uur (€ 2000,-) en om 22:49 uur
(€ 990,-) bij de geldmaat aan het Waterlandplein te Amsterdam heeft verricht. Nu de overige transacties op 5 en 6 augustus 2020 niet of niet voldoende worden ondersteund met camerabeelden, acht de rechtbank die onderdelen van de tenlastelegging niet bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het in zaak A cumulatief/alternatief ten laste gelegde
op 10 mei 2019 te Amsterdam op de openbare weg de Prins Hendrikkade, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft
gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, dat aan voornoemde [slachtoffer 1] toebehoorde, door
- voornoemde [slachtoffer 1] in te sluiten en te omcirkelen en
- voornoemde [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen: “We gaan je vermoorden. We hebben een mes en een pistool. Je moet nu je geld geven, anders gaan we je echt vermoorden.”, en
- daarbij de hand van voornoemde [slachtoffer 1] (met kracht) vast te pakken en/of te grijpen.
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde
op tijdstippen op 5 augustus 2020 te Amsterdam, geldbedragen (in totaal 4990 euro), die aan [slachtoffer 2] en/of [naam winkel] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas, in elk geval een sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte, niet gerechtigd was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten in zaak A zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 162 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
8.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheden dat gedurende de ophoudingsfase in zaak B de termijn van artikel 56a van het Wetboek van Strafvordering is overschreden. Daarnaast is de redelijke termijn in zaak A overschreden en heeft de reclassering een deels voorwaardelijke gevangenisstraf geadviseerd. Gelet ook op de verbeterde persoonlijke omstandigheden van verdachte, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun. De raadsman heeft bepleit dat er geen bezwaar is tegen een strafrechtelijk kader, maar dat er rekening moet worden gehouden met het feit dat met inmenging van verschillende instanties in het kader van bijzondere voorwaarden verwarring en overvraging aan de zijde van verdachte op de loer liggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan afpersing en heeft zich een geldbedrag onder geweldspleging en bedreiging toegeëigend. Dit is een zeer ernstig feit. Verdachte heeft kennelijk alleen zijn eigen financieel gewin of het gewin van de groep voor ogen gehad. Slachtoffers van dergelijke feiten worden echter niet alleen in hun vermogen geraakt, maar hen wordt ook angst aangejaagd, nu zij tevens te maken krijgen met (een bedreiging met) geweld. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten zich nog lang onveilig kunnen voelen als zij zich op straat begeven. Het feit werd bovendien gepleegd door meerdere daders, in de avonduren, terwijl verbaal en fysiek werd gedaan alsof zij beschikten over een wapen. Gezien het openlijk karakter van dit gepleegde strafbare feit kan het tevens gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweegbrengen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van bijna € 5000,- door gebruik te maken van een pinpas die niet aan hem toebehoorde. Dit is eveneens een ernstig feit waarbij verdachte wederom kennelijk alleen zijn eigen financieel gewin voor ogen had.
De overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank houdt rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in zaak A. Het uitgangspunt van de Hoge Raad is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Regel is dat de overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden (HR 17 juni 2018, ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
De redelijke termijn heeft een aanvang genomen met de inverzekeringstelling van de verdachte op 11 mei 2019. Het onderzoek was kort daarna gereed, maar de inhoudelijke behandeling heeft lang op zich laten wachten. De rechtbank stelt vast dat er op de dag van de uitspraak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim 1 jaar en 3 maanden. Gelet op de uitgangspunten van de Hoge Raad in bovengenoemd arrest dient bij een dergelijke overschrijding naar bevind van zaken te worden gehandeld.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 30 juli 2022. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor zowel vermogens- als geweldsdelicten is veroordeeld. Eerder opgelegde straffen hebben verdachte kennelijk niet weerhouden van het plegen van deze afpersing en diefstal. Uit dit strafblad blijkt eveneens dat verdachte sinds onderhavige zaken niet meer voor misdrijven met justitie in aanraking is gekomen.
In het rapport van 23 juni 2022 heeft de reclassering geadviseerd verdachte bij een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden op te leggen dat verdachte zich binnen de opgelegde proeftijd moet blijven melden bij de reclassering, zo frequent als zij dit nodig acht. Verdachte moet zich bovendien houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft. Daarnaast dient verdachte deel te nemen aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheidstraining (of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden) en dient hij actief deel te nemen aan dagbesteding. De reclassering geeft verder aan dat een eventuele onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou kunnen leiden tot maatschappelijke teloorgang. De reclassering ziet geen contra-indicaties voor het opleggen van een taakstraf. Verdachte heeft bij de reclassering gezegd open te staan voor begeleiding en behandeling, met name omwille van het stabiliseren van zijn leefsituatie. Ook zijn raadsman heeft ter terechtzitting verklaard dat verdachte niet onwelwillend staat tegenover een strafrechtelijk kader.
De strafbepaling
De rechtbank neemt als uitgangspunt de oriëntatiepunten voor een straatroof met licht geweld/verbale bedreiging vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor de afpersing (zaak A)wordt als uitgangspunt genoemd een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en voor de diefstal (zaak B) 1 maand.
Gelet op de bewezenverklaring van het in zaak B,bestaat er aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 180 dagen en een taakstraf van 60 uur passend. De rechtbank ziet echter, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in zaak A en de overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 56a van het Wetboek van Strafvordering in zaak B, reden de gevangenisstraf grotendeels voorwaardelijk op te leggen en de taakstraf te matigen tot 58 uur.
9.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- Geld, 200 euro (Omschrijving: 4x50, 5749043)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het geld verbeurd dient te worden verklaard, nu dit de opbrengst van het bewezenverklaarde in zaak A betreft.
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn schriftelijke pleitnota – aangevoerd dat verdachte een verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld. Verdachte heeft een verifieerbare verklaring over de herkomst en het verhaal van aangever over het exacte bedrag is inconsistent en dus discutabel.
De rechtbank is, gelet op de biljetten die door aangever worden genoemd en de biljetten die bij verdachte zijn aangetroffen, van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat dit geld is dat is verkregen door de afpersing van aangever.
Het in beslag genomen en niet teruggegeven geld, te weten: € 200,-, dat aan verdachte toebehoort, wordt verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien dat geld geheel uit de baten van het in zaak A bewezen geachte is verkregen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 57, 63, 311, en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de in zaak A.cumulatief/alternatief ten laste gelegde diefstal met geweld en het in zaak B onder 1 primair/subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A cumulatief/alternatiefen zaak B onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A cumulatief/alternatief ten laste gelegde:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
162 dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering en zich houden aan de aanwijzingen
Veroordeelde moet zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd melden bij het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering op het adres [adres reclassering] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Daarbij houdt hij zich aan de aanwijzingen die hem worden gegeven.
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
Veroordeelde moet gedurende de proeftijd deelnemen aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheidstraining of een andere gedragsinterventie die is gericht op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training gevolgd dient te worden. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Deelnemen aan dagbesteding
Veroordeelde moet zich aantoonbaar inspannen voor het verkrijgen en behouden van een structurele dagbesteding.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
58 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
29 dagen.
Verklaart verbeurd:
- Geld, 200 euro (Omschrijving: 4x50, 5749043)
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. C.W. Bianchi en E. Akkermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Schakenraad en E.J.M. Veerman, griffiers
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 augustus 2022.